ECLI:NL:RBNHO:2021:578

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
C/15/311536 / KG ZA 20-722
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot (doen) uitvoeren herstelwerkzaamheden afgewezen na geschil over ondeugdelijk werk en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagden, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagden wegens ondeugdelijk werk bij de uitvoering van een dakopbouw. Eiser had eerder een overeenkomst gesloten met gedaagde1 voor de plaatsing van een dakopbouw, maar na betaling van een aanzienlijk bedrag en het constateren van gebreken, heeft eiser gedaagde1 gedagvaard. In een eerder vonnis van 26 februari 2020 werd gedaagde1 veroordeeld tot schadevergoeding, maar gedaagde1 heeft niet voldaan aan de voorwaarden van dat vonnis. Eiser vorderde nu dat gedaagden de herstelwerkzaamheden zouden uitvoeren en een schadevergoeding voor de inboedel zouden betalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vorderingen toewijsbaar waren, mede omdat er een geschil bestond over de hoogte van de schade en de noodzaak van de herstelwerkzaamheden. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en eiser werd veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukte dat de zaak zich niet leent voor een kort geding, maar dat een bodemprocedure meer op zijn plaats zou zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/311536 / KG ZA 20-722
Vonnis in kort geding van 3 februari 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A. Kotan te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde1],

voorheen handelende onder de naam
[gedaagde1] SCHILDERBEDRIJF EN INTERIEURBOUW
wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. K. Tülü te Alkmaar.
Partijen zullen hierna genoemd worden eiser [eiser], en gedaagden gezamenlijk
[gedaagde1] c.s. en ieder afzonderlijk [gedaagde1] en [gedaagde2].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de aanvullende producties van de zijde van [eiser]
  • de producties van de zijde van [gedaagde1] c.s.
  • de mondelinge behandeling van 20 januari 2021
  • de pleitnota van [gedaagde1] c.s.
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 20 januari 2021 zijn verschenen [eiser], bijgestaan mr. Kotan voornoemd en namens [gedaagde1] c.s. mr. Tülü voornoemd.
Mr. Tülü verklaart dat zijn cliënten momenteel in Turkije verblijven in verband met de gezondheidstoestand van een familielid, maar dat hij ze indien nodig telefonisch kan bereiken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 23 april 2019 is tussen [eiser] en (de onderneming van) [gedaagde1] mondeling een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen. Op grond van die overeenkomst zou [gedaagde1] een dakopbouw plaatsen op de woning van [eiser] tegen betaling door [eiser] van een bedrag van € 33.275,00.
2.2.
Op 17 juni 2019 heeft [eiser] € 21.000,- betaald aan [gedaagde1].
2.3.
In juni 2019 zijn de werkzaamheden voor de dakopbouw van [eiser] begonnen. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door, dan wel onder aansturing van de broer van [gedaagde1], [gedaagde2].
2.4.
In augustus 2019 heeft [eiser] € 12.275,00 betaald aan [gedaagde1].
2.5.
[eiser] heeft vastgesteld dat de dakopbouw lekte en dat er sprake was van andere gebreken. Hierdoor is een geschil ontstaan tussen [eiser] en [gedaagde1].
[eiser] heeft een gespecialiseerd bedrijf ingeschakeld en verzocht om een schaderapport. Uit het opgemaakte schaderapport bleek dat sprake was van de volgende gebreken:
  • het dakleer is niet goed aangelegd
  • de dakpanplaten zijn niet goed aangelegd
  • er is een verkeerde houtsoort (vuurhout) gebruikt onder de dakpanplaten
  • de waterafvoerpijp is niet goed geplaatst
  • er is sprake van slechte afwatering.
De kosten van de herstelwerkzaamheden werden beraamd op € 22.385,-.
2.6.
Omdat [eiser] met [gedaagde1] geen overeenstemming kon bereiken over het (laten) uitvoeren van de herstelwerkzaamheden, heeft [eiser] [gedaagde1] gedagvaard in kort geding voor deze rechtbank op 6 februari 2020.
In een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 26 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen:
De voorzieningenrechter acht onvoldoende weersproken dat het werk niet volledig is uitgevoerd. Voor zover het werk wel is uitgevoerd acht de voorzieningenrechter, mede gelet op het overgelegde deskundigenrapport en de erkenning die in de opstelling van [gedaagde1] ter zitting ligt besloten, aannemelijk dat het wel uitgevoerde werk volstrekt onder de maat is(r.o. 4.3)
.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het volgende beslist:
5.1
Veroordeelt [gedaagde1] tot betaling, binnen twee weken na heden, van een bedrag van
€ 22.385,-- aan [eiser], ten titel van schadevergoeding wegens ondeugdelijk/onvolledig werk.
5.2
Bepaalt dat [eiser] aan de hiervoor sub 5.1. gegeven veroordeling geen rechten kan ontlenen indien [gedaagde1] binnen twee weken na heden aan [eiser] een door Pro Roofing te Wormerveer getekende opdracht toont die het volgende inhoudt:
Pro Roofing voert ten behoeve van [eiser] voor rekening van [gedaagde1] vóór 1 april 2019 uit:
Herstelwerkzaamheden
1. Dakplaten loshalen, opnieuw vastzetten;
2 Dak bedekking lossnijden, opnieuw branden;
3 Kunststof rabat controleren, waar nodig vervangen;
4 Plaatsen regenpijp;
5 Badkamer tegels vervangen
Restwerkzaamheden
6 Aansluiten CV, de cv-leidingen leveren en aanbrengen;
7 stopcontacten en twee internet verdeelkasten leveren en installeren;
8 Afvoer beneden- en boven aansluitingen leveren en aansluiten;
9 Koop en installatie een deur
en de werkzaamheden uiterlijk 31 maart 2020 of, indien de noodzaak daarvan gemotiveerd door Pro Roofing wordt aangegeven, zoveel later als nodig is, zijn voltooid.
2.7.
Pro Roofing heeft er van afgezien werkzaamheden uit te voeren voor partijen, waarna [eiser] het vonnis van 26 februari 2020 op 25 maart 2020 aan [gedaagde1] heeft doen betekenen. Er zijn executiemaatregelen genomen tegen [gedaagde1] door [eiser], onder meer door het leggen van beslagen. Uit hoofde van deze maatregelen is een bedrag van circa
€ 2.500,- geïncasseerd.
2.8.
[gedaagde1] heeft tegen het vonnis van 26 februari 2020 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
2.9.
Omdat [eiser] problemen bleef ondervinden als gevolg van lekkages, is in overleg tussen de beide advocaten afgesproken om een ander bedrijf in te schakelen. Uiteindelijk werd op 11 mei 2020 een offerte uitgebracht door ACKN voor herstelwerkzaamheden tot een bedrag van € 37.316,40 inclusief btw.
2.10.
Omdat door [gedaagde1] c.s. geen opdracht werd verstrekt aan ACKN voor het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden heeft [eiser] zowel [gedaagde1] als [gedaagde2] in een nieuwe kort geding procedure gedagvaard. Ter zitting van 17 september 2020 hebben partijen de volgende afspraken gemaakt:
1. [gedaagde2] [gedaagde1] zal aan ACKN opdracht verstrekken voor het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden conform de offerte van ACKN (productie 7 bij dagvaarding) exclusief steiger en hoogwerker ten bedrage van € 15.735,- exclusief BTW, en wel zodanig dat ACKN uiterlijk 23 september 2020 met de werkzaamheden zal kunnen aanvangen. [gedaagde2] [gedaagde1] zal ervoor zorgdragen dat voor die datum een steiger en hoogwerker is gehuurd en de aanbetaling van 75% aan ACKN is voldaan. Hierop zal de opbrengst van de executoriale beslagen (na aftrek van de deurwaarderskosten en de proceskostenveroordeling van het kort geding vonnis van 26 februari 2020) in mindering komen.
2. Na aanbetaling aan ACKN van het onder 1 genoemde bedrag zal [eiser] de ter executie van het eerdere kort geding vonnis gelegde beslagen opheffen. Partijen zullen voorts van de appelprocedure royement vragen (ieder eigen kosten).
3. [gedaagde2] [gedaagde1] zal met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden ter zake de schade als gevolg van de lekkages drie bonafide aannemers aanwijzen waarvan [eiser] er één zal uitkiezen om een schadestaat op te stellen. Vervolgens zal deze aannemer de werkzaamheden op kosten van en in opdracht van [gedaagde2] [gedaagde1] uitvoeren.
4. Voor wat betreft de restwerkzaamheden zullen partijen nader in overleg treden. De raadslieden van partijen zullen binnen twee weken na heden de nog uit te voeren werkzaamheden vaststellen. Vervolgens zal [gedaagde2] [gedaagde1] (binnen een week) aan de hiervoor onder 3 door [eiser] aangewezen aannemer opdracht geven om deze werkzaamheden uit te voeren. De werkzaamheden zullen in opdracht van en op kosten van [gedaagde2] [gedaagde1] worden uitgevoerd.
5. De hiervoor onder 3 en 4 genoemde werkzaamheden zullen nadat deze zijn afgerond worden geïnspecteerd door de heer [A.] van ACKN. De hiermee gepaard gaande kosten zullen niet meer bedragen dan € 500,-. Deze kosten komen voor rekening van [gedaagde2] [gedaagde1]. Indien hierbij gebreken worden geconstateerd zullen deze op kosten van [gedaagde2] [gedaagde1] door de desbetreffende aannemer worden verholpen.
6. [eiser] zal na uitvoering van het vorenstaande niet langer gerechtigd zijn executiemaatregelen te treffen op basis van het eerdere kort geding vonnis.
2.11.
Partijen hebben gedeeltelijk uitvoering gegeven aan deze afspraken. [gedaagde2] heeft een bedrag van circa € 10.000,- betaald aan ACKN als aanbetaling als aanbetaling van 75% van het geoffreerde bedrag. Daarnaast heeft hij € 1.000,- betaald voor de huur van de steiger en een hoogwerker. [eiser] heeft de executoriale beslagen doen opheffen en [gedaagde1] heeft het ingestelde hoger beroep tegen het eerdere vonnis ingetrokken.
Vervolgens heeft [gedaagde2] drie namen genoemd van aannemers zoals overeengekomen onder 3. van de afspraken. Hierna zijn er opnieuw problemen ontstaan omdat deze aannemers volgens [eiser] niet aangemerkt konden worden als bonafide aannemers, nu zij geen website hadden en ook telefonisch niet bereikbaar bleken. Er is verder geen uitvoering gegeven aan de gemaakte afspraken.
2.12.
De advocaat van [eiser] heeft vervolgens met [gedaagde2] afgesproken om [A.] die namens ACKN met de werkzaamheden was begonnen, eventueel ook de overige werkzaamheden te laten uitvoeren. [gedaagde2] heeft [A.] verzocht een offerte op te stellen voor de restwerkzaamheden en de gevolgschade. Deze offerte heeft [A.], thans werkzaam onder de naam Tecer Klussenbedrijf, uitgebracht voor een bedrag van € 27.218,95 inclusief btw.
2.13.
Teneinde een onderzoek te kunnen doen naar de benodigde herstelwerkzaamheden heeft [A.] de dakopbouw opengemaakt. De kosten die hier het gevolg van zijn ad
€ 4.598,- heeft [A.] gedeclareerd in een factuur van 23 december 2020. Deze kosten zijn tot op heden niet voldaan.
2.14.
De verdere (herstel)werkzaamheden zijn vanaf 7 december 2020 stilgelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. zal bepalen dat [gedaagde1] c.s. worden veroordeeld binnen twee dagen na de datum van dit vonnis de herstel- en restwerkzaamheden alsmede de werkzaamheden ter zake van de gevolgschade, te doen (laten) uitvoeren door [A.] conform de door laatstgenoemde uitgebrachte offertes, op straffe van een dwangsom.
II. zal bepalen dat [gedaagde1] c.s. aan [eiser] dienen te voldoen een bedrag van € 2.300,- ter zake van de schade aan de inboedel van [eiser];
III. [gedaagde1] c.s. zal veroordelen in de proceskosten;
IV. althans een zodanige beslissing zal nemen als de voorzieningenrechter gerade acht.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde1] c.s. toerekenbaar tekort schieten in het nakomen van hun verplichtingen uit onrechtmatige daad. Hij stelt dat vaststaat dat [gedaagde1] c.s. ondeugdelijk werk hebben verricht bij het maken van de dakopbouw als gevolg waarvan hij schade heeft geleden. Hij voert aan dat toen [A.] voor zijn opname van de benodigde herstelwerkzaamheden voor het opstellen van de offerte het dak geopend had, er bovendien een nieuw probleem is geconstateerd dat nog niet eerder is meegenomen. Dit betreft een probleem over het aangebrachte isolatiemateriaal, dat is aangebracht op een wijze die in strijd is met de eisen van de gemeente. [eiser] stelt dat het niet mogelijk is het dak nu gewoon weer dicht te maken terwijl hij weet dat het daaronder niet goed zit, omdat hij bang is hierover problemen te kunnen krijgen met de gemeente. Deze werkzaamheden van [A.] leiden tot meerwerk en [A.] heeft aangegeven dat hij niet verder gaat voordat hij een toezegging heeft gekregen dat zijn (meer)werk wordt betaald. Dit is ook gemeld aan [gedaagde2], maar daarop is geen reactie ontvangen. [eiser] stelt dat hij er thans belang bij heeft dat zijn dak definitief dichtgemaakt kan worden, om te voorkomen dat opnieuw lekkages ontstaan.
Verder wijst hij er op dat als gevolg van de aanhoudende lekkages inmiddels zijn inboedel beschadigd is, maar dat zijn verzekeraar heeft laten weten geen vergoeding te zullen uitkeren omdat bouwschade niet onder de dekking van zijn polis valt. Om die reden heeft hij thans ook belang bij toewijzing van een schadevergoeding voor de inboedel, aldus [eiser].
3.3.
[gedaagde1] c.s. voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Formele verweren

4.1.
[gedaagde1] heeft aangevoerd dat hij ten onrechte als partij in deze procedure is betrokken. Hij heeft er op gewezen dat [gedaagde2] in de eerdere procedures heeft verklaard dat hij de feitelijke baas was en de verantwoordelijke was voor het uitvoeren van de werkzaamheden en dat [gedaagde1] er helemaal buiten stond.
4.2.
[eiser] bestrijdt dit verweer van [gedaagde1]. Hij heeft verklaard dat hij de overeenkomst heeft gesloten met de (voormalige) onderneming van [gedaagde1] en de afspraken daarover heeft gemaakt met [gedaagde1]. Ook heeft hij gewezen op het kort geding van februari 2020 waarin alleen [gedaagde1] partij was en dat heeft geleid tot het vonnis van 26 februari 2020. Hij heeft gesteld dat als hij zijn vordering tegen [gedaagde1] nu zou intrekken dat eerdere vonnis ook zinledig zou worden.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit het vonnis van 26 februari 2020 blijkt niet dat [gedaagde1] dit verweer destijds heeft gevoerd. Er is geen reden om thans alsnog aan te nemen dat [eiser] tegen [gedaagde1] geen vorderingsrecht kan doen gelden. [eiser] kan derhalve ook in zijn vordering jegens [gedaagde1] worden ontvangen.
4.4.
Voorts hebben [gedaagde1] c.s. gesteld dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering aangezien de lekkages inmiddels zijn verholpen.
Dit verweer faalt. Uit hetgeen [eiser] ter zitting heeft verklaard is voldoende aannemelijk geworden dat de lekkages op dit moment provisorisch zijn verholpen, maar dat het dak van de woning van [eiser] nog niet definitief is dichtgemaakt. Hieruit volgt reeds een voldoende spoedeisend belang voor [eiser].
Inhoudelijk
4.5.
[gedaagde1] c.s. hebben verweer gevoerd tegen de vorderingen. Zij zijn het niet eens met de inhoud van de door Tecer Klussenbedrijf uitgebrachte offerte waarvan thans uitvoering wordt gevorderd. Zij stellen dat het bedrag van de offerte te hoog is en dat niet alle opgevoerde schadeposten door hen worden erkend, omdat niet in alle gevallen het causaal verband van de opgevoerde post met hun werkzaamheden voldoende is aangetoond. Als voorbeeld noemen zij dat bij een eerdere opname vervanging van laminaat werd opgevoerd terwijl op dat moment gezien kon worden dat er met het laminaat niet veel aan de hand was. Zij stellen dat het om die reden van belang is dat eerst een onafhankelijk deskundige gaat kijken naar de verschillende gestelde schadeposten en dat dit onderzoek niet moet worden gedaan door de aannemer die vervolgens een offerte voor de werkzaamheden mag uitbrengen.
Verder voeren zij aan dat [eiser] er zelf mede schuldig aan is dat nog niet alle herstelwerkzaamheden uit de offerte van 1 mei 2020 van ACKN waarover op 17 september 2020 afspraken waren gemaakt, zijn uitgevoerd, omdat hij telkens aanvullende eisen en voorwaarden blijft stellen. Bovendien houdt hij ook het dichtmaken van het dak op dit moment zelf tegen. [eiser] heeft dan ook onvoldoende gedaan om zijn schade te beperken zodat deels sprake is van eigen schuld, aldus [gedaagde1] c.s.
Zij benadrukken dat om deze redenen deze zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding. Een en ander zal eventueel in een bodemprocedure moeten worden uitgezocht, maar [eiser] heeft er tot op heden voor gekozen geen bodemprocedure aanhangig te maken.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In het vonnis van 26 februari 2020 is [gedaagde1] veroordeeld tot betaling van het op dat moment voorliggende bedrag aan kosten voor herstel- en restwerkzaamheden ad € 22.385,-, tenzij hij binnen twee weken na 26 februari 2020 aan [eiser] een getekende opdracht toonde aan Pro Roofing voor de in dat vonnis opgesomde uit te voeren herstel- en restwerkzaamheden. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde1] niet binnen de genoemde termijn een getekende opdracht voor de herstelwerkzaamheden heeft getoond aan [eiser]. [eiser] beschikt derhalve thans over een titel voor het verhaal van het genoemde bedrag. Na het intrekken van het hoger beroep door [gedaagde1] c.s. als onderdeel van de later gemaakte afspraken is het vonnis bovendien onherroepelijk geworden.
4.7.
Een (groot) deel van de in het eerdere vonnis genoemde herstelwerkzaamheden is vervolgens opnieuw meegenomen in de offerte van ACKN van 11 mei 2020 die in het latere kort geding op 17 september 2020 centraal stond. Tijdens die zitting hebben partijen afspraken gemaakt. Aan die afspraken is door partijen ook deels uitvoering gegeven. Uit hetgeen ter zitting op 20 januari 2021 is aangevoerd is gebleken dat het wantrouwen tussen partijen inmiddels zeer groot is en dat dit er uiteindelijk mede aan in de weg heeft gestaan om volledig uitvoering te geven aan de afspraken.
4.8.
[eiser] vordert thans dat [gedaagde1] c.s. worden veroordeeld de schadeherstelwerkzaamheden, de restwerkzaamheden en het meerwerk zoals dat is opgevoerd in de offerte en de factuur van Tecer Klussenbedrijf, producties 10 bij de dagvaarding, te (doen) laten uitvoeren op straffe van een dwangsom. Hij stelt dat dit nieuwe posten betreft die niet eerder zijn meegenomen in de procedures.
4.9.
De vordering ziet hoofdzakelijk op schadeherstelwerkzaamheden die volgens [eiser] noodzakelijk zijn geworden als gevolg van het voortduren van de ondervonden lekkages. Door [gedaagde1] c.s. is echter gemotiveerd verweer gevoerd tegen de hoogte van de offerte, de opgevoerde posten en tegen het door [eiser] gestelde causaal verband tussen deze posten en de lekkage als gevolg van de werkzaamheden. Nu het causaal verband gemotiveerd wordt betwist, zou een onderzoek door een onafhankelijk deskundige noodzakelijk zijn om een en ander vast te stellen. Voor een dergelijk nader onderzoek leent een kort gedingprocedure zich naar zijn aard niet. Partijen zouden er goed aan doen in overleg te komen tot de benoeming van een onafhankelijk deskundige. Anders resteert slechts een bodemprocedure om uit de impasse te komen. De vraag is echter of de daarmee gemoeide kosten niet beter besteed kunnen worden aan een minnelijke regeling, waarbij partijen tegen betaling van een nader overeen te komen afkoopsom door [gedaagde1] c.s. aan [eiser] definitief afscheid van elkaar nemen en [eiser] zelf voor de afhandeling van de werkzaamheden kan zorgdragen.
4.10.
[gedaagde1] c.s. hebben er verder op gewezen dat [eiser] verweten kan worden dat hij zelf onvoldoende heeft gedaan om zijn schade te beperken. Van dit verweer kan niet bij voorbaat worden aangenomen dat dit in een bodemprocedure geen kans van slagen heeft. [eiser] beschikt immers reeds vanaf 26 februari 2020 over een titel onder meer tot vergoeding van de in dat vonnis vastgestelde herstelwerkzaamheden aan het dak, terwijl het tot december 2020 heeft geduurd voordat het dak van de woning van [eiser] tenminste provisorisch is dichtgemaakt.
4.11.
Nu in de onderhavige procedure niet voldoende aannemelijk geworden is dat alle vermelde werkzaamheden in de offerte waarvan [eiser] uitvoering vordert voor rekening van [gedaagde1] c.s. dienen te komen, kan de vordering van [eiser] niet worden toegewezen.
4.12.
Ook de vordering tot betaling van € 2.300,- als schadevergoeding voor de inboedel kan niet worden toegewezen. Een geldvordering is in kort geding slechts toewijsbaar indien het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk geworden zijn en daarnaast sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat thans uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl in de afweging van belangen van partijen mede betrokken dient te worden het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling. Gelet op het door [gedaagde1] c.s. gevoerde verweer is de verschuldigdheid van dit bedrag door [gedaagde1] c.s. niet voldoende aannemelijk geworden en is dit bedrag reeds om die reden niet toewijsbaar in deze procedure.
4.13.
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde1] c.s. begroot op:
vastrecht € 952,00
salaris advocaat
€ 980,00
Totaal € 1.932,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde1] c.s. van een bedrag van € 1.932,00 ter zake van de proceskosten;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 3 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1155