ECLI:NL:RBNHO:2021:5886

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
15/840149-10
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde van de ontnemingszaak na schikking tussen het Openbaar Ministerie en de veroordeelde

Op 1 juli 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, meervoudige strafkamer, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde. De zaak was eerder behandeld op 22 mei 2014 en 10 oktober 2014, waarbij de officier van justitie een vordering had ingediend tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 198.328,41. De rechtbank hervatte het onderzoek op 1 juli 2021, waarbij de officier van justitie, mr. R.P. Peters, de rechtbank informeerde over een schikking die was getroffen met de veroordeelde. Deze schikking hield in dat de veroordeelde een bedrag van € 23.000,00 aan de Staat der Nederlanden zou betalen. De rechtbank constateerde dat aan de voorwaarden van de schikking was voldaan door middel van conservatoir beslag. Gezien het bepaalde in artikel 578a Sv, dat destijds van toepassing was, concludeerde de rechtbank dat de zaak van rechtswege was geëindigd. De rechtbank verklaarde de vordering van het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk en stelde vast dat de ontnemingszaak was beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/840149-10
Uitspraakdatum : 1 juli 2021
Vonnis(ex artikel 36e Sr)
Vonnis van de rechtbank Noord-Holland, meervoudige strafkamer, op de vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde],[hierna: de veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.

1.De vordering en het procesverloop

Op 8 mei 2014 heeft de officier van justitie een vordering ingediend die strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 198.328,41.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 22 mei 2014 en 10 oktober 2014. Tijdens laatstgenoemde zitting is het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 1 juli 2021 hervat. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters.
De veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. N.W.A. Dekens, zijn – met voorafgaand bericht – niet verschenen.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting medegedeeld dat op grond van het bepaalde in artikel 511c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een schikking is getroffen tussen het Openbaar Ministerie en de veroordeelde, welke schikking (onder meer) inhoudt de betaling aan de Staat der Nederlanden van een overeengekomen geldbedrag van € 23.000,00. Inmiddels is door middel van het aanwenden van het conservatoir beslag aan de uitvoering van die schikking gevolg gegeven, zoals blijkt uit de brief van 19 juli 2019 van het Centraal Justitieel Incasso Bureau. De officier van justitie verzoekt het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, zoals zijdens het openbaar ministerie op voorhand aan de verdediging is aangekondigd te zullen vorderen.

3.Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie een schikking met de veroordeelde is aangegaan tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het ingevolge artikel 36e Sr voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel, en dat aan de termen van de schikking is voldaan. In artikel 578a Sv, dat ten tijde van het voldoen aan de schikking gold (thans artikel 6:4:18 Sv), is bepaald dat door voldoening aan die termen, in het geval de vordering al is ingediend zoals in dit geval, de zaak van rechtswege is geëindigd. Daarom zal de rechtbank verstaan dat de ontnemingszaak van rechtswege is geëindigd.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verstaat dat de zaak van rechtswege is geëindigd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2021.
Mrs. Boots en Van der Veen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.