ECLI:NL:RBNHO:2021:5954

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
8685954 \ CV FORM 20-6555
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Achmea Rechtsbijstand (verzoekende partij) en TAP Air Portugal (verwerende partij) over compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met TAP Air Portugal voor een vlucht van Amsterdam naar Ponta Delgada via Lissabon op 2 augustus 2018. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Lissabon miste de passagier zijn aansluitende vlucht en arriveerde hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming.

Achmea, die het vorderingsrecht van de passagier had overgenomen, verzocht de vervoerder om compensatie van € 400,00, alsook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een ATFM Slot restrictie opgelegd door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De rechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en wees het verzoek van Achmea tot compensatie af. Tevens werden de proceskosten aan Achmea opgelegd, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8685954 \ CV FORM 20-6555
Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting
Stichting Achmea Rechtsbijstand
gevestigd te Tilburg
verzoekende partij
verder te noemen: Achmea
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. P.C.X. de Leede en E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 30 juli 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 21 oktober 2020.

2.De feiten

2.1.
[de passagier] (hierna: de passagier) heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Lisboa Airport, Lissabon, naar Nordela Airport, Ponta Delgada (Portugal) op 2 augustus 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Lissabon (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft zijn gepretendeerde vorderingsrecht overgedragen aan Achmea.
2.4.
Achmea heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Achmea verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 90,75, subsidiair € 72,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 mei 2019;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
Achmea stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier heeft Achmea aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op zijn eindbestemming is gearriveerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht op de vervoerder rust. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder heeft hiertoe betoogd dat de vertraging is ontstaan doordat de luchtverkeersleiding een ATFM Slot restrictie heeft opgelegd aan de voorafgaande vlucht die als gevolg hiervan 45 minuten later is vertrokken. De vlucht in kwestie kreeg vervolgens te maken met 33 minuten vertraging vanwege de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht en kreeg ook een ATFM slot restrictie opgelegd, waardoor de vertraging met nog eens 47 minuten is opgelopen. De vlucht is uiteindelijk met een vertraging van 90 minuten, om 21:10 uur lokale tijd vertrokken. Een besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van restricties aan een vlucht is een omstandigheid die geheel buiten de invloedsfeer van de vervoerder ligt. De vervoerder kan niet anticiperen op de capaciteitsproblemen in het Europese luchtruim, noch kan zij enige invloed uitoefenen op het besluit van het luchtverkeersbeheer om wegens deze capaciteitsproblemen een slot restrictie aan een specifieke vlucht op te leggen. Daarnaast is een nieuw slot/CTOT niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteiten van de vervoerder, aldus de vervoerder.
4.5.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.6.
Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder de vluchtrapporten van de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie overgelegd. Hiermee heeft de vervoerder voldoende aangetoond dat de voorafgaande vlucht vanwege beperkingen op de luchthaven van bestemming (vertragingscode 83) met een vertraging van 45 minuten is uitgevoerd. De vervoerder heeft daarbij voldoende aannemelijk gemaakt dat deze vertraging doorwerkt op de vlucht. Uit het vluchtrapport van de vlucht in kwestie volgt immers dat de vlucht met 33 minuten vertraging is uitgevoerd vanwege de vertraging van de voorafgaande vlucht (vertragingscode 93). Daarbij is de vertraging met 47 minuten opgelopen vanwege capaciteitsproblemen op de route (vertragingscode 81) en met 10 minuten vertraging vanwege een check-in-error (vertragingscode 13). Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht een CTOT op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. De besluiten van de luchtverkeersleiding zijn in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.7.
Daarnaast is voldoende gebleken dat de uiteindelijke vertraging van de passagier, van meer dan drie uur op de eindbestemming, het directe gevolg is geweest van de vertraging van de voorafgaande vlucht en het eerste deel van de onderhavige vlucht. Immers, indien deze vertraging zich niet had voorgedaan, dan had de passagier de aansluitende vlucht te Lissabon niet gemist. De vertraging op de eindbestemming is dan ook het gevolg van de buitengewone omstandigheden.
4.8.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 50 minuten gepland. Een dergelijke overstaptijd wordt door de kantonrechter als onvoldoende gekwalificeerd, aangezien de minimale overstaptijd te Lissabon 45 minuten bedraagt en in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. De passagier had te Lissabon echter een aankomstvertraging van 90 minuten zodat hij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat hij de passagier naar de eerst mogelijke vervoersmogelijkheid met voldoende plaats heeft omgeboekt, De conclusie is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen, zodat het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt. De vordering tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van Achmea omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van Achmea, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt Achmea tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 75,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt Achmea tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open