ECLI:NL:RBNHO:2021:5956

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
8244550 \ CV EXPL 19-19975
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, vertegenwoordigd door mr. E.C. Douma, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vertraging van de vlucht van Amsterdam naar München op 31 juli 2019 was 53 minuten, wat leidde tot het missen van de aansluitende vlucht naar Izmir. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals problemen met de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet in zijn procesbelang was geschaad door de passagiers, die in hun repliek hadden gesteld dat zij met de alternatieve vlucht om 10:51 uur in Izmir waren aangekomen. De rechter stelde vast dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming waren aangekomen, wat hen recht gaf op compensatie, tenzij de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder had echter voldoende bewijs geleverd dat de vertraging was veroorzaakt door doorwerking van buitengewone omstandigheden, zoals een intrekking van de oorspronkelijke vertrektijd door de luchtverkeersleiding.

Uiteindelijk werd de vordering van de passagiers afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De passagiers sub 1 en 2 werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, terwijl de vordering van passagier sub 3 niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8244550 \ CV EXPL 19-19975
Uitspraakdatum: 14 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
3.
[passagier sub 3]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland), onder andere kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 22 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via München (Duitsland) naar Izmir (Turkije) op 31 juli 2019 en 1 augustus 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar München (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist
2.3.
AirHelp heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Voordat de kantonrechter toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de vordering zal hij zich niet-ontvankelijk verklaren in de vordering van passagier sub 3. Er is ten aanzien van passagier sub 3 geen machtiging van de wettelijk vertegenwoordiger overgelegd van de kantonrechter om namens de minderjarige in rechte op te treden. De bepaling van artikel 1:349 Burgerlijk Wetboek is naar het oordeel van de kantonrechter niet alleen duidelijk wat inhoud en strekking betreft, maar is ook van openbare orde. Dat betekent dat de kantonrechter ambtshalve moet toetsen of de wettelijk vertegenwoordiger(s) over een machtiging om in rechte op te treden beschikken. Niet is gebleken dat de wettelijke vertegenwoordiger van passagier sub 3 over een dergelijke machtiging beschikt.
4.3.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagiers niet aan hun substantiëringsplicht hebben voldaan, omdat zij hebben nagelaten te vermelden hoe laat zij in Izmir zijn aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagiers de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd vermeldt, maar het weergeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagiers bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagiers niet hebben voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagiers in repliek hebben gesteld dat zij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht om 10:51 uur in Izmir zijn aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagiers hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, welk verweer niet afhankelijk is van de precieze aankomsttijd van de passagiers op de eindbestemming.
4.4.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.5.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.6.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht overgelegd. De voorgaande vlucht stond gepland te vertrekken om 17:10 uur UTC. Uit de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding, reeds twee uur voor de schemavertrektijd, de oorspronkelijke CTOT van 17:10 uur UTC introk, meerdere malen de CTOT heeft herzien en uiteindelijk een nieuwe CTOT van 17:32 uur UTC aan het toestel toekende wegens vertragingscodes 81. Van dit ‘slot’ van 17:32 uur UTC heeft de vervoerder gebruik gemaakt en het toestel is opgestegen om 17:31 uur UTC (Airborne Time). De voornoemde vertragingscode staat voor: ‘
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND CAPACITY, standard demand capacity problems’. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht een CTOT op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.7.
Uit het vluchtrapport van de vlucht blijkt dat een vertrekvertraging van 7 minuten is ontstaan wegens ‘Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector’, vertragingscode 93. De vertrekvertraging van de vlucht is voor 7 minuten het gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht. De aankomstvertraging van de voorgaande vlucht was in eerste instantie 12 minuten, maar tijdens de rotatie zijn 5 minuten ingehaald. De vlucht stond gepland te vertrekken om 19:20 uur UTC, maar is om 20:14 uur UTC (‘Offblock’-tijd) vertrokken uit Amsterdam. De geplande aankomsttijd van de vlucht was 12:40 uur UTC, maar de vlucht is om 21:33 uur UTC (‘Onblock’-tijd) aangekomen in München, aldus met een aankomstvertraging van 53 minuten. Uit de ‘slot history’ van de vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding, reeds twee uur voor de schemavertrektijd, de oorspronkelijke CTOT van 19:20 uur UTC introk, meerdere malen heeft herzien en een nieuwe CTOT van 20:19 uur UTC aan het toestel toekende wegens vertragingscode 81. Deze code staat voor ‘
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND CAPACITY, standard demand capacity problems’. Uiteindelijk is de vlucht om 20:19 uur UTC opgestegen (Airborne Time) en om 21:33 uur UTC (‘on block time’) aangekomen in München. Ook hier is niet gebleken dat de CTOT werd opgelegd door het toedoen van de vervoerder. Naar het oordeel van de kantonrechter is ook de aan de vlucht opgelegde CTOT aan te merken als een buitengewone omstandigheid. De uiteindelijke vertraging van de vlucht van 53 minuten is dan ook ontstaan als gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
4.8.
De uiteindelijke vertraging van de passagiers, van meer dan drie uur op de eindbestemming, is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht, en daarmee ook het gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben immers hierdoor de aansluitende vlucht naar Izmir, met geplande vertrektijd 21:20 uur UTC, gemist.
4.9.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken, zonder dat hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht. De vervoerder heeft aangevoerd dat op de luchthaven van München een minimale overstaptijd (MCT) van 30 minuten geldt. De passagiers hebben dit onvoldoende gemotiveerd betwist zodat de minimale overstaptijd van 30 minuten voor de luchthaven van München vast is komen te staan. De passagiers hadden oorspronkelijk een overstaptijd van 40 minuten. De vlucht was namelijk gepland om aan te komen in München om 20:40 uur UTC en de aansluitende vlucht (München – Izmir) stond gepland te vertrekken om 21:20 uur UTC. Een luchtvaartmaatschappij dient bij het boeken van een vlucht voldoende overstaptijd in acht te nemen om eventuele vertragingen op te kunnen vangen. Een geplande overstaptijd van 40 minuten hanteren terwijl een minimale overstaptijd van 30 minuten geldt voor München, geeft 10 minuten speling om incidenten op te kunnen vangen. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende. Dit neemt echter niet weg dat de vlucht uiteindelijk in München is aangekomen om 21:33 uur UTC, aldus met een aankomstvertraging van 53 minuten, die geheel is toe te rekenen aan buitengewone omstandigheden, zodat de passagiers, ook al had de vervoerder voldoende reservetijd in acht genomen, de aansluitende vlucht naar Izmir niet meer hadden kunnen halen.
4.10.
De passagiers stellen dat de vervoerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omdraaitijd van het toestel. Niet duidelijk is geworden wat volgens de passagiers voldoende omdraaitijd zou moeten zijn en welke conclusie de passagiers verbinden aan deze stelling, zodat aan dit verweer voorbij wordt gegaan. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat hij de passagiers naar het eerst mogelijke alternatief, waarop een plaats beschikbaar was, heeft omgeboekt. De kantonrechter merkt op dat de luchtvaartmaatschappij niet onder alle omstandigheden kan volstaan met het aanbieden van de eerstvolgende vlucht die door de vervoerder zelf of een dochtermaatschappij wordt uitgevoerd. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) is dit in beginsel geen redelijke maatregel, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. In het onderhavige geval zijn de passagiers echter nog dezelfde dag aangekomen op de eindbestemming als oorspronkelijk gepland. Onder deze omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat de vervoerder, door de passagiers om te boeken naar de eerstvolgende vlucht van SunExpress, geen redelijk alternatief heeft aangeboden. Voorts valt niet in te zien welke maatregelen de vervoerder in dit geval nog meer of anders had moeten nemen om de vertraging te voorkomen. Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagiers worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven derhalve geen bespreking.
4.11.
De proceskosten komen voor rekening van passagier sub 1 en passagier sub 2, omdat deze ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart zich niet-ontvankelijk ten aanzien van de vordering van passagier sub 3
5.2.
wijst de vordering van passagier sub 1 en passagier sub 2 af;
5.3.
veroordeelt de passagiers sub 1 en sub 2 tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.4.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter