In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways PLC wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Johannesburg op 12 december 2018. De passagiers vorderden een schadevergoeding van € 1.200,00 en bijkomende kosten, gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder, British Airways, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een beperkte capaciteit op de luchthaven van London Heathrow door een sluiting van landingsbanen en luchtverkeersleiding instructies.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de rechter oordeelde dat de vervoerder voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vordering van de passagiers werd afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers niet meer hadden kunnen doen om hun aansluitende vlucht te halen.
De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, en de passagiers werden veroordeeld tot betaling van deze kosten. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 14 juli 2021.