In deze zaak hebben eisers, bestaande uit passagiers en Stichting Achmea Rechtsbijstand, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Emirates wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Indonesië. De passagiers hebben hun vordering gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vlucht in kwestie had vertraging opgelopen door een combinatie van weersomstandigheden en de noodzaak voor de-icing van het toestel. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie.
De vervoerder, Emirates, heeft echter betwist dat zij aansprakelijk is voor de vertraging. De luchtvaartmaatschappij voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals de weersomstandigheden en de beslissingen van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter heeft de argumenten van de vervoerder overwogen en geconcludeerd dat zowel het wachten op de-icing als de uitvoering ervan als buitengewone omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eisers afgewezen, omdat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de vertraging. De proceskosten zijn voor rekening van de eisers gesteld. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.N. Schipper op 14 juli 2021.