ECLI:NL:RBNHO:2021:5989

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
8245187 \ CV EXPL 19-19993
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie luchtvaartvertraging en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Swiss International Air Lines Aktiengesellschaft wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Florence via Zürich op 10 augustus 2019. Door een vertraging van de voorafgaande vlucht hebben zij hun aansluitende vlucht gemist en vorderen zij compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals opgelegde slottijden door luchtverkeersbeheer en een opschorting van de grondafhandeling vanwege blikseminslag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vertraging niet te wijten was aan zijn schuld, maar aan omstandigheden die buiten zijn macht lagen. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing is genomen op 14 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8245187 \ CV EXPL 19-19993
Uitspraakdatum: 14 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Zwitsers recht
Swiss International Air Lines Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Bazel (Zwitserland) onder andere kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 22 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Zürich Airport (Zwitserland) naar Peretola Airport, Florence (Italië) op 10 augustus 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Zurich Airport (hierna: de vlucht) heeft vertraging opgelopen, waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagiers niet aan hun substantiëringsplicht hebben voldaan, omdat zij hebben nagelaten te vermelden hoe laat zij in Florence zijn aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagiers de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop zij daarheen zijn vervoerd vermeldt, maar het weergeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagiers niet hebben voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagiers in repliek hebben gesteld dat zij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht om 18:40 uur lokale tijd in Florence zijn aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist. Hiermee is het gebrek in de stelplicht van de passagiers hersteld. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder hierdoor niet in zijn procesbelang is geschaad, nu de vervoerder de gelegenheid had hierop bij dupliek te reageren en hij ook al in de conclusie van antwoord inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering. Dat verweer is niet afhankelijk van de precieze aankomsttijd van de passagiers op de eindbestemming.
4.3.
Nu vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, is de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van zijn onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
De vervoerder voert aan dat de voorafgaande vlucht van Zürich naar Amsterdam gepland stond om 05:20 uur UTC te vertrekken. De luchtverkeersleiding heeft echter een aantal maal een nieuwe CTOT opgelegd vanwege de weersomstandigheden op de plaats van bestemming. De bemanning van het toestel moet gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding, ongeacht waarom de luchtverkeersleiding een bepaalde instructie geeft. Uiteindelijk is een nieuw slot opgelegd van 05:53 uur UTC, waarna het toestel om 05:59 uur UTC is opgestegen. Daarnaast is de grondafhandeling enige tijd opgeschort geweest. Het toestel had dan ook te maken met twee overeen lopende vertrekvertragingsoorzaken; het door de luchtverkeersleiding ingetrokken slot en de opgeschorte (grond)afhandeling in Zürich, vanwege gevaar voor blikseminslagen. De voorafgaande vlucht is met een vertraging van 35 minuten in Zürich aangekomen. De onderhavige vlucht heeft 38 minuten vertraging opgelopen vanwege de vertraging van de voorafgaande vlucht. De vertraging is vervolgens met 25 minuten opgelopen vanwege vertragingscode 55 en 6 minuten vanwege vertragingscode 81. Uiteindelijk zijn de passagiers om 12:19 uur lokale tijd in Zürich aangekomen, waar zij de aansluitende vlucht met geplande vertrektijd om 12:05 uur lokale tijd hebben gemist. De vervoerder heeft te Zürich de passagiers omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar Florence, aldus de vervoerder.
4.5.
De vervoerder beroept zich op (de doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de voorafgaande vlucht overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder daarmee voldoende aangetoond dat luchtverkeersbeheer meerdere malen nieuwe slottijden heeft opgelegd aan de voorafgaande vlucht en dat de grondafhandeling gedurende 22 minuten is opgeschort. Een nieuw slot opgelegd door luchtverkeersbeheer is niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De vervoerder dient immers altijd een door luchtverkeersbeheer afgegeven slot op te volgen. Ook de omstandigheid dat de grondafhandeling vanwege veiligheidsredenen moet worden opgeschort is aan te merken als een buitengewone omstandigheid. De vervoerder heeft de stelling van de passagiers dat slechts 22 minuten, van de 35 minuten aankomstvertraging kunnen worden aangemerkt als een vertraging ontstaan door buitengewone omstandigheden dan ook gemotiveerd weersproken. Hetzelfde geldt voor de stelling van de passagiers dat de opschorting van de grondafhandeling slechts 6 minuten zou hebben geduurd.
4.6.
Uit het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de onderhavige vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd en dat 38 minuten vertraging is ontstaan door de vertraging van de voorafgaande vlucht. Zowel de passagiers als de vervoerder stellen dat hiervan slechts 35 minuten kunnen worden aangemerkt als vertraging ontstaan vanwege de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht. Hiermee staat voldoende vast dat de vertraging, van 35 minuten, van de voorafgaande vlucht doorwerkt op de vlucht in kwestie. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan de stelling van de passagiers dat geen sprake kan zijn van doorwerking omdat de vervoerder lid is van de ‘Star Alliance’ en mogelijkheden had om een reservetoestel in te zetten. Van de vervoerder kan immers niet worden verwacht, zou dit al mogelijk zijn, dat bij een geringe vertraging de mogelijkheid wordt onderzocht om een ander toestel in te zetten. De vervoerder heeft daarnaast voldoende aannemelijk gemaakt dat ook de onderhavige vlucht een nieuw slot toegekend heeft gekregen, als gevolg waarvan de vertraging met 6 minuten is opgelopen.
4.7.
Gesteld noch gebleken is dat de 25 minuten vertraging vanwege vertragingscode 55 is ontstaan door buitengewone omstandigheden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit deel van de vertraging niet het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
4.8.
Indien de vertraging als gevolg van vertragingscode 55 niet had plaatsgevonden en ook de 3 onverklaarbare minuten vertraging worden weggedacht, dan zou de vlucht niet op 12:19 uur, maar 11:51 uur in Zürich zijn aangekomen en ook dan zouden de passagiers de overstap naar de aansluitende vlucht, met vertrek om 12:05 uur, hebben gemist. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat de vertraging op de eindbestemming het gevolg is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Daarmee staat ook vast dat de slotvertragingen voor een langdurige vertraging hebben gezorgd. Door de slotvertragingen, in samenloop met de andere genoemde vertragingsoorzaken, hebben de passagiers immers de aansluitende vlucht gemist.
4.9.
De vervoerder heeft, gelet op de betwisting van de passagiers, onvoldoende aangetoond wat de minimale overstaptijd op de luchthaven van Zürich is voor de onderhavige vlucht. Niet in geschil is dat de overstaptijd voor de vlucht 55 minuten was. Dit houdt in dat de passagiers in ieder geval over geen of een minimale buffer beschikten om de aansluitende vlucht te halen, terwijl in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. De passagiers hadden te Zürich echter een aankomstvertraging van 1 uur en 9 minuten, waarvan reeds 37 minuten zijn aangemerkt als vertraging ontstaan door buitengewone omstandigheden. De passagiers hadden dan ook, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer kunnen halen. De vervoerder heeft de passagiers vervolgens omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met beschikbare plaatsen. De passagiers betwisten dat zij zijn omgeboekt naar het eerste alternatief maar laten na dit te onderbouwen, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet meer van de vervoerder kon worden verwacht. De vordering tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter