In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Flightright GMBH, een rechtspersoon naar Duits recht, en KLM Cityhopper B.V. De zaak betreft een vordering van Flightright, die de rechten van een passagier heeft gecedeerd, tegen de vervoerder KLM Cityhopper B.V. De passagier had een vlucht geboekt van Hannover naar Willemstad via Amsterdam-Schiphol, die op 17 maart 2018 werd geannuleerd. Flightright vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de capaciteit van de luchthaven Schiphol beperkten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals extreme weersomstandigheden die de luchtverkeersleiding noopten tot capaciteitsreductie. De rechter oordeelde dat de vervoerder niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de annulering, aangezien deze omstandigheden niet inherent waren aan de normale uitoefening van de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter wees de vordering van Flightright af en stelde dat de proceskosten voor rekening van Flightright komen, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van de rol van de luchtverkeersleiding en de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om te kunnen reageren op onvoorziene omstandigheden zoals slechte weersomstandigheden. De uitspraak bevestigt dat luchtvaartmaatschappijen in dergelijke situaties niet automatisch aansprakelijk zijn voor compensatie aan passagiers, mits zij kunnen aantonen dat zij alle redelijke maatregelen hebben genomen om annuleringen te voorkomen.