In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Air Baltic Corporation AS, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Palanga via Riga op 28 juli 2018. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vroegen compensatie aan op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder weigerde compensatie en stelde dat de passagiers geen gebruik hadden gemaakt van een aangeboden alternatief. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet kon aantonen welk alternatief was aangeboden, waardoor de vordering van de passagiers werd toegewezen. De kantonrechter stelde vast dat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel compensatie verschuldigd was, tenzij hij kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Dit was niet het geval, en de kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 590,75 toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vervoerder werd ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, maar de gevorderde rente over deze kosten werd afgewezen. De beschikking werd gegeven door kantonrechter S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken.