ECLI:NL:RBNHO:2021:6107

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
8270679 \ CV EXPL 20-561
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagier en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Mumbai via Frankfurt op 14 juli 2018. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming en vorderde een schadevergoeding van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals instructies van de luchtverkeersleiding en vertragingen van voorgaande vluchten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen, wat in beginsel leidt tot een compensatieplicht voor de vervoerder. De vervoerder moest echter aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat de vertraging inderdaad het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals wijzigingen in de slottijden door de luchtverkeersleiding, en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechter concludeerde dat de vervoerder niet nalatig was en dat de passagier geen recht had op compensatie onder de Verordening (EG) nr. 261/2004.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8270679 \ CV EXPL 20-561
Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. D.E. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 11 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam naar Mumbai (India) via Frankfurt (Duitsland) op 14 juli 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Mumbai gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Daartoe voert hij aan dat de vlucht voorafgaand aan de vlucht in kwestie (Frankfurt – Amsterdam) met een vertraging in Amsterdam is aangekomen. De vlucht in kwestie is vervolgens met een vertraging van 60 minuten vanaf Amsterdam vertrokken en met een vertraging van 58 minuten in Frankfurt gearriveerd. De vlucht kreeg, onder meer, te maken met gewijzigde ‘slottijden’ van de luchtverkeersleiding, waardoor het toestel niet tijdig kon vertrekken. De vervoerder moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding en kon, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen de vertraging niet voorkomen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is gearriveerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht op de vervoerder rust. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In overweging 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van het luchtverkeerbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport van de voorgaande vlucht overgelegd. De voorgaande vlucht stond gepland om te vertrekken om 07:05 UTC en te arriveren om 08:20 UTC. Het toestel is echter met een vertraging van zeventien minuten om 08:37 UTC in Amsterdam aangekomen. Het vluchtrapport vermeldt als oorzaak vertragingscode 93, voor de duur van zes minuten, en vertragingscode 85W, voor de duur van zes minuten. Ten aanzien van code 93 doet de vervoerder geen beroep op buitengewone omstandigheden. Ten aanzien van vertragingscode 85W, hetgeen staat voor ‘
Bagage identification / unloading’,voert de vervoerder aan dat hij verplicht was de bagage van ingecheckte passagiers die uiteindelijk niet meer aan boord gingen uit te laden. Anders dan de passagier is de kantonrechter van oordeel dat het ontbreken van een passagier wat ertoe leidt dat de in het ruim geladen bagage uit het toestel verwijderd moet worden een onverwachts vliegveiligheidsprobleem oplevert. Er is derhalve geen sprake van een gebeurtenis die inherent is aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij, zodat het verwijderen van de bagage een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening oplevert.
5.5.
Voldoende is gebleken dat een deel van de vertraging een buitengewone omstandigheid is die doorwerkt naar de vlucht. De vertrekvertraging van de vlucht is voor twaalf minuten ontstaan wegens
‘Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector’(vertragingscode 93). Zes minuten van de twaalf minuten is dan ook het gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht.
5.6.
De vervoerder heeft het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de vlucht overgelegd. Hieruit volgt dat de vlucht gepland stond om te vertrekken om 09:10 UTC. De vlucht had in totaal een vertrekvertraging van 60 minuten. Volgens het vluchtrapport is twaalf minuten vertraging ontstaan wegens vertragingscode 93, achttien minuten vertraging is ontstaan wegens vertragingscode 38A
‘ULD, lack of or serviceability’en 30 minuten vertraging wegens vertragingscode 82 ‘
ATFM due to ATC STAFF EQUIPMENT EN-ROUTE, reduced capacity caused by industrial action or staff shortage, equipment failure, military exercise or extraordinary demand due to capacity reduction in neighbouring area’.De vlucht is uiteindelijk met een vertraging van 58 minuten in Frankfurt gearriveerd. De ‘slot history’ van de vervoerder bevestigt het standpunt van de vervoerder dat de luchtverkeersleiding reeds twee uur voor de schemavertrektijd van de vlucht een nieuwe CTOT aan het toestel heeft toegekend wegens vertragingscode 82. De CTOT is nog diverse keren gewijzigd. Er is volgens de vervoerder daarom sprake van samenloop, de intrekking van de CTOT stond los van de vertraging wegens vertragingscode 38A. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval aan te merken als een van buiten komende oorzaak waarop de vervoerder geen invloed kan uitoefenen. Het besluit van de luchtverkeersleiding tot het opleggen van een nieuwe CTOT aan de vlucht kwalificeert derhalve als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Ten gevolge van deze omstandigheden is het toestel om 11:13 UTC in Frankfurt gearriveerd. De aansluitende vlucht van de passagier had een schemavertrektijd van 11:30 UTC. De passagier heeft deze overstap gemist. De uiteindelijke vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is het directe gevolg geweest van de vertraagde vlucht Amsterdam – Frankfurt. De uiteindelijke vertraging van de passagier op de eindbestemming is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.7.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken. De passagier heeft met de alternatieve vlucht van de vervoerder de eindbestemming met een vertraging van 24 uur en twaalf minuten bereikt en stelt dat de vervoerder derhalve geen redelijke maatregelen heeft getroffen. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat er geen sprake is van een redelijk getroffen maatregel wanneer de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Alleen indien er geen enkele stoel beschikbaar is op een andere rechtstreekse of indirecte vlucht waarmee de betrokken passagiers hun eindbestemming minder laat kunnen bereiken dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij zelf, of wanneer het organiseren van een dergelijk alternatief vervoer voor deze luchtvaartmaatschappij een onaanvaardbaar offer vormt, gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip, moet deze luchtvaartmaatschappij worden geacht alle middelen te hebben aangewend waarover zij beschikte wanneer zij de betrokken passagiers met een andere, namelijk de volgende door haar uitgevoerde, vlucht ter bestemming brengt. De passagier stelt dat de vervoerder passagier had kunnen omboeken op de vlucht 9W231 (Amsterdam – Mumbai) welke door Jet Airways werd uitgevoerd. De kantonrechter merkt op dat de door de passagier genoemde alternatieve vlucht is vertrokken vanuit Amsterdam, terwijl de passagier zich in Frankfurt bevond toen hij de aansluitende vlucht had gemist. Hierdoor kan deze genoemde vlucht niet als een redelijk alternatief worden aangemerkt. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar Mumbai. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de vervoerder door de passagier om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelf uitgevoerde vlucht, geen redelijk alternatief heeft geboden.
5.8.
Gelet op het voorgaande zal de vordering dan ook worden afgewezen. De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter