ECLI:NL:RBNHO:2021:6108

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
8686946 \ CV FORM 20-6581
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers een vervoersovereenkomst gesloten met Aegean Airlines S.A. voor een vlucht van Cairo naar Amsterdam via Athene op 5 augustus 2018. De vlucht van Cairo naar Athene is vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gemist en met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder heeft geweigerd te betalen, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk luchthavenbeheerrestricties.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder in beginsel gehouden is tot compensatie, tenzij hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de vertraging is veroorzaakt door luchtverkeersbeheerrestricties. De kantonrechter oordeelt dat deze omstandigheden als buitengewoon kunnen worden aangemerkt, omdat de vervoerder niet in staat was om eerder te vertrekken door een gewijzigde vertrektijd die door de luchtverkeersleiding was opgelegd.

De kantonrechter concludeert dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers voldoende overstaptijd hadden om hun aansluitende vlucht te halen. Daarom wordt het verzoek van de passagiers afgewezen en worden zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. De beslissing is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8686946 \ CV FORM 20-6581
Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]

wonende te [woonplaats]

3. [passagier sub 3]

wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
AEGEAN AIRLINES S.A.,
gevestigd te Kifissia (Griekenland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J. Croon

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 4 augustus 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 21 oktober 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Cairo (Egypte) naar Amsterdam via Athene (Griekenland) op 5 augustus 2018.
2.2.
De vlucht van Cairo naar Athene (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben de aansluitende vlucht gemist en zijn met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50, subsidiair € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.200,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Daartoe voert hij aan dat de vlucht vertraagd was vertrokken door luchthavenbeheerrestricties en wegens de vertraging van de voorgaande vlucht. De vertraging door de restricties betreft 36 minuten en de vertraging ontstaan door de voorgaande vlucht betreft twaalf minuten. De vertraging is het gevolg van een buitengewone omstandigheid. De vervoerder kan geen invloed uitoefenen op het handelen van het luchtverkeersbeheer.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In punt 15 van de considerans van de Verordening staat dat er geacht wordt sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.
4.3.
De vervoerder heeft in dat verband aangevoerd dat de vertraging is veroorzaakt door de restricties van luchtverkeersbeheer. De passagiers betwisten dat deze restricties tot een langdurige vertraging hebben geleid. De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop heeft aangetoond dat de vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en het slotbericht van de vlucht overgelegd. Uit het vluchtrapport volgt dat de vlucht er een vertraging van 36 minuten is ontstaan wegens vertragingscode 81
(‘ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND / CAPACITY, standard demand / capacity problems’). Ook blijkt uit het overgelegde slotbericht dat er een NEWCTOT werd opgelegd. De vertraging ontstaan door de opgelegde restrictie kan naar het oordeel van de kantonrechter als een buitengewone omstandigheid worden aangemerkt. De vervoerder had immers niet de mogelijkheid om eerder te vertrekken doordat de luchtverkeersleiding een gewijzigde vertrektijd aan het toestel heeft toegekend. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht om een CTOT op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuw CTOT heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De passagiers stellen nog dat de vertraging ontstaan door de restrictie niet kan worden aangemerkt als een “langdurige vertraging” in de zin van de Verordening, maar deze stelling kan hun niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is, zodat de vertraging van de vlucht als langdurig kan worden aangemerkt.
4.5.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de langdurige vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. De passagiers hadden oorspronkelijk een overstaptijd van 65 minuten. De vlucht was namelijk gepland om aan te komen in Athene om 12:10 uur (lokale tijd) en de aansluitende vlucht stond gepland om te vertrekken om 13:15 uur (lokale tijd). Er was derhalve sprake van voldoende reservetijd om incidenten op te kunnen vangen. Zonder de vertraging ontstaan als gevolg van een buitengewone omstandigheid zouden de passagiers de overstap hebben gehaald. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar de snelst mogelijke alternatief, rekening houdend met de beschikbaarheid van plaatsen op zijn eigen vluchten en op vluchten van andere maatschappijen. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagiers worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking.
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzochte af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 187,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open