ECLI:NL:RBNHO:2021:6109

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
8434523 \ CV EXPL 20-3152
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraagde vlucht en bevoegdheid Nederlandse rechter

In deze zaak vordert de passagier compensatie van de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, vanwege een vertraagde vlucht van Toronto naar Frankfurt op 31 mei 2018. De passagier heeft de vervoerder bij dagvaarding van 14 februari 2020 aangeklaagd, maar de vervoerder betwist de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de plaats van aankomst in Nederland ligt en de passagier een boeking had voor aansluitende vluchten. De vervoerder kan niet aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vordering van de passagier wordt toegewezen. De kantonrechter veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 713,51, inclusief wettelijke rente, en de proceskosten. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt gedeeltelijk toegewezen, en de vervoerder moet ook de nakosten vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8434523 \ CV EXPL 20-3152
Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: Webcasso B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 14 februari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met de door laatstgenoemde vertraagd uitgevoerde vlucht van Toronto (Canada) naar Frankfurt (hierna: de vlucht) op 31 mei 2018.
2.2.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 603,90, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, althans € 109,61 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast stelt de passagier dat zij op grond van artikel 9 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 en/of artikel 19 van het Verdrag van Montreal dan wel Verordening (EG) 889/2002 recht heeft op vergoeding van een bedrag van € 3,90 voor de extra gemaakte kosten voor verfrissingen.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Primair voert hij aan dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat de passagier compensatie vordert ten aanzien van de vlucht van Toronto naar Frankfurt, zodat de gestelde vertraging aan die vlucht is gerelateerd.
4.2.
Subsidiair doet de vervoerder een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe voert hij aan dat voorafgaand aan de vlucht in kwestie het toestel de vlucht Frankfurt-Toronto heeft uitgevoerd. Deze vlucht kreeg te maken met gewijzigde ‘slots’ waardoor het toestel met een vertraging in Toronto is aangekomen. Hierdoor kon het niet anders dan dat de vlucht in kwestie met vertraging uit Toronto vertrok. De vervoerder moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding. Het is dan ook een buitengewone omstandigheid als het daarvoor bedoelde vliegtuig de geplande vlucht niet op tijd kan uitvoeren. Er was sprake van een oncontroleerbare situatie, die de vervoerder kon voorkomen noch beperken.

5.De beoordeling

5.1.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat in dit geval ingevolge artikel 6 van de Brussel I bis-Verordening de rechtsmacht van de Nederlandse rechter dient te worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse procesrecht. Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht als de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. De woonplaats van een rechtspersoon is ingevolge artikel 1:10 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) daar waar hij zijn statutaire zetel heeft. Vast staat dat de statutaire zetel van de vervoerder is gelegen in Keulen (Duitsland) zodat hij op grond van artikel 1:10 lid 2 BW geen woonplaats heeft in Nederland als bedoeld in artikel 2 Rv. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de vervoerder op grond van artikel 1:14 BW mede woonplaats heeft op haar kantoor te Schiphol. Het enkele feit dat een vennootschap een filiaal houdt in een arrondissement creëert nog geen bevoegdheid. Er moet sprake zijn van activiteiten die kenmerkend zijn voor de vlucht of de boeking van de passagier ten aanzien van de onderhavige vlucht. Gesteld noch gebleken is dat er vanuit het kantoor van de vervoerder te Schiphol activiteiten met betrekking tot de onderhavige vlucht hebben plaatsgevonden, dan wel dat een kantoor van de vervoerder te Schiphol op enige wijze bij de onderhavige vlucht betrokken is geweest. De kantonrechter kan dan ook geen bevoegdheid ontlenen op basis van voornoemde artikelen.
5.3.
Op grond van artikel 6, aanhef en sub a Rv heeft de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ingevolge artikel 6a aanhef en sub b Rv is voor de toepassing van artikel 6, onderdeel a Rv, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering in Nederland gelegen voor de verstrekking van diensten, indien de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Indachtig hetgeen in het arrest van het Hof van 9 juli 2009 (C-204/08, Rehder) is geoordeeld over artikel 5, punt 1, onder b, tweede streepje van de EEX-verordening, overweegt de kantonrechter dat zowel de plaats van vertrek als de plaats van aankomst van het vliegtuig gelijkelijk worden beschouwd als de plaatsen waar de diensten die het voorwerp van een luchtvervoerovereenkomst uitmaken, hoofdzakelijk worden verstrekt.
5.4.
Niet in geschil is dat de passagier één boeking had voor de vluchten van Toronto naar Frankfurt en van Frankfurt naar Amsterdam. Het ging hierbij om twee rechtstreeks aansluitende vluchten. Mede gelet op het arrest van het Hof van 26 februari 2013 (C-11/11, zaak Folkerts) en het arrest van het Hof van 31 mei 2018 (C-537/17, zaak Wegner), dient Schiphol in het onderhavige geval als eindbestemming te worden aangemerkt. Gelet hierop oordeelt de kantonrechter dat de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden in de zin van artikel 6a, aanhef en onder b Rv, nu de plaats van aankomst in Nederland is gelegen. Gesteld noch gebleken is dat partijen hierover andere afspraken hebben gemaakt. Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 6, aanhef en onder a, Rv.
5.5.
Voorts voert de vervoerder aan dat de passagier haar eis met betrekking tot de vordering stilzwijgend heeft gewijzigd, doordat zij bij repliek de vlucht van Frankfurt-Amsterdam erbij betrekt terwijl zij bij dagvaarding de vordering heeft ingestoken op de vlucht van Toronto naar Frankfurt. Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een wijziging van eis. De vordering en de grondslag van de vordering is immers niet gewijzigd en de vordering is verminderd noch vermeerderd. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan. Voor zover de vervoerder heeft bedoeld dat de passagier niet heeft voldaan aan de stelplicht, wordt opgemerkt dat de passagier zowel bij dagvaarding als bij repliek uiteen heeft gezet dat de vlucht van Toronto naar Frankfurt vertraagd is uitgevoerd en dat de passagier op een alternatieve vlucht is gezet van Frankfurt naar Amsterdam doordat zij haar aansluiting heeft gemist en uiteindelijk met een vertraging van meer dan vier uur in Amsterdam is aangekomen. De vervoerder heeft het voorgaande niet betwist en heeft inhoudelijk verweer gevoerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is de vervoerder dan ook niet in zijn procesbelang geschaad.
5.6.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.7.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is gearriveerd, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3 van de Verordening. In overweging 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging of een vertraging van een nacht van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.8.
Uit het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport van de vlucht in kwestie volgt dat deze vlucht met een vertraging van 60 minuten in Frankfurt is aangekomen. In het rapport worden de vertragingscodes; 93 (voor de duur van zeventien minuten), 9 (voor de duur van tien minuten) en 87Y (voor de duur van dertien minuten) genoemd. Ten aanzien van de vertraging van zeventien minuten (code 93) heeft de vervoerder gemotiveerd aangevoerd dat deze vertraging te maken had met de gewijzigde slottijden die de luchtverkeersleiding aan het toestel heeft opgelegd tijdens de voorafgaande vlucht aan de vlucht in kwestie. De vervoerder heeft de slotberichten van deze vlucht overgelegd welke afkomstig zijn van de luchtverkeersleiding. De ‘slot history’ vermeldt vertragingscode 81. Deze vertragingscode staat voor ‘
ATFM due to ATC enroute demand/capacity’. De bemanning van de vlucht diende de instructies van de luchtverkeersleiding op te volgen en kon om die reden niet eerder vertrekken. De passagier heeft gesteld dat de vervoerder zelf om een nieuwe slottijd heeft verzocht, omdat hij het afgegeven tijdslot niet kon halen en dat de
groundhandlingop de luchthavens ook een oorzaak kon zijn van de vertraging. De kantonrechter volgt de passagier niet in deze stelling. De vervoerder heeft immers middels de ‘slot history’ aangetoond dat het toestel reeds om 10:16 UTC de ‘slot’ van 12:05 UTC heeft ingetrokken en deze heeft vervangen door een latere ‘slot’. De kantonrechter is dan ook met de vervoerder van oordeel dat hij geen invloed heeft kunnen uitoefenen op deze beslissingen van de luchtverkeersleiding en dat om die reden de besluiten van de luchtverkeersleiding zijn aan te merken als buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3 van de Verordening. Deze vertraging werkt dan ook door op de vlucht in kwestie.
5.9.
Ten aanzien van vertragingscodes 9 en 87Y heeft de vervoerder geen beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. De kantonrechter dient dan ook de vraag te beantwoorden of de passagier de aansluitende vlucht naar Amsterdam zou hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheid. Om deze vraag te beantwoorden zal de kantonrechter de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid, te weten de vertraging voor de duur van zeventien minuten wegens code 93, aftrekken van de totale aankomstvertraging van 60 minuten. De passagier is om 07:00 UTC in Frankfurt aangekomen en de vlucht naar Amsterdam had een schemavertrektijd van 07:05 UTC. De minimum overstaptijd in Frankfurt bedraagt 45 minuten. Zonder de vertraging ten gevolg van de buitengewone omstandigheid zou de passagier om 06:43 UTC in Frankfurt zijn gearriveerd en gelet op de geldende minimumoverstaptijd de aansluitende vlucht alsnog hebben gemist. Het missen van de aansluitende vlucht is in het onderhavige geval dan ook niet veroorzaakt door de buitengewone omstandigheid. Gelet op het voorgaande faalt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden.
5.10.
Nu het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden wordt afgewezen, komt de kantonrechter niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering tot betaling van de compensatie zal, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
5.11.
De gevorderde aanvullende kosten ter hoogte van € 3,90 zijn door de vervoerder niet weersproken en worden derhalve ook toegewezen.
5.12.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.13.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering gemotiveerd betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het primair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal dan ook het subsidiair gevorderde bedrag toewijzen, omdat dit niet hoger is dan het in het Besluit bepaalde tarief. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat de passagier die kosten heeft betaald.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 713,51, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 603,90 vanaf 31 mei 2018 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter