ECLI:NL:RBNHO:2021:6110

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
8153590 \ CV EXPL 19-17333
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis door buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Delhi naar Amsterdam via München op 20 juni 2019. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van het Pakistaanse luchtruim, wat leidde tot een langere vluchtroute.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers recht hebben op compensatie, omdat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. Hoewel de vervoerder aanvoerde dat de sluiting van het luchtruim buiten zijn controle lag, oordeelde de rechter dat de vervoerder op de hoogte was van de situatie en had moeten anticiperen op de gevolgen voor de vlucht. De rechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat te reageren op bekende risico's die de uitvoering van vluchten kunnen beïnvloeden. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar was, omdat de passagiers onvoldoende bewijs hadden geleverd van de gemaakte kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8153590 \ CV EXPL 19-17333
Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 15 oktober 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Delhi (India) naar Amsterdam via München op 20 juni 2019.
2.2.
De vlucht van Delhi naar München (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben de aansluitende vlucht gemist en zijn met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 180,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe voert hij – samengevat – het volgende aan.
4.2.
De rotatievluchten München – Delhi – München zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Deze vluchten worden met hetzelfde toestel uitgevoerd. De voorgaande vlucht München – Delhi is met een vertraging van 33 minuten vanuit München vertrokken doordat de luchtverkeersleiding een latere tijdslot aan de vlucht heeft toegekend. De aankomstvertraging van de voorgaande vlucht is echter 80 minuten. De voorgaande vlucht heeft, afgezien van de vertrekvertraging, 47 minuten langer geduurd dan gepland en dat werd veroorzaakt doordat het Pakistaanse luchtruim was gesloten. Hierdoor moest een langere route worden genomen. De onderhavige vlucht is hierdoor met een vertraging van 88 minuten vertrokken en met een vertraging van 145 minuten in München aangekomen. De vervoerder kon de sluiting van het Pakistaanse luchtruim en het vervolgens moeten omvliegen, hetgeen extra tijd kostte, niet voorkomen en niet beperken. De vervoerder moest gehoor geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.3.
De vervoerder voert in dat kader aan dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt doordat de luchtverkeersleiding restricties heeft opgelegd op de voorgaande vlucht. Voorts voert de vervoerder aan dat de voorgaande vlucht en de onderhavige vlucht langer hebben geduurd doordat het luchtruim boven Pakistan gesloten was in verband met het conflict tussen Pakistan en India over de regio Kashmir. Hierdoor moesten de vluchten omvliegen via een andere, langere route, waardoor de vluchten langer duurden dan gepland, hetgeen er toe heeft geleid dat de passagiers de aansluitende vlucht naar Amsterdam hebben gemist, en moesten worden omgeboekt naar een latere vlucht. De passagiers stellen dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vluchten gehinderd zijn door de sluiting van het Pakistaanse luchtruim.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder, onder meer, het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht overgelegd. Uit deze stukken kan worden opgemaakt dat de luchtverkeersleiding verschillende slottijden aan het toestel heeft opgelegd, waardoor het toestel met een vertraging van 33 minuten is vertrokken. Het vluchtrapport vermeldt vertragingscode 81Z (
ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY, standard demand/capacity problems, ATC routing). Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding wegens vertragingscode 81Z nieuwe slottijden aan het toestel heeft toegekend. Het toestel had hierdoor niet de mogelijkheid om eerder te vertrekken. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
Voorts heeft de vervoerder een e-mailbericht, inclusief (deels onleesbare) bijlagen, overgelegd waarin een medewerker van Lufthansa Hub Operations Center verwijst naar een NOTAM waarin staat dat het Pakistaanse luchtruim vanaf 27 februari 2019 gesloten is geweest. Tevens wordt verwezen naar een andere NOTAM waarin is vermeld dat de luchtverkeersleiding van Kabul (Afghanistan) geen overvliegende vluchten die uitwijken vanwege de sluiting van het Pakistaanse luchtruim aanvaardt van 27 februari 2019 08:00 uur tot 27 mei 2019 23:59 uur. Uit door de vervoerder overgelegde nieuwsberichten blijkt dat het Pakistaanse luchtruim pas op 16 juli 2019 weer is geopend. De vervoerder licht toe dat de voorafgaande vlucht van München naar Delhi ten zuiden van Pakistan moest vliegen, omdat de noordelijke route over Afghanistan was afgesloten. Door middel van een landkaartje heeft de vervoerder aangegeven dat om Pakistan heen gevlogen moest worden.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder met de door hem overgelegde NOTAM-berichten en nieuwsberichten voldoende heeft aangetoond dat het Pakistaanse luchtruim op 27 februari 2019 is gesloten en op 16 juli 2019 is heropend, dat het Pakistaanse luchtruim ook op 20 juni 2019 nog gesloten is geweest, dat geadviseerd werd om ten zuiden van Pakistan te vliegen en dat de vluchten München – Delhi – München daardoor moesten omvliegen. Deze omstandigheden leiden tot het oordeel dat zowel de voorafgaande vlucht van München naar Delhi als de onderhavige vlucht van Delhi naar München vertraagd zijn, omdat moest worden omgevlogen als gevolg van een omleiding door de sluiting van het Pakistaanse luchtruim. Het beroep op buitengewone omstandigheden slaagt daarom.
5.7.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de vertraging ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden. In dat verband heeft de vervoerder aangevoerd dat de sluiting van het Pakistaanse luchtruim en de heropening daarvan niet van tevoren waren aangekondigd, terwijl de dienstregeling al een jaar van tevoren is gemaakt. De vervoerder was niet in staat om zijn vluchtschema van de vluchten München – Delhi – München aan te passen, aldus de vervoerder. De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.8.
In voornoemde NOTAM is ten aanzien van Delhi aangekondigd dat het Pakistaanse luchtruim was afgesloten met het advies een alternatieve route te kiezen. De vervoerder was in ieder geval vanaf 27 februari 2019 op de hoogte van de sluiting van het Pakistaanse luchtruim en hij was dan ook ruimschoots voorafgaand aan de onderhavige vlucht van 20 juni 2019 van op de hoogte dat zowel de vlucht de voorgaande als de onderhavige vlucht niet via het Pakistaanse luchtruim zouden kunnen plaatsvinden en dat voor beide vluchten een langere vluchttijd nodig zou zijn. De vervoerder heeft daarmee het risico genomen dat de passagiers in München hun aansluitende vlucht zouden missen. Door de passagiers niet om te boeken naar een andere vlucht van Delhi naar Amsterdam heeft de vervoerder niet alle redelijke maatregelen getroffen om de vertraging te voorkomen.
5.9.
De conclusie is dat de vordering van de passagiers tot betaling van de compensatievergoeding zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.10.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter