ECLI:NL:RBNHO:2021:6112

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
8227068 \ CV EXPL 19-19304
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op doorwerking van buitengewone omstandigheden in luchtvaartcompensatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Austrian Airlines A.G. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van haar vlucht van Chisinau naar Wenen en vervolgens naar Amsterdam op 2 september 2019. De passagier vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een wijziging in de luchtverkeersleiding die leidde tot een vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming is aangekomen, wat haar recht op compensatie onder de Verordening bevestigt. De vervoerder kon echter aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, aangezien de luchtverkeersleiding de vertrektijd had gewijzigd en de vervoerder niet in staat was om eerder te vertrekken. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier niet kon aantonen dat er alternatieve mogelijkheden waren om eerder te vertrekken.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagier afgewezen en haar veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving in luchtvaartzaken en de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in geval van vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8227068 \ CV EXPL 19-19304
Uitspraakdatum: 7 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Austrian Airlines A.G.
gevestigd te Wenen (Oostenrijk) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 13 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Chisinau (Moldavië) naar Wenen (hierna: de vlucht) en van Wenen naar Amsterdam op 2 september 2019.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder voert aan dat de vordering van de passagier dient te worden aangewezen, omdat zij met een aankomstvertraging van minder dan drie uur op de eindbestemming is gearriveerd. Dit verweer van de vervoerder faalt. Blijkens de bij dagvaarding overgelegde ‘Passenger Receipt’ zou de passagier oorspronkelijk op 2 september 2019 om 19:15 uur (lokale tijd) in Amsterdam arriveren. Bij repliek stelt de passagier dan wel dat zij met de alternatieve vlucht op 2 september 2019 om 22:14 uur (lokale tijd) in Amsterdam is gearriveerd, maar uit de overgelegde ‘Flight Status’ (bijlage 1 conclusie van repliek) blijkt dat de passagier om 22:24 uur (lokale tijd) in Amsterdam is gearriveerd. Dit betekent dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is gearriveerd. Op grond van de Verordening is de vervoerder in beginsel gehouden de passagier hiervoor te compenseren, tenzij de vervoerder ingevolge artikel 5 lid 3 van de Verordening kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. In punt 15 van de considerans van de Verordening staat dat er geacht wordt sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.
5.3.
De vervoerder voert aan dat de luchtverkeersleiding de oorspronkelijke ‘slot’ van de voorgaande vlucht introk en een latere ‘slot’ aan het toestel toekende. Hierdoor is de voorafgaande vlucht aan de vlucht in kwestie vertraagd uitgevoerd. Deze vertraging werkt door naar de vlucht van de passagier, aldus de vervoerder.
5.4.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht overgelegd. De voorgaande vlucht stond gepland om te vertrekken om 12:50 uur (lokale tijd). Uit de ‘slot history’ van de voorgaande vlucht volgt dat de luchtverkeersleiding reeds twee uur voor de schemavertrektijd, de oorspronkelijke ‘slot’ van 12:50 uur (lokale tijd) heeft ingetrokken, de ‘slot’ meer dan eens heeft aangepast en als laatst bepaalde dat de vlucht de ‘slot’ van 13:33 uur (lokale tijd) moest gebruiken. Bij deze slotwijzigingen wordt de vertragingscode 82 genoemd. Deze code staat voor ‘
ATFM due to ATC STAFF EQUIPMENT EN-ROUTE, reduced capacity caused by industrial action or staff shortage, equipment failure, military exercise or extraordinary demand due to capacity reduction in neighbouring area’. De vertraging ontstaan door de opgelegde restrictie kan naar het oordeel van de kantonrechter als een buitengewone omstandigheid worden aangemerkt. De vervoerder had immers niet de mogelijkheid om eerder te vertrekken doordat de luchtverkeersleiding een gewijzigde vertrektijd aan het toestel heeft toegekend. Een luchtvaartmaatschappij is altijd verplicht om de instructie van de luchtverkeersleiding op te volgen. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe vertrektijd heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De passagier stelt nog dat de vertraging ontstaan door de gewijzigde ‘slots’ niet kan worden aangemerkt als een “langdurige vertraging” in de zin van de Verordening, maar deze stelling kan haar niet baten nu de vertraging op de eindbestemming leidend is, zodat de vertraging van de vlucht als langdurig kan worden aangemerkt.
5.6.
Voldoende is gebleken dat deze buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht. De vertrekvertraging van de vlucht is voor 25 minuten het gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht. Uit het vluchtrapport van de vlucht blijkt immers dat een vertrekvertraging van 25 minuten is ontstaan wegens ‘
Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector’(vertragingscode 93).
5.7.
Voorts is voldoende is gebleken dat de uiteindelijke (langdurige) vertraging van de passagier op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie. De passagier is immers om 17:01 uur (lokale tijd) in Wenen gearriveerd en heeft, gelet op de minimum overstaptijd van 25 minuten in Wenen, de aansluitende vlucht naar Amsterdam met een schemavertrektijd van 17:20 uur (lokale tijd) niet meer kunnen halen.
5.8.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 40 minuten gepland. Een dergelijke overstaptijd wordt door de kantonrechter als onvoldoende gekwalificeerd, aangezien de minimale overstaptijd te Wenen 25 minuten bedraagt en in beginsel een minimale buffer van 20 minuten noodzakelijk wordt geacht. De passagier had te Wenen echter een aankomstvertraging van 21 minuten zodat zij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer kon halen. De vervoerder heeft voorts toegelicht dat hij de passagier naar het eerst mogelijke alternatief, waarop plaatsen beschikbaar waren, heeft omgeboekt. De vervoerder heeft daarbij gemotiveerd weersproken dat het mogelijk was om andere toestellen in te schakelen die wel tijdig konden vertrekken. De passagier betwist dat er geen plek was op eerdere vluchten, maar laat na aan te tonen dat op een eerdere vlucht nog plek voor haar beschikbaar was. De passagier is uiteindelijk met de vervangende vlucht met een vertraging van drie uur en negen minuten op de eindbestemming aangekomen. Niet gebleken is dat er in de gegeven omstandigheden meer van de vervoerder kon worden verwacht. De door de passagier verzochte compensatie met de daarover verzochte wettelijke rente zal daarom worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter