ECLI:NL:RBNHO:2021:6172

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
9259180
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding met terugvordering van commissie en non-concurrentiebeding

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als Vice President bij SRAI, een loonvordering ingesteld tegen haar werkgever, EYC B.V. (SRAI), in kort geding. De eiseres vordert betaling van achterstallig loon en een commissie die SRAI heeft teruggevorderd op basis van een beëindigd contract met een klant. De eiseres heeft op 28 juni 2021 SRAI gedagvaard, waarna een mondelinge behandeling op 6 juli 2021 heeft plaatsgevonden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat SRAI de commissie over 2019 ten onrechte heeft teruggevorderd en dat de inhouding op het loon van eiseres in strijd is met het goed werkgeverschap. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de terugvordering niet mocht plaatsvinden, omdat er een voortdurende discussie was over de gegrondheid van de terugvordering. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres tot betaling van achterstallig loon en de commissie over het vierde kwartaal van 2020 toegewezen, met een wettelijke verhoging en rente. De tegenvordering van SRAI om inzage in de arbeidsovereenkomst van eiseres bij een nieuwe werkgever is afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat eiseres het non-concurrentiebeding zou overtreden. De proceskosten zijn voor rekening van SRAI.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9259180 \ VV EXPL 21-50 (SS)
Uitspraakdatum: 22 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. E. Bosscher
tegen
de besloten vennootschap EYC B.V.
kantoorhoudende te Zaandam
gedaagde
verder te noemen: SRAI
gemachtigde: mr. L. van den Heuvel

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft SRAI op 28 juni 2021 gedagvaard. SRAI heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingediend. Op 5 juli 2021 hebben partijen over en weer stukken ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De zaak is aangehouden teneinde partijen de gelegenheid te bieden tot een minnelijke regeling te komen. Bij brief van 12 juli 2021 hebben partijen bericht dat zij geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
EYC B.V. is het Nederlandse onderdeel van Symphony RetailAI (afgekort tot SRAI) dat zich bezig houdt met het leveren van data-analyses en daarop gebaseerde oplossingen en advies aan retailers, waaronder grote supermarktconcerns, op het gebied van assortiment en categoriemanagement.
2.2.
[eiseres] is sinds 1 januari 2015 in dienst bij SRAI in de functie van “Vice President Nordics, Benelux and DACH” tegen een brutosalaris van € 130.000,00 per jaar (€ 10.833,33 per maand) exclusief 8% vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt [eiseres] per kwartaal een variabel bedrag aan commissies, gebaseerd op een jaarlijks vast te stellen “Sales Compensation Plan”, waarbij de hoogte wordt bepaald door de inschaling in een bepaalde “commission rate” op basis van de als gevolg van de inspanningen van [eiseres] gesloten contracten met bijbehorend contractsbelang.
2.3.
In artikel 5.3 van de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:
“The Employee will participate in the applicable bonus/commission scheme. (…) The granting of the bonus is at the Employer’s discretion. The Employee can in no event lay claim to a bonus/commission that has not yet been granted. The granting of a bonus/commission in any given year or during several years will not create a precedent for any subsequent years.”
2.4.
In artikel 10.1 van de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:
“For a period of 12 months after the termination of the employment contract, the Employee may not, without the Employer’s prior written consent, engage in any activities that in any way whatsoever directly or indirectly compete with the Employer or a company affiliated with it (within the Netherlands, Germany, the Czech Republic and Belgium), and the Employee may not establish, conduct (alone or with others) or cause the conduct of any competing business or take any interest in of be employed in any way whatsoever by such business, whether or not for consideration.”
2.5.
In het “2019 Sales Compensation Plan” (hierna: het compensatieplan) van [eiseres] is onder “Standard commission terms and conditions” - onder meer - het volgende opgenomen:
“h. Commissions will be calculated at the end of each quarter and paid at the end of the month following each quarter end.
(…)
j. If a customer does not pay SRAI for any reason, or cancels a SaaS contract mid-term SRAI reserves the right to offset or ‘claw-back’ any commissions paid by SRAI.
(…)
m. (…) This plan is subject to the interpretation of SRAI management. (…)”
2.6.
Over 2019 is [eiseres] ingedeeld in “commission rate 4”, waarbij de door [eiseres] in 2019 gecontracteerde klant Abu Dhabi Cooperative Society (hierna: Abu Dhabi Coop) in aanmerking is genomen. [eiseres] heeft in verband met Abu Dhabi Coop een commissie ter hoogte van € 28.145,00 bruto toegekend en uitbetaald gekregen.
2.7.
Op 26 juli 2020 heeft Abu Dhabi Coop het contract met SRAI beëindigd en facturen ter hoogte van € 195.764,05 onbetaald gelaten. Na intern overleg heeft SRAI besloten het contract als niet incasseerbaar te kwalificeren en geen verdere (rechts)maatregelen te treffen.
2.8.
SRAI heeft vervolgens besloten om de aan [eiseres] in verband met dit contract toegekende commissie ter hoogte van € 28.145,00 bruto van haar terug te vorderen. Op
28 januari 2021 heeft de zogeheten “compensation committee” hierover vergaderd en bij
e-mail van 4 februari 2021 heeft SRAI [eiseres] bericht over deze terugvordering (ook wel aangeduid als “claw-back”). In deze e-mail heeft [xxx] (hierna: [xxx] ), Chief People Officier bij SRAI, [eiseres] onder meer het volgende bericht:
“In October 2020 it was determined that the Abu Dhabi Cooperative Society contract could not be collected upon which meant that the Company did not benefit from any revenue from the deal. This means that the deal had to be treated as “not booked” for the purposes of any commission calculations. The deal not being booked meant that a commission reversal needed to take place. (…)
Unfortunately, this reversal moves you from Commission Rate 4 back to the Commission Rate 3 (CR3) level of your 2020 plan, which means that 28,145 had been overpaid to you in commissions. While the committee believes the reversal is required in order to be consistent with past practices and treatment of other sales reps, we understand the significant impact this had. Accordingly, the committee has agreed that the repayment does not have to occur immediately, but can be returned over a twelve month period beginning with the payment of fourth quarter commissions. (…)”
2.9.
Over het vierde kwartaal van 2020 heeft [eiseres] recht op een bedrag van € 53.051,00 bruto aan commissie. Deze commissie diende op grond van het compensatieplan eind januari 2021 te worden uitbetaald. SRAI heeft dat niet gedaan.
2.10.
Bij e-mail van 18 februari 2021 heeft [eiseres] geprotesteerd tegen de beslissing om de commissie over 2019 terug te vorderen en haar redenen daarvoor uiteengezet. Daarbij heeft zij een toelichting gegeven op de gang van zaken rond het contract met Abu Dhabi Coop. Vervolgens heeft zij SRAI het volgende verzocht:
“On this basis I formally request the Committee to reconsider its decision and to decide my commission 2019 re-mains as it is.”
2.11.
Partijen hebben, na inschakeling van hun gemachtigden, vervolgens onderling gediscussieerd over de terugvordering. Daarbij is namens [eiseres] ook aanspraak gemaakt op uitbetaling van de commissie over het vierde kwartaal van 2020 en bezwaar gemaakt tegen verrekening van de terugvordering over 2019 met de aan haar toekomende commissie over het vierde kwartaal van 2020.
2.12.
Bij e-mail van 26 maart 2021 heeft de gemachtigde van SRAI de gemachtigde van [eiseres] - voor zover van belang - het volgende bericht:
“After careful consideration SRAI, is willing to waive its right to reclaim Ms. [eiseres] ’s unduly paid bonus, and without the stipulation that Ms. [eiseres] continues employment with SRAI for at least 18 more months. However, SRAI is making this waiver subject to the condition that the parties agree on a settlement agreement to be drawn up next week. (…) For the avoidance of doubt: SRAI does not waive the right to clawback of the bonus until the definitive agreement is set forth in the settlement agreement. (…)”
2.13.
Bij e-mail van dezelfde datum heeft de gemachtigde van [eiseres] de gemachtigde van SRAI - voor zover van belang - het volgende bericht:
“As I mentioned in my previous e-mail my client has the right to receive the full compensation over the year 2019 without any conditions at all. My client has been waiting for the 2020 compensation for more than two months now and expects this matter to be settled ultimately Monday 29th March, 17.00 CET and paid ultimately Wednesday 31th March, 17.00 CET.”
2.14.
Na een telefoongesprek tussen beide gemachtigden en een akkoord op de berekening daarvan heeft SRAI op 1 april 2021 aan [eiseres] de haar toekomende commissie over het vierde kwartaal van 2020 uitbetaald.
2.15.
Bij e-mail van 1 april 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] de gemachtigde van SRAI het volgende bericht:
“After this conversation my client received an overview of the 2020 compensation and this compensation has been unconditionally paid by SRAI.
As far as my client is concerned the matter concerning the clawback of the 2019 is settled and for the avoidance of doubt I ask you to confirm on behalf of SRAI that this is correct.”
2.16.
Bij e-mail van 13 april 2021 heeft de gemachtigde van SRAI de gemachtigde van [eiseres] een concept vaststellingsovereenkomst toegezonden en - onder meer - het volgende bericht:
“(…) I hereby inform you that based on the terms and conditions as expressed in the attached settlement agreement, SRAI is willing to fully waive its reserved right to set off the commission against future commissions. (…)
I trust that your client can agree with the contents of this settlement agreement.”
2.17.
[eiseres] heeft geweigerd de aangeboden vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Hierover heeft haar gemachtigde de gemachtigde van SRAI het volgende bericht:
“The position of my client was and is she does not want to enter into a settlement agreement.
In my client’s view, your client made the right decision to drop the claw-back and pay the (long overdue) 2020 compensation. However, any conditions are not acceptable for my client.”
2.18.
Bij e-mail van 3 mei 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] namens [eiseres] de teleurstelling over de gang van zaken uitgesproken en de arbeidsovereenkomst per
1 augustus 2021 opgezegd, waarbij het volgende is meegedeeld:
“My client had accepted a position in the same line of business at a rival company. This position is compliant with the competition clause in the current employment contract.”
2.19.
Bij e-mail van 5 mei 2021 heeft [xxx] de opzegging bevestigd en [eiseres] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst van 31 juli 2021. In deze e-mail is - onder meer - het volgende vermeld:
“The Company will continue to pay your salary and all your benefits up until the Termination Date of 31th July 2021.”
2.20.
Bij e-mail van 5 mei 2021 heeft de gemachtigde van SRAI de gemachtigde van [eiseres] verzocht om in het kader van de naleving van het non-concurrentiebeding de bedrijfsnaam van de nieuwe werkgever van [eiseres] , en haar functie, taken/verantwoordelijkheden en werkgebied te verstrekken. [eiseres] heeft dit geweigerd.
2.21.
Bij e-mail van 11 mei 2021 heeft de gemachtigde van SRAI de gemachtigde van [eiseres] - onder meer - het volgende bericht:
“Since your client had resigned as of August 1, 2021, while the parties failed to reach an agreement on the claw back up till now, SRAI/EYC is forced to withhold the overpaid commission from your client’s salary with effect from the May payments. As the amount involved is substantial (EUR 28,145 gross), EYC/SRAI will spread and withhold the deductions over the remaining three month’s salary payments.”
2.22.
Bij e-mail van 19 mei 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het doorvoeren van de terugbetaling en elke inhouding op het loon van [eiseres] .
2.23.
SRAI heeft vervolgens in de maanden mei en juni bedragen op het loon ingehouden.
3.
De vordering
3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening SRAI veroordeelt tot:
I. betaling van € 16.370,30 netto aan achterstallig loon over mei en juni 2021, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 over € 10.811,16 en vanaf 1 juli 2021 over € 5.559,14 tot de dag van betaling;
II. betaling van het volledige loon over juli 2021,
III. betaling van de maximale wettelijke verhoging van € 26.525,50 bruto, althans
€ 12.453,00 bruto, over de te laat betaalde commissie over 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van betaling;
IV. betaling van de proceskosten en nakosten.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag - kort weergegeven - dat SRAI niet bevoegd is tot terugvordering van de commissie over 2019 en niet bevoegd is tot inhouding daarvan op het loon van [eiseres] . Gelet op de gang van zaken en de onvoorwaardelijke uitbetaling van de commissie over 2020 op 1 april 2021 mocht [eiseres] aannemen dat de langslepende discussie over 2019 was afgedaan, zodat [eiseres] een beroep doet op rechtsverwerking dan wel afstand van recht. Ook inhoudelijk is terugbetaling niet aan de orde. De wanbetaling door Abu Dhabi Coop is alleen aan het nalatig handelen van SRAI te wijten en wordt door SRAI ten onrechte en in strijd met het goed werkgeverschap voor rekening van [eiseres] gebracht. [eiseres] is door de uitleg die SRAI aan het compensatieplan geeft feitelijk geheel overgeleverd aan de discretie van SRAI, terwijl de commissie een substantieel deel van het inkomen van [eiseres] vormt. SRAI heeft voorts toegezegd het loon tot het einde van het dienstverband te zullen blijven betalen. De inhouding op het loon is in strijd met deze toezegging. [eiseres] acht de terugvordering (al dan niet door middel van verrekening) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
SRAI betwist de vordering. Samengevat stelt zij dat zij op grond van artikel 7:632 lid 1 onder d van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel j van het compensatieplan bevoegd is tot verrekening van de terugvordering van de commissie over 2019 met het loon van [eiseres] tot het einde van het dienstverband. Met de uitbetaling van de commissie over het vierde kwartaal van 2020 op 1 april 2021 heeft SRAI geen afstand gedaan van het recht op terugvordering van de te veel betaalde commissie over 2019. Dat is niet overeengekomen of toegezegd en dat heeft [eiseres] niet uit de betaling mogen afleiden, omdat de discussie op het moment van betaling nog niet was beslecht. Een redelijke uitleg van de overeenkomst en de werking van de redelijkheid en billijkheid maken niet dat SRAI de commissie over 2019 niet meer mocht terugvorderen. SRAI heeft ter zake een discretionaire bevoegdheid en zij heeft talrijke pogingen ondernomen om Abu Dhabi Coop tot betaling aan te zetten en heeft ondernemersvrijheid bij de beslissing om verdere incasseringspogingen te staken. Van [eiseres] wordt in haar functie verwacht dat zij de inhoud en de reikwijdte van de bepalingen in het compensatieplan overziet.
4.2.
EYC B.V.SRAI vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening en op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) [eiseres] veroordeelt tot het verstrekken van de arbeidsovereenkomst van haar nieuwe dienstverband per 1 augustus 2021, waaruit in ieder geval de naam en vestigingsplaats van haar nieuwe werkgever en haar functietitel volgt, alsmede tot het verstrekken van de functieomschrijving dan wel andere stukken, waaruit in ieder geval een omschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van [eiseres] nieuwe functie en haar werkgebied volgt, op straffe van een dwangsom en onder veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en nakosten.
4.3.
Zij legt aan deze tegenvordering ten grondslag - kort weergegeven - dat SRAI rechtsgeldig met [eiseres] een non-concurrentiebeding is overeengekomen en dat [eiseres] haar heeft geïnformeerd bij een rivaliserend bedrijf in een soortgelijke functie als bij SRAI in dienst te zullen treden. Zij heeft er een rechtmatig belang bij om de verzochte informatie te verkrijgen, zodat zij een standpunt kan innemen over de vraag in hoeverre dit strijdig is met het non-concurrentiebeding en haar juridische positie kan bepalen.
4.4.
[eiseres] voert verweer tegen de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering
spoedeisend belang
5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een loonvordering. Dat de terugvordering van € 28.145,00 bruto een relatief laag bedrag betreft, afgezet tegen het totaalbedrag aan over 2019 ontvangen commissies en dat de commissiebedragen per kwartaal sterk fluctueerden, maakt dat niet anders. SRAI heeft besloten de commissie in te houden op het reguliere loon van [eiseres] , waardoor zij een (veel) beperkter inkomen geniet dan normaal gesproken het geval is. Dat is genoeg om spoedeisend belang aan te nemen.
de commissie over 2019
5.2.
Vast staat dat [eiseres] recht heeft op loonbetaling tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 31 juli 2021. Kern van het geschil tussen partijen betreft de terugvordering van een bedrag van € 28.145,00 bruto aan volgens SRAI te veel toegekende commissie over 2019. [eiseres] heeft de grondslag voor deze terugvordering zowel feitelijk als juridisch gemotiveerd betwist. De kantonrechter stelt vast dat SRAI geen tegenvordering heeft ingesteld. In deze kortgedingprocedure kan [eiseres] dus niet worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van de terugvordering ter hoogte van € 28.145,00 bruto. SRAI beroept zich de facto op verrekening van het bedrag van de terugvordering met het aan [eiseres] toekomende loon. Daarmee voert SRAI een verrekeningsverweer als bedoeld in artikel 6:136 BW. Voor een geslaagd beroep op verrekening moet de gegrondheid van het verweer op eenvoudige wijze zijn vast te stellen. Naar het oordeel van de kantonrechter is aan die voorwaarde in dit geval niet voldaan. Gelet op de uitgebreide en ook principiële standpunten over en weer kan de verschuldigdheid van de terugvordering en derhalve de gegrondheid van het verweer niet eenvoudig worden vastgesteld. De kantonrechter zal dan ook op de voet van artikel 6:136 BW het beroep van SRAI op verrekening passeren. Reeds hierom komt de vordering van [eiseres] tot volledige loonbetaling voor toewijzing in aanmerking.
5.3.
Uit het voorgaande volgt al dat SRAI de terugvordering niet mocht verrekenen. SRAI heeft de verrekening in dit geval al doorgevoerd op de voet van artikel 7:632 lid 1 onder b BW. Volgens SRAI gaat het hier om een bedrag wat te veel op het loon is betaald. Daarmee gaat SRAI eraan voorbij dat de bevoegdheid tot verrekening op deze grond wordt beperkt door het goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW en dat in ieder geval mag worden verwacht dat het de werknemer redelijkerwijs duidelijk was dat er te veel loon was betaald. Die situatie doet zich hier, gelet op de voortdurende discussie tussen partijen over de gegrondheid van de tegenvordering, niet voor. In een situatie als deze, waarin tussen partijen (nog) juridisch inhoudelijk wordt getwist over de grondslag voor een terugvordering van commissie, staat het goed werkgeverschap naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter aan een verrekening met het loon in de weg.
5.4.
Bij dat oordeel neemt de kantonrechter ook de gang van zaken in de periode van eind maart tot en met begin mei 2021 in aanmerking. Het lijkt er op dat SRAI feitelijk is teruggekomen op haar eerdere besluit om de terugvordering te laten vallen. In ieder geval is zij teruggekomen op de in haar e-mail van 5 mei 2021 gedane toezegging dat zij de uitbetaling van het loon en alle emolumenten zou voortzetten tot het einde van het dienstverband. Bij deze toezegging heeft SRAI geen enkel voorbehoud gemaakt ten aanzien van de te veel toegekende commissie over 2019, terwijl zij zich voordien steeds op het standpunt stelde dat zij nog een terugvordering had. Onder die omstandigheden geldt te meer dat verrekening van de gestelde terugvordering met het aan [eiseres] toekomende loon niet aan de orde kan zijn en strijd oplevert met het goed werkgeverschap.
5.5.
Het vorenstaande leidt ertoe dat - bij gebreke van een tegenvordering - SRAI een bodemprocedure aanhangig zal moeten maken indien zij terugbetaling van de volgens haar over 2019 te veel toegekende en uitbetaalde commissie over 2019 wenst te bewerkstelligen.
5.6.
Met het oog op een efficiënte geschilbeslechting en ter bepaling van de procespositie van partijen merkt de kantonrechter ten overvloede nog op dat de uitkomst van een eventuele bodemprocedure bij de huidige stand van zaken nog geenszins vaststaat. In beginsel pleiten de jaarlijkse vaststelling en aanpassing van de tekst en inhoud van de compensatieplannen voor een letterlijke uitleg van de bepalingen uit die plannen, vooral nu deze plannen worden toegespitst op de individuele werknemer. [eiseres] heeft de inhoud van de compensatieplannen jaarlijks aanvaard. SRAI wijst erop dat van [eiseres] als Vice President in een salesfunctie mag worden verwacht dat zij de inhoud en reikwijdte van de bepalingen van zo’n plan, dus ook de bepalingen over terugvordering, overziet, omdat contractsonderhandelingen een belangrijk deel van haar werkzaamheden vormen en zij daar zeer bedreven in is. Voorstelbaar is dat als het aankomt op de uitleg van de bepalingen uit het compensatieplan in een bodemprocedure aan deze omstandigheid groot gewicht toekomt. Dat geldt evenzeer voor het feit dat het toekennen van een commissie en het terugvorderen daarvan uitdrukkelijk een discretionaire bevoegdheid van SRAI als werkgever betreft. Dit duidt op een rechtens te respecteren ruimte bij de beoordeling en besluitvorming daarover door SRAI.
5.7.
Anderzijds is de commissie over 2019 reeds vastgesteld en wil SRAI een deel van deze commissie terugvorderen, zonder dat daarvoor procedurele voorschriften in het toepasselijke compensatieplan zijn neergelegd, [eiseres] als werknemer daarop geen invloed kan uitoefenen en SRAI bij de totstandkoming van haar beslissing kennelijk geen hoor- en wederhoor heeft toegepast. Geconcludeerd moet dus worden dat SRAI weliswaar in beginsel een (discretionaire) bevoegdheid heeft om tot terugvordering over te gaan, maar in een bodemprocedure zal tevens aan de orde kunnen komen of zij bij de uitoefening van deze bevoegdheid als goed werkgever heeft gehandeld. De vraag is of daarvan in dit geval sprake is, gelet op de gehele gang van zaken zoals door partijen in de stukken is uiteengezet en hierboven gedeeltelijk onder de feiten is weergegeven. De beantwoording van die vraag is uiteindelijk aan bodemrechter.
5.8.
De kantonrechter zal de vorderingen onder I en II toewijzen. Ter zitting is gebleken dat SRAI de aanvankelijke inhoudingen inmiddels gedeeltelijk heeft herzien en dat er op 5 juli 2021 voor de maanden mei en juni 2021 een nabetaling van € 4.952,92 is gedaan, waarmee er in de maanden mei en juni 2021 ieder € 10.000,00 bruto is ingehouden. Tegelijkertijd is echter gebleken dat op de loonstroken nog steeds onregelmatigheden te zien zijn, onder meer waar het de hoogte van vaste onkostenvergoeding en het vakantiegeld betreft. Partijen zijn het erover eens dat het mis lijkt te zijn gegaan en dat één en ander daarom opnieuw zal moeten worden berekend. [eiseres] heeft het bedrag van haar vordering onder I niet uitdrukkelijk gewijzigd. De kantonrechter zal daarom de vorderingen onder I en II toewijzen zoals deze in de dagvaarding zijn opgenomen, met dien verstande dat daarop in mindering strekt de nadien gedane betaling. Voor alle partijen moet duidelijk zijn dat uit dit vonnis volgt dat [eiseres] recht heeft op volledige loonbetaling over de maanden mei tot en met juli 2021, zonder dat daarop enige inhouding van commissie uit 2019 plaatsvindt.
5.9.
De gevorderde wettelijke verhoging zal worden toegewezen en gematigd tot 20%. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals gevorderd.
de commissie over het vierde kwartaal van 2020
5.10.
Vast staat dat SRAI de commissie over het vierde kwartaal van 2020 pas op 1 april 2021 en daarmee te laat heeft betaald. Dat betekent dat de gevorderde wettelijke verhoging daarover in beginsel toewijsbaar is.
5.11.
SRAI stelt dat zij de betaling van de commissie heeft opgeschort vanwege de lopende discussie over de terugvordering van de commissie over 2019 en om in verband daarmee haar regresmogelijkheden te behouden. Daarnaast had zij nog geen goedkeuring ontvangen van [eiseres] op de berekende bedragen.
5.12.
De kantonrechter is voorshands met [eiseres] van oordeel dat wat SRAI heeft gesteld, geen grond oplevert om tijdige betaling van de commissie over het vierde kwartaal van 2020 achterwege te laten. Allleen al gelet op de hoogte van het inkomen uit het dienstverband van [eiseres] bij SRAI is er geen aanleiding om aan te nemen dat SRAI met de uitbetaling van de commissie over 2020 in haar regresmogelijkheden zou worden beperkt. Bovendien overschrijdt het bedrag van de commissie over het vierde kwartaal van 2020 van € 53.051,00 bruto ruimschoots het bedrag van de terugvordering van € 28.145,00 bruto. De goedkeuring van [eiseres] is geen in het compensatieplan of anderszins overeengekomen voorwaarde voor uitbetaling van commissie.
5.13.
De kantonrechter zal de vordering onder III toewijzen. De wettelijke verhoging zal niet worden gematigd, omdat de kantonrechter daarvoor onvoldoende aanknopingspunten ziet en SRAI het verzoek daartoe onvoldoende heeft gemotiveerd.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van SRAI, omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt SRAI ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt.
de tegenvordering
5.15.
Voor toewijzing van de tegenvordering op basis van artikel 843a Rv is onder meer vereist dat rechtmatig belang bestaat bij inzage in de gevorderde stukken. Dat SRAI een rechtmatig belang heeft bij de door haar gevorderde inzage is niet aannemelijk geworden. De vordering is gebaseerd op het vermoeden dat [eiseres] mogelijkerwijs het overeengekomen non-concurrentiebeding zal overtreden. Relevante aanwijzingen daarvoor zijn er echter niet. De enkele mededeling in de e-mail van 3 mei 2021 dat [eiseres] in dienst zal treden bij een rivaliserend bedrijf in een soortgelijke functie is niet genoeg. [eiseres] heeft in deze e-mail al vermeld dat haar nieuwe functie in overeenstemming is met het non-concurrentiebeding en heeft ter zitting toegelicht dat zij zorgvuldig is omgegaan met het accepteren van een nieuwe positie. Zij zal niet in het non-concurrentiebeding genoemde werkgebied (Nederland, Duitsland, Tsjechië en België) werkzaam zijn. Aanbiedingen voor een functie die mogelijk strijd zou opleveren met het non-concurrentiebeding heeft zij afgeslagen. De kantonrechter ziet geen reden om aan deze toelichting te twijfelen. Geconcludeerd moet dan ook worden dat SRAI haar vermoeden in dit kort geding - gelet op de toelichting door [eiseres] - onvoldoende heeft onderbouwd, waarbij ook van belang is dat [eiseres] op dit moment nog niet aan het werk is in haar nieuwe functie.
5.16.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van SRAI zal afwijzen.
5.17.
De proceskosten komen voor rekening van SRAI, omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt SRAI ook veroordeeld tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
veroordeelt SRAI tot betaling aan [eiseres] van € 16.370,30 netto aan achterstallig loon over mei en juni 2021, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 over € 10.811,16 en vanaf 1 juli 2021 over € 5.559,14 tot de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat het reeds betaalde bedrag van € 4.952,92 netto op de hiervoor genoemde bedragen in mindering kan strekken;
6.3.
veroordeelt SRAI tot betaling aan [eiseres] van het volledige loon over de maand juli 2021;
6.4.
veroordeelt SRAI tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke verhoging van 50% over de te laat betaalde commissie over het vierde kwartaal van 2020 van € 53.051,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2021 tot de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt SRAI tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 103,83
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 747,00 ;
6.6.
veroordeelt SRAI tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt;
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
6.9.
wijst de vordering af;
6.10.
veroordeelt SRAI tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiseres] worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan salaris van de gemachtigde van [eiseres] ;
6.11.
veroordeelt SRAI tot betaling van € 124,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiseres] worden gemaakt;
6.12.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter