Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de dagvaarding van 24 september 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 16 december 2020 waarin een descente en een mondelinge behandeling zijn bepaald;
- het proces-verbaal van descente van 15 april 2021;
- de aansluitende mondelinge behandeling op 15 april 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mrs. Haasdijk en Witte hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die zijn overgelegd.
3.Feiten
- op 24 december 1985 een pakhuis met ondergrond en aanhorigheden aan de [adres pand] (hierna: nummer 44);
- op 27 juni 1991 vier garages met een bovenwoning, onder- en bijgelegen grond en aanhorigheden aan [adres panden] ;
- op 24 december 1991 een stuk grond aan de [straatnaam] , gelegen ten zuiden van en grenzend aan de hiervoor genoemde vier garages met het kadastrale nummer [kadastraalnummer] (hierna: het stuk grond).
4.De vordering en het verweer in conventie
5.De vordering en het verweer in reconventie
6.De beoordeling in conventie en in reconventie
“Bij verkoop [eiser] of [gedaagde] eerste koper. Bij verkoop aankoopprijs + overschrijvingskosten en verbouwingskosten.”
aankoopprijs + overschrijvingskosten en verbouwingskosten”. Volgens [eiser] komt dit neer op € 11.798,28, althans € 14.067,18.
dagprijs+ verbouwingskosten en overschrijvingskosten. Hoewel door hemzelf opgesteld, is de overeenkomst volgens [gedaagde] ongelukkig geformuleerd en geeft niet de bedoeling van partijen weer. De belastingdienst zal dit bedrag aanmerken als een schenking, omdat de werkelijke waarde nu veel hoger is dan het vermelde bedrag. Bovendien heeft [eiser] zijn rechten op koop tegen dit lage bedrag verwerkt, omdat hij in eerdere correspondentie nooit de aankoopprijs heeft genoemd, maar hogere bedragen van € 75.000 en € 60.000. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als [eiser] in dit geval zijn vermeende recht geldend maakt, aldus nog steeds [gedaagde] .
Van een dergelijke onverenigbaarheid is volgens de Hoge Raad sprake in twee gevallen:
gebruikvan de onroerende zaken jarenlang een bepaalde verdeling hebben gekozen en in overeenstemming met dat gebruik over en weer bepaalde kosten hebben betaald en ook inkomsten hebben genoten, doet niet af aan het feit dat zij de onroerende zaken samen hebben aangekocht, betaald en daarvan elk voor de helft eigenaar zijn. Dit leidt tot het oordeel dat de verkoopopbrengst van de nummers 50-58c, met uitzondering van 58a (zie hierna), zo moet worden verdeeld dat partijen elk recht hebben op de helft van de overwaarde bij verkoop.