In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het de verdere afwikkeling van een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen twee ex-echtgenoten, [eiser] en [gedaagde], die ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De huwelijksgoederengemeenschap is op 2 november 2018 ontbonden, en het Hof Amsterdam heeft op 28 juli 2020 de samenstelling en omvang van deze gemeenschap vastgesteld, evenals de wijze van verdeling, waarbij het Nederlands recht van toepassing is verklaard. De rechtbank is gebonden aan deze beslissingen en behandelt de vorderingen van beide partijen met betrekking tot de verdere afwikkeling van de gemeenschap.
Beide partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld. [eiser] vordert een totaalbedrag van € 28.206,09, terwijl [gedaagde] een bedrag van € 21.274,18 vordert. De rechtbank behandelt de vorderingen gezamenlijk. De rechtbank wijst verschillende vorderingen toe, waaronder de betaling van € 3.500,- voor de Peugeot 208 aan [gedaagde] en een bedrag van € 8.637,08 aan [eiser] voor de overwaarde van de echtelijke woning. Daarnaast worden vorderingen van [gedaagde] afgewezen, waaronder die voor de motorrijtuigenbelasting en de parkeerboetes, omdat zij geen bewijs heeft geleverd van betaling.
De rechtbank concludeert dat de geldvorderingen van beide partijen deels worden toegewezen en deels afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft ook een regeling getroffen voor de taxatie van de vakantiewoning in Spanje, waarbij beide partijen een regionale makelaar kiezen die gezamenlijk een taxateur aanwijst. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.K. Korteweg op 21 juli 2021.