ECLI:NL:RBNHO:2021:6325

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
C/15/312895 / HA ZA 21-70
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en verdere afwikkeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het de verdere afwikkeling van een ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen twee ex-echtgenoten, [eiser] en [gedaagde], die ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De huwelijksgoederengemeenschap is op 2 november 2018 ontbonden, en het Hof Amsterdam heeft op 28 juli 2020 de samenstelling en omvang van deze gemeenschap vastgesteld, evenals de wijze van verdeling, waarbij het Nederlands recht van toepassing is verklaard. De rechtbank is gebonden aan deze beslissingen en behandelt de vorderingen van beide partijen met betrekking tot de verdere afwikkeling van de gemeenschap.

Beide partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld. [eiser] vordert een totaalbedrag van € 28.206,09, terwijl [gedaagde] een bedrag van € 21.274,18 vordert. De rechtbank behandelt de vorderingen gezamenlijk. De rechtbank wijst verschillende vorderingen toe, waaronder de betaling van € 3.500,- voor de Peugeot 208 aan [gedaagde] en een bedrag van € 8.637,08 aan [eiser] voor de overwaarde van de echtelijke woning. Daarnaast worden vorderingen van [gedaagde] afgewezen, waaronder die voor de motorrijtuigenbelasting en de parkeerboetes, omdat zij geen bewijs heeft geleverd van betaling.

De rechtbank concludeert dat de geldvorderingen van beide partijen deels worden toegewezen en deels afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft ook een regeling getroffen voor de taxatie van de vakantiewoning in Spanje, waarbij beide partijen een regionale makelaar kiezen die gezamenlijk een taxateur aanwijst. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.K. Korteweg op 21 juli 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/312895 / HA ZA 21-70
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E. Tuzkapan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 april 2021 en de daarin opgenomen stukken;
  • de aanvullende producties 21 tot en met 23 van [gedaagde], ontvangen op de griffie van deze rechtbank op 7 mei 2021;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser], ontvangen op de griffie van deze rechtbank op 11 mei 2021;
  • de mondelinge behandeling van 21 mei 2021;
  • de vertalingen van producties 23, 7 tot en met 12 en 14 van [gedaagde] zijn bij de mondelinge behandeling opnieuw overgelegd. Deze vertalingen zijn eerder (7 respectievelijk 14 mei 2021) aan de rechtbank toegestuurd, maar niet ontvangen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

Partijen zijn ex-echtgenoten en de ouders van twee minderjarige kinderen. [gedaagde] heeft de Bulgaarse nationaliteit en [eiser] de Portugese nationaliteit. De tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap is op 2 november 2018 ontbonden. Bij beschikking van 28 juli 2020 heeft het hof [plaats 1] vastgesteld wat de samenstelling en omvang is van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, met als peildatum 2 november 2018. Het hof heeft ook de wijze van verdeling vastgesteld, waarbij het hof Nederlands recht van toepassing heeft verklaard. De rechtbank is gebonden aan de beslissingen van het hof en verklaart – net als het hof – Nederlands recht van toepassing. In deze procedure gaat het over de verdere afwikkeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
De door partijen ingestelde vorderingen
2.1.
Beide partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld, die gezamenlijk worden behandeld. [eiser] vordert in totaal een bedrag van € 28.206,09, te vermeerderen met rente en [gedaagde] in totaal een bedrag van € 21.274,18. [gedaagde] heeft verder een vordering ingesteld die ziet op de benoeming van een taxateur voor de vakantiewoning in Spanje (waarbij een dwangsom wordt gesteld als [eiser] de in dat kader op hem rustende verplichtingen niet nakomt). [gedaagde] vordert ten slotte dat de rechtbank beslist dat als zij een bedrag verschuldigd is aan [eiser], haar betalingsverplichting wordt opgeschort totdat de Spaanse rechter heeft beslist op haar schadevordering. Beide partijen vorderen een proceskostenveroordeling. De vorderingen worden hierna per post besproken.
Overbedeling [gedaagde] Peugeot 208
2.2.
Het hof heeft bepaald dat de Peugeot 208 aan [gedaagde] wordt toebedeeld tegen betaling aan [eiser] van € 3.500,-. [eiser] vordert in deze procedure terecht de betaling van dit bedrag van [gedaagde], omdat het verweer dat [gedaagde] hiertegen voert, niet wordt gevolgd. [gedaagde] vindt dat [eiser] de reparatiekosten van de auto van € 1.043,- aan haar moet betalen, omdat hij de auto in 2019 beschadigd aan haar heeft teruggeven. [eiser] ontkent de auto te hebben beschadigd. [gedaagde] maakt onvoldoende duidelijk dat de auto beschadigd is teruggegeven. [gedaagde] heeft namelijk alleen een offerte van een garage laten zien en hieruit blijkt niet dat [eiser] de auto heeft beschadigd. De rechtbank wijst daarom het volledige door [eiser] gevorderde bedrag van € 3.500,- toe.
Overwaarde echtelijke woning
2.3.
Het hof heeft bepaald dat de woning van partijen wordt verkocht en dat de netto overwaarde (opbrengst van de verkoop na aflossing van de hypotheek) tussen partijen wordt verdeeld, met dienverstande dat aan [gedaagde] eerst een bedrag van € 5.200,- toekomt. De woning in inmiddels verkocht en [gedaagde] heeft al een bedrag van € 5.200,- ontvangen. [eiser] vindt dat hij recht heeft op de helft van de resterende overwaarde. Die resterende overwaarde is een bedrag van € 20.139,21 en de helft daarvan is € 10.069,60. [eiser] heeft € 1.432,53 aan overwaarde van de notaris ontvangen en vordert betaling van [gedaagde] van het restant (€ 10.069,60 - € 1.432,53 =) € 8.637,08. De rechtbank wijst het gevorderde toe en volgt het verweer van [gedaagde] niet. Het verweer van [gedaagde] houdt in dat [eiser] onjuiste informatie aan het hof heeft verstrekt en dat daardoor de omvang van de verdeling anders had moeten zijn. Maar de omvang van de verdeling zoals die door het hof is bepaald, staat in deze procedure vast. Dat [gedaagde] inmiddels een verzoekschrift strekkende tot herziening van de beschikking van hof heeft ingediend, maakt dit niet anders. De eventuele herroeping van de beschikking van het hof wordt niet afgewacht. Dit betekent dat [gedaagde] € 8.637,08 aan [eiser] moet betalen.
Helft waarde onderneming [eiser]
2.4.
De vordering van [gedaagde] ad € 3.900,- die ziet op de toedeling van de onderneming aan [eiser] wordt toegewezen omdat [eiser] erkent dat hij dit bedrag aan haar moet betalen.
De over en weer gevorderde (on-)kosten/lasten na de peildatum
2.5.
De rechtbank neemt de hiernavolgende beslissingen onder toepassing van artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’). Dit artikel bepaalt dat wanneer een deelgenoot van een eenvoudige gemeenschap een gemeenschapsschuld uit eigen middelen betaalt, deze deelgenoot een regresvordering heeft op alle andere deelgenoten voor het hen aangaande aandeel. Voor zover het gevorderde ziet op lasten die niet onder dit artikel vallen, volgt de regresvordering uit artikel 6:10 BW. Indien een gevorderde post niet onder één van deze artikelen gebracht kunnen worden, wordt dat hierna aangegeven.
Aanslag waterschapsbelasting 2019
2.6.
De vordering van [eiser] ad € 101,10 voor de aanslag waterschapsbelasting 2019 wordt toegewezen, omdat [gedaagde] erkent dit bedrag te moeten betalen aan [eiser].
Aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen 2016 en 2017, aanvullende aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen 2016, aanslag bijdrage zorgverzekeringswet 2017
2.7.
[eiser] vordert de helft van de door hem betaalde premie volksverzekeringen over 2016 en 2017 en de helft van de door hem betaalde bijdrage zorgverzekeringswet 2017, te weten in totaal een bedrag van € 8.059,50 . Deze vorderingen worden afgewezen omdat deze vorderingen betrekking hebben op de periode voor de peildatum, toen partijen nog een huwelijksgoederengemeenschap vormden.
Inspectie echtelijke woning
2.8.
[eiser] vordert de helft van kosten voor de inspectie van de woning, maar op de mondelinge behandeling heeft hij deze vordering ingetrokken omdat [gedaagde] haar helft al heeft betaald. Deze post wordt daarom afgewezen.
Hypotheeklasten echtelijke woning oktober 2018 – juni 2019
2.9.
De door [eiser] gevorderde helft van de door hem in oktober 2018 betaalde hypotheeklasten wordt afgewezen omdat deze voor de peildatum van 2 november 2018 zijn betaald en partijen toen nog een huwelijksgoederengemeenschap vormden.
2.10.
De door [eiser] gevorderde helft van de door hem betaalde hypotheeklasten over de periode november 2018 – juni 2019 wordt wel toegewezen. Dat komt neer op een bedrag van € 6.244,44 (8 x € 1.561,11 = € 12.488,88 / 2) Omdat partijen geen fiscale partners meer waren, gaat het argument van [gedaagde] niet op dat [eiser] de gehele renteaftrek heeft genoten. Dat kan niet meer zijn geweest dan de helft, gelet op ieders aandeel in het eigendom van de echtelijke woning (ieder voor de helft). [gedaagde] heeft verder onvoldoende duidelijk gemaakt dat zij hypotheeklasten heeft betaald. Zij heeft weliswaar stukken overgelegd, maar daaruit blijkt niet dat de betalingen zien op de hypotheek. Zo klopt de tegenrekening niet, althans: deze is niet herkenbaar van de bank. Daarbij sluit de datum van de door [gedaagde] overgelegde brief van de bank niet aan op de door haar gestelde betaling in reactie op de brief. Hierdoor is haar verhaal dat zij in reactie op de brief een hypotheekbetaling heeft verricht, niet consistent en daarom wordt dit verweer niet gevolgd.
Premie levensverzekeringen 16 november 2018 – maart 2020
2.11.
[eiser] vordert de helft van de door hem betaalde premie voor de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering van [gedaagde] over de periode 16 november 2018 tot maart 2020 (te weten over een periode van 16 maanden). Deze vordering van € 758,40 wordt afgewezen, omdat [eiser] geen stukken heeft laten zien waaruit blijkt dat de betaling ziet op een verplicht aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering. Het is verder te onduidelijk gebleven waarom [eiser] de verzekering vrijwillig heeft gecontinueerd terwijl [gedaagde] een eigen levensverzekering had. Daarom gaat de rechtbank er vanuit dat [eiser] de levensverzekering vrijwillig en onnodig heeft gecontinueerd, zodat dit verder voor zijn eigen rekening blijft.
Alarminstallatie echtelijke woning
2.12.
[eiser] vordert een bedrag van € 62,50 voor de installatie van een alarm op de voormalig echtelijk woning, maar heeft onvoldoende duidelijk gemaakt dat dit alarm een noodzakelijke uitgave was en hij heeft de uitgave niet vooraf afgestemd met [gedaagde]. Daarom wordt deze vordering afgewezen.
Aanslag onroerendezaakbelasting 2019 en 2020, aanslag waterschapsbelasting 2019
2.13.
[gedaagde] vordert de helft van de onroerendezaakbelasting over 2019 (€ 705,22) en 2020 (€ 491,64) en de aanslag waterschapsbelasting 2019 (€ 159,77) die zien op de echtelijke woning. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van € 1.149,63 en de helft daarvan is € 574,82. Deze vorderingen worden afgewezen omdat [gedaagde] geen betaalbewijzen heeft laten zien. Omdat deze ontbreken, heeft zij niet aangetoond dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft betaald en heeft zij geen regresvordering op [eiser]. [gedaagde] heeft aangeboden om de betaalbewijzen alsnog in te brengen, maar krijgt daar geen gelegenheid voor omdat zij deze al eerder had kunnen en moeten laten zien: bij haar eis in reconventie dan wel door het toesturen van betaalbewijzen voorafgaand aan de mondelinge behandeling.
Leegstandsabonnement echtelijke woning juni 2019 – maart 2020
2.14.
De vordering van [gedaagde] van een bedrag van € 275,- wordt afgewezen omdat [gedaagde] geen betaalbewijzen van het leegstandsabonnement heeft laten zien en bovendien onduidelijk is wat de noodzaak voor het maken van deze kosten is geweest.
Hypotheek- en verdere lasten vakantiewoning Spanje
2.15.
De vakantiewoning in Spanje is nog steeds gezamenlijk eigendom van partijen: weliswaar is de vakantiewoning en de daaraan verbonden hypotheek (voorwaardelijk) toebedeeld aan [gedaagde], maar tot een taxatie en betaling van de overwaarde van de woning aan [eiser] en ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek is het nog niet gekomen. Ook is het nog steeds mogelijk dat de woning moet worden verkocht aan een derde, zoals blijkt uit de beschikking van het hof. Dat betekent dat de hypotheek- en eigenaarslasten van de woning nog steeds ten laste komen van partijen gezamenlijk, ieder voor de helft. Het maakt voor de gevorderde hypotheek- en eigenaarslasten geen verschil of [eiser] wel of niet gebruik kan maken van de vakantiewoning. Voor de vorderingen van [gedaagde] waarbij zij gebruikerslasten in rekening brengt bij [eiser], is het verweer dat [eiser] geen gebruik maakt van de vakantiewoning, wel relevant. [gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] geen toegang tot de woning heeft en deze niet gebruikt, zodat de door [gedaagde] gevorderde gebruikerslasten voor haar eigen rekening moeten blijven en dit deel van het gevorderde wordt afgewezen. Dit lot treft de gevorderde post leegstandsabonnement water en energie en de post servicekosten.
2.16.
[gedaagde] heeft met (vertaalde) bankafschriften voldoende aangetoond dat zij de door haar gevorderde bedragen met betrekking tot de volgende hypotheek- en eigenaarslasten heeft betaald, zodat dit deel van het door haar gevorderde wordt toegewezen. [eiser] heeft ook niet aangevoerd en in elk geval niet met stukken onderbouwd, dat hij betalingen op de hypotheek of eigenaarslasten heeft verricht. Het is weliswaar onduidelijk of de vertaling door een beëdigd vertaler is gedaan, maar [eiser] heeft niet betwist dat hij de Spaanse taal machtig is. Hij heeft verder geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt over de vertalingen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat deze op de juiste wijze zijn vertaald.
2.17.
De toe te wijzen door [gedaagde] gevorderde posten aan hypotheek- en eigenaarslasten zijn:
  • Hypotheeklasten december 2018 t/m maart 2021 € 17.834,44
  • Spaanse onroerendezaakbelasting 2019 – 2021 € 923,97
  • Verzekering 2019 – 2021
Totaal € 20.061,97 / 2 = € 10.030,99
Zorgkosten [eiser]
2.18.
[eiser] erkent dat [gedaagde] zijn zorgkosten heeft betaald, zodat het door [gedaagde] gevorderde bedrag van € 240,18 wordt toegewezen.
Motorrijtuigenbelasting Spanje en boete
2.19.
[gedaagde] vordert een bedrag van € 3.005,14 aan motorrijtuigenbelasting met een daarvoor opgelegde boete. Op de mondelinge behandeling bleek dit te gaan om een Seat Toledo die in het verleden op naam van [eiser] was gesteld. Volgens [eiser] is de auto in 2007 verkocht, maar is er iets fout gegaan met de belasting, waardoor die is doorgelopen. [eiser] voert aan dat [gedaagde] de betaling zou regelen en dat hij haar hiervoor € 3.000,- contant zou hebben meegegeven.
2.20.
De rechtbank wijst deze vordering van [gedaagde] af. Uit de Spaanstalige door [gedaagde] overgelegde productie blijkt dat de bedragen in de periode 2008 tot en met 2016 zijn opgelegd, dus toen partijen nog getrouwd waren en een huwelijksgoederengemeenschap vormden. [gedaagde] heeft geen betaalbewijs overgelegd, zodat het onduidelijk is wanneer zij de motorrijtuigenbelasting met boete heeft betaald. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het een schuld betreft die in de huwelijksgoederengemeenschap viel en die voor november 2018 is betaald.
Verkeersboete 2018, parkeerboete 2019 en bijbehorende aanmaning, naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en bijbehorende boete voor rijden in geschorste auto
2.21.
[gedaagde] vordert betaling van door [eiser] na de peildatum veroorzaakte parkeerboetes, naheffing en boete RDW wegens rijden in een geschorste auto, een boete wegens een snelheidsovertreding en een parkeerboete. In totaal is dit een bedrag van
€ 1.556,10. Het gaat hierbij om de Peugeot en [eiser] betwist niet dat hij de auto in de periode dat de boetes en de naheffing zijn opgelegd, in gebruik had. Pas na een kort gedingvonnis is de auto teruggekomen in het bezit van het [gedaagde]. Het is onduidelijk wat de grondslag van de vordering is. [gedaagde] gaat er kennelijk vanuit dat de auto ten tijde van de boetes/aanslag haar eigendom was, zodat de grondslag een onrechtmatige daad zal zijn. De rechtbank leidt uit de stellingen van [gedaagde] af, dat het verwijt aan [eiser] is, dat hij de auto zonder haar toestemming heeft gebruikt en daarbij boetes en aanslagen heeft veroorzaakt en hij deze schade aan haar moet vergoeden. De vordering wordt echter afgewezen, omdat voor het toewijzen van vermogensschade is vereist dat [gedaagde] aantoont dat zij de boetes/naheffing heeft betaald en daarmee schade heeft geleden. Zij had dit kunnen en moeten aantonen door betaalbewijzen te laten zien, maar dat heeft zij niet gedaan. Omdat zij dit al bij eis in reconventie of voorafgaand aan de mondelinge behandeling had kunnen doen, wordt [gedaagde] niet alsnog in de gelegenheid gesteld dit te doen.
Kosten cilinderslot echtelijke woning
2.22.
Ter zitting heeft [eiser] erkend dat hij het slot met een slijptol heeft opengebroken. Daarmee staat vast dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de hierdoor geleden schade. Het betreft hier zaakschade, die voldoende is onderbouwd door [gedaagde]. De door [gedaagde] gevorderde kosten van € 171,75 voor het vervangen van het slot worden dan ook toegewezen.
Tussenconclusie
2.23.
De vorderingen van [eiser] worden tot een bedrag van € 18.482,62 toegewezen en
beslaan de volgende posten:
toedeling Peugeot: € 3.500,00
overwaarde echtelijke woning 8.637,08
aanslag waterschapsbelasting 101,10
hypotheeklasten echtelijke woning
6.244,44
totaal € 18.482,62
De door [eiser] gevorderde rente is niet betwist, zodat deze wordt toegewezen als gevorderd.
2.24.
De vorderingen van [gedaagde] worden tot een bedrag van € 14.342,92 toegewezen en beslaan de volgende posten:
hypotheek en eigenaarslasten vakantiewoning € 10.030,99
toedeling onderneming 3.900,00
zorgkosten [eiser] 240,18
schade slot
171,75
totaal € 14.342,92
Taxatie vakantiewoning (inclusief gevorderde dwangsom)
2.25.
Het hof heeft beslist dat de vakantiewoning in Spanje en de daaraan verbonden hypotheek aan [gedaagde] worden toegedeeld met vrijwaring van [eiser] voor zover vereist, waarbij [gedaagde] de overwaarde aan [eiser] moet betalen. Voor dit laatste is een taxatie nodig en het hof heeft verder niet beslist wie de taxatie moet uitvoeren of hoe tot een taxatie moet worden gekomen. Op dit punt zijn partijen op de mondelinge behandeling tot de volgende regeling gekomen. [eiser] en [gedaagde] kiezen ieder een regionale makelaar, niet zijnde één van de makelaars die eerder voor hen heeft getaxeerd, die gezamenlijk een taxateur aanwijzen die de waarde van de vakantiewoning bindend vaststelt. Beide partijen mogen bij de taxatie aanwezig zijn. De beschikking van het hof geldt verder onverkort. Gelet op de bereikte overeenstemming op de mondelinge behandeling over de taxatie van de vakantiewoning, ziet de rechtbank geen reden om een dwangsom op te leggen. Deze zal bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Opschorten betalingsverplichting [gedaagde]
2.26.
[gedaagde] vordert dat haar betalingsverplichting tegenover [eiser] wordt opgeschort, zolang nog er nog geen vonnis van de Spaanse rechter ligt, die heeft beslist op haar schadevordering van € 17.676,71. Deze vordering ziet op het leeghalen en vernielen van de vakantiewoning in Spanje door [eiser]. [eiser] betwist dat hij degene is die schade heeft toegebracht aan de woning en heeft tot nog toe geen enkel bericht gekregen dat er een procedure aanhangig zou zijn. Het afwachten van een eventuele procedure, kan lange tijd in beslag nemen, terwijl [eiser] belang heeft bij betaling van zijn vorderingen omdat het water hem aan de lippen staat.
2.27.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] haar betalingsverplichting opschort ter verrekening. Hiervoor heeft zij op grond van artikel 6:52 BW een opeisbare vordering nodig. Het is echter maar de vraag of zij die heeft. [gedaagde] heeft stukken laten zien, waaruit de rechtbank afleidt dat zij bij de Spaanse politie aangifte tegen [eiser] heeft gedaan van vernieling en zich als benadeelde partij met haar vordering van € 17.676,71 heeft gemeld. De politie heeft de zaak nog in onderzoek en er is (nog) geen vervolging ingesteld. [eiser] heeft verklaard niet te zijn opgeroepen voor een verhoor. Dat betekent dat er – in elk geval op dit moment – niet meer ligt dan een aangifte en dat er geen procedure bij de Spaanse rechter aanhangig is. Daarom is de stelling van [gedaagde] niet juist dat er een procedure loopt, die moet worden afgewacht. Een aangifte is hiervoor onvoldoende.
2.28.
Verder heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat er sprake is van door [eiser] gepleegde diefstal en vernielingen in de vakantiewoning te Spanje en dus van een opeisbare schadevordering. [gedaagde] heeft namelijk geen stukken, waaronder bijvoorbeeld foto’s en getuigenverklaringen overgelegd, waaruit volgt dat hiervan sprake is of kan zijn. Van opschorting van haar betalingsverplichting, kan dan ook geen sprake zijn.
Conclusie
2.29.
De conclusie is dat de geldvorderingen van [eiser] en [gedaagde] deels toe- en deels afgewezen worden, zoals ook uit de tussenconclusie in punt 2.23 en punt 2.24 volgt. Partijen hebben een afspraak gemaakt om tot een voor partijen bindende taxatie van de vakantiewoning in Spanje te komen, zoals verwoord in punt 2.25. En ten slotte heeft [gedaagde] niet de bevoegdheid om haar uit dit vonnis voortvloeiende betalingsverplichting op te schorten.
Proceskosten
2.30.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 18.482,62 (achttienduizendvierhonderdtweeëntachtig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 22 april 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 14.342,92 (veertienduizenddriehonderdtweeënveertig euro en tweeënnegentig eurocent),
3.6.
verstaat dat partijen de volgende regeling zijn overeengekomen ten aanzien van de taxatie van de vakantiewoning te Spanje: [eiser] en [gedaagde] kiezen ieder een regionale makelaar, niet zijnde één van de makelaars die eerder voor hen heeft getaxeerd, die gezamenlijk een taxateur aanwijzen die de waarde van de vakantiewoning bindend vaststelt. Beide partijen mogen bij de taxatie aanwezig zijn,
3.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.type: