ECLI:NL:RBNHO:2021:6500

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/317120 / KG ZA 21-304
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie van een dwangbevel met betrekking tot bankrekeningen in een kort geding

In deze zaak gaat het om de executie van een dwangbevel dat is uitgevaardigd door de Gemeente Waterland tegen [eiser 3], die een bestuurlijke dwangsom van € 50.000,00 heeft verbeurd. De Gemeente heeft executoriaal beslag gelegd onder de Rabobank op bankrekeningen waar [eiser 3] samen met zijn ouders rekeninghouder van is. De eisers, bestaande uit [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], vorderen de opheffing van het beslag, stellende dat het tegoed op de bankrekeningen niet aan [eiser 3] toebehoort, maar aan zijn ouders. De voorzieningenrechter heeft de executie van het dwangbevel geschorst, omdat onduidelijk is wie materieel recht heeft op het tegoed op de bankrekeningen. De rechter oordeelt dat de Gemeente Waterland niet kan verhaalt op het vermogen van [eiser 3] zonder dat duidelijk is wie de rechthebbenden zijn op het saldo van de rekeningen. De zaak zal verder worden behandeld in een bodemprocedure, waarin bewijslevering mogelijk is. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/317120 / KG ZA 21-304
Vonnis in kort geding van 4 augustus 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. L.M. van den Ende te Purmerend,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WATERLAND,
zetelend te Monnickendam,
gedaagde,
advocaat mr. L.W. Feenstra te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en de Gemeente Waterland genoemd worden. Afzonderlijk worden eisers [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] genoemd.
De zaak in het kort[eiser 3] heeft een bestuurlijke dwangsom van € 50.000,00 verbeurd. Het bezwaarschrift van [eiser 3] tegen het invorderingsbesluit is ongegrond verklaard. [eiser 3] is daartegen in beroep gegaan bij de Raad van State. De gemeente heeft besloten dat beroep niet af te wachten, en gaat over tot executoriale beslaglegging onder de Rabobank. Samen met zijn ouders is [eiser 3] rekeninghouder van twee bankrekeningen. Volgens [eiser 1] c.s. komt het tegoed op de twee bankrekeningen niet toe aan [eiser 3] , maar aan zijn ouders. Zij vragen daarom het beslag op de bankrekeningen op te heffen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de producties van de Gemeente Waterland
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser 1] c.s.
  • de pleitnota van Gemeente Waterland.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Burgemeester en wethouders van Waterland hebben [eiser 1] op 29 november 2017 onder oplegging van een dwangsom gelast een wal van zijn veehouderij te [plaats] te verwijderen via een erkende inzamelaar. Op 1 april 2019 heeft [eiser 1] het bedrijf overgedragen aan [eiser 3] .
2.2.
Nadat bij een controle op 5 juni 2020 bleek dat niet aan de last was voldaan, hebben burgemeester en wethouders op 20 oktober 2020 besloten over te gaan tot invordering van de dwangsom van € 50.000,00 op [eiser 3] . Na vergeefse aanmaning heeft de Gemeente Waterland op 10 november 2020 een dwangbevel tot betaling van € 50.000,00 tegen [eiser 3] uitgevaardigd.
2.3.
Op 16 november 2020 heeft [eiser 3] een bezwaarschrift tegen het invorderingsbesluit van 20 oktober 2020 ingediend.
2.4.
[eiser 3] heeft de voorzieningenrechter van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om het invorderingsbesluit tot schorsen totdat burgemeester en wethouders op zijn bezwaarschrift heeft beslist. Dit verzoek is bij uitspraak van 30 december 2020 afgewezen.
2.5.
Bij besluit van 10 februari 2021 hebben burgemeester en wethouders de bezwaren van [eiser 3] tegen de invorderingsbeslissing ongegrond verklaard. [eiser 3] is hiertegen in beroep gegaan bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.6.
De Gemeente Waterland heeft op 29 maart 2021 ten laste van [eiser 3] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de Rabobank. Bij brief van 13 april 2021 aan de executerend deurwaarder verklaart de Rabobank dat het beslag doel heeft getroffen voor € 14.304,49. Verder staat in de brief het volgende:
“(…)
*Bijzonderheden rekeningen
[rekeningnummer 1] EUR 6.881,12*
[rekeningnummer 2] EUR 60.013,48*
Dit betreft ‘en’ rekeningen. Er is sprake van meerdere rekeninghouders.
Rabobank kan niet beoordelen of dit tegoed (geheel, gedeeltelijk of niet) tot het vermogen van de schuldenaar hoort.
(…)”
2.7.
[eiser 3] heeft de gemeente aangeboden de dwangsom te voldoen via een betalingsregeling. Gemeente Waterland heeft dat aanbod van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vordert samengevat – het door Gemeente Waterland onder de Rabobank ten laste van [eiser 1] c.s. gelegde executoriale beslagen op verbeurte van een dwangsom op te heffen. [eiser 1] c.s. leggen aan de vordering ten grondslag dat de Gemeente Waterland misbruik van recht maakt door te weigeren te erkennen dat het saldo op bankrekening [rekeningnummer 1] en bankrekening [rekeningnummer 1] alleen aan [eiser 1] en [eiser 2] toebehoort. De Gemeente Waterland maakt misbruik van recht door de aangeboden betalingsregeling van de hand te wijzen, terwijl het beslag voor een hoger bedrag dan de te executeren titel doel heeft getroffen. [eiser 1] c.s. wijzen erop dat de Gemeente Waterland als overheidsinstantie de menselijke maat in acht moet nemen. Volgens [eiser 1] c.s. handelt de gemeente in strijd met de redelijkheid en billijkheid en schendt de gemeente de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de voor eisers diffamerende beslaglegging.
3.2.
De Gemeente Waterland voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop staat dat de onderhavige zaak een executiegeschil in de zin van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betreft. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de voorzieningenrechter onder meer de executie opheffen of schorsen voor een bepaalde tijd. Of daartoe aanleiding bestaat, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging.
4.2.
Op grond van artikel 3:276 BW mag een schuldeiser zich verhalen op het gehele vermogen van zijn schuldenaar. In deze procedure gaat het om de Gemeente Waterland als schuldeiser die verhaal zoekt voor de dwangsom van € 50.000,00 die [eiser 3] heeft verbeurd. Omdat het invorderingsbesluit dat aan het dwangbevel ten grondslag ligt in deze procedure niet inhoudelijk kan worden beoordeeld, dient de voorzieningenrechter er in deze procedure vanuit te gaan dat de Gemeente Waterland een executoriale titel op [eiser 3] heeft van € 50.000,00.
4.3.
De Rabobank heeft in de verklaring derdenbeslag van 13 april 2021 de beslagleggende deurwaarder laten weten dat na verrekening van het beslagvrije bedrag, het beslag doel heeft getroffen op het tegoed van € 14.304,49 op vier bankrekeningen. De stelling van [eiser 1] c.s. dat ten onrechte executoriaal beslag is gelegd op het saldo van de twee overige bankrekeningen houdt de erkenning in dat het saldo € 14.304,49 op de vier bankrekeningen behoort tot het vermogen van [eiser 3] . De Rabobank dient het bedrag van € 14.304,49 waarvoor het beslag doel heeft getroffen daarom af te dragen aan de deurwaarder. Voor zover de vordering strekt tot opheffing van het beslag op het tegoed van € 14.304,49, zal de vordering worden afgewezen.
4.4.
[eiser 1] c.s. vorderen ook het beslag op te heffen op de bankrekening [rekeningnummer 1] (hierna: bankrekening [rekeningnummer 1] ) met een saldo van € 6.118,12 en het beslag op het saldo van € 60.013,48 op bankrekening [rekeningnummer 2] (bankrekening [rekeningnummer 1] ). In de verklaring derdenbeslag geeft de Rabobank aan dat dit en-rekeningen zijn. De rekeninghouders zijn [eiser 1] c.s. Volgens de Rabobank kan zij niet beoordelen of het tegoed op deze twee bankrekeningen behoort tot het vermogen van [eiser 3] .
4.5.
Wat betreft het beslag op de twee en-rekeningen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Een en–rekening heeft als kenmerk dat er bij een positief saldo sprake is van een vordering van de rekeninghouders op de bank waarbij de rekeninghouders gezamenlijk tegenover de bank gerechtigd zijn tot het saldo. De verhouding tussen de rekeninghouders enerzijds en de bank anderzijds moet echter worden onderscheiden van de verhouding tussen de rekeninghouders onderling. Het is mogelijk dat de vordering op de bank in de onderlinge verhouding tussen de rekeninghouders materieel uitsluitend toebehoort aan één van de rekeninghouders. Uit het feit dat [eiser 3] samen met zijn vader en zijn moeder kan beschikken over het saldo van de en-rekening, volgt daarom niet automatisch dat het saldo op de en-rekeningen behoort tot het vermogen van [eiser 3] .
4.6.
De vraag is dus wie de materieel rechthebbende is op het tegoed op bankrekening [rekeningnummer 1] en bankrekening [rekeningnummer 1] . [eiser 1] c.s. hebben verklaringen van [eiser 1] en [eiser 2] overgelegd, waarin zij aangeven dat zij de materieel rechthebbende zijn op het tegoed op de rekeningen. Behalve de niet onderbouwde stelling dat het saldo van circa € 60.000,00 op bankrekening [rekeningnummer 1] afkomstig is uit een lening van een niet nader genoemde derde, hebben [eiser 1] c.s. echter niet toegelicht hoe het saldo van de rekeningen is opgebouwd. Zonder nadere toelichting acht de voorzieningenrechter de enkele verklaring van [eiser 1] en [eiser 2] dat het tegoed op de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 1] aan hen toekomt onvoldoende om ervan uit te gaan dat zij de materieel rechthebbenden zijn op het saldo op die rekeningen.
4.7.
In deze procedure blijft dus onduidelijk wie recht heeft op het saldo op de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 1] . De benodigde duidelijkheid zal kunnen worden verkregen via een bodemprocedure, waarin bewijslevering via onder meer getuigenbewijs mogelijk is. Ook zouden de bankafschriften van de betreffende rekeningen duidelijkheid kunnen verschaffen over de herkomst van de saldi. Omdat thans ongewis blijft of de Gemeente Waterland met het executoriaal beslag op bankrekening [rekeningnummer 1] en bankrekening [rekeningnummer 1] zich uitsluitend verhaalt op het vermogen van [eiser 3] , zal de voorzieningenrechter gebruik maken van zijn bevoegdheid ex artikel 438 lid 2 Rv om de executie voor een bepaalde tijd te schorsen. De executie van het dwangbevel op bankrekening [rekeningnummer 1] en bankrekening [rekeningnummer 1] zal worden geschorst in afwachting van de beslissing van de bodemrechter over de vraag wie materieel rechthebbende is op het tegoed op de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 1] , dan wel tot het moment dat partijen daar een minnelijke regeling over hebben getroffen. De procedure bij de bodemrechter zal wel op korte termijn door Gemeente Waterland als de meest gerede partij aanhangig moeten worden gemaakt.
4.8.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de executie van het dwangbevel van 10 november 2020 voor zover dat betrekking heeft op bankrekening [rekeningnummer 1] en bankrekening [rekeningnummer 2] , in afwachting van de beslissing van de bodemrechter over de vraag wie materieel rechthebbende is op het tegoed op die bankrekeningen, dan wel het moment dat partijen over het verhaal op die bankrekeningen een minnelijke regeling hebben getroffen,
5.2.
wijst de het verder gevorderde af,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 4 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 830