ECLI:NL:RBNHO:2021:6546

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/309384 / HA ZA 20-701
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en ontbinding van overeenkomst inzake saneringswerkzaamheden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is eiser [eiser] een rechtszaak gestart tegen gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vanwege vermeende tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst met betrekking tot saneringswerkzaamheden op een perceel grond. De procedure begon met een tussenvonnis op 10 februari 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 23 juni 2021. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J.H. Kesnich, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat gedaagden toerekenbaar tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen en dat de overeenkomst gedeeltelijk ontbonden dient te worden. Gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.T. van Eyck van Heslinga, voerden verweer en stelden dat zij zich aan hun verplichtingen hebben gehouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden in 2007 eigenaar zijn geworden van het perceel, dat eerder als vuilstortplaats werd gebruikt. Eiser, als directeur van Novavast Beheer B.V., had een overeenkomst met gedaagden om saneringswerkzaamheden uit te voeren, maar er ontstonden geschillen over de uitvoering van deze werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat eiser bewijs moet leveren van zijn stelling dat gedaagden op 6 januari 2020 niet aan hun verplichtingen hebben voldaan. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beoordeling van de vorderingen.

De rechtbank heeft partijen aangespoord om in gesprek te gaan om een langdurige en kostbare procedure te voorkomen. De beslissing van de rechtbank is op 4 augustus 2021 openbaar uitgesproken door mr. L.J. Saarloos.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/309384 / HA ZA 20-701
Vonnis van 4 augustus 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.J.H. Kesnich te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. L.T. van Eyck van Heslinga te Alkmaar.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 februari 2021
  • de producties 18 tot en met 21 van [gedaagden]
  • de mondelinge behandeling op 23 juni 2021, waar partijen en hun advocaten aanwezig waren. Beide advocaten hebben pleitnotities voorgedragen en hebben deze overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] is door het overlijden van zijn vader in 2007 eigenaar geworden van een perceel grond aan de [adres] .
In 2012 heeft de gemeente [...] (hierna: de gemeente) [gedaagden] aangeschreven om overleg te plegen over verfraaiing van het perceel. De gemeente had het perceel eerder als vuilstortplaats gebruikt en op het terrein van [gedaagden] stonden diverse schuren, die daar volgens de gemeente niet zo mochten staan.
Een overleg tussen de gemeente en [gedaagden] leidde tot de suggestie om een aanvraag te doen in het kader van de ‘Ruimte voor ruimte’-regeling.
2.2.
[gedaagden] heeft zich vervolgens gewend tot Novavast Beheer B.V. om de mogelijkheden te onderzoeken tot een gunstige toepassing van de Ruimte voor ruimteregeling. [eiser] (directeur van Novavast Beheer B.V.) stelde een overeenkomst op, gedateerd 1 maart 2016, waarin partijen de uitgangspunten voor de aanvraag vaststelden:
  • [eiser] zou op zijn kosten zorgen voor sanering van de locatie [adres] het frezen van het terrein en het inzaaien ervan
  • [eiser] zorgt voor sloop van de aanwezige opstallen, behalve één woonhuis
  • Van de gemeente en provincie zal worden verlangd dat de bouw van een schuur in de vorm van een kapberg van 150 m2 achter de woning zou worden toegestaan
  • [gedaagden] draagt zijn bouwrechten op een andere locatie in de gemeente over aan [eiser]
  • [gedaagden] zal het buitenterrein aan de [adres] zelf opruimen.
2.3.
Bij aanvullende overeenkomst van 14 augustus 2018 zijn partijen overeengekomen dat [eiser] 2.500 m3 grond zal storten. [gedaagden] zal het terrein uiterlijk 1 april 2019 leegruimen en [eiser] in de gelegenheid stellen de opstallen te slopen en de sanering uit te voeren.
2.4.
Uiteindelijk is tussen [eiser] , [gedaagden] en de gemeente op 6 maart 2019 een meerpartijen overeenkomst gesloten. [eiser] krijgt daarbij een bouwrecht op een “compensatielocatie”, aan de [adres 2] .
2.5.
[eiser] heeft [gedaagden] op 24 juli 2019 meegedeeld dat hij op 1 november 2019 zou willen beginnen met slopen en vervolgens saneren. [eiser] heeft [gedaagden] daarbij verzocht om het terrein en de opstallen uiterlijk 1 november 2019 leeg te ruimen.
2.6.
Bij de werkzaamheden op het terrein aan de [adres] is op een bepaald moment door de gemeente geconstateerd dat asbest is vrijgekomen. Bij beschikking van 29 november 2019 is [gedaagden] door de gemeente gelast dat in drie fases de asbest moest worden verwijderd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
Die fases eindigden op 31 december 2019, 13 januari 2020 en 27 januari 2020.
2.7.
In aansluiting daarop hebben [eiser] en [gedaagden] op 5 december 2019 de volgende overeenkomst ondertekend:
Overeenkomst
Hierbij zijn dhr. [eiser] (…) en dhr. [gedaagde 1] en mevr. [gedaagde 2] (…) met betrekking tot [adres] het volgende overeengekomen:1. De asbestverwijdering omschreven in de brief van de Omgevingsdienst d.d. 29-11-2019 wordt door [eiser] uitgevoerd, samen met aansluitend de sloop van de opstallen en sanering van het terrein. [gedaagden] past zich aan m.b.t. het verdere opruimen van de opstallen en het terrein aan de planning van de beschikking en van de door [eiser] ingeschakelde aannemer, zodat deze ongehinderd zijn werk kan uitvoeren. De garantie dat het werk tijdig, zoals aangegeven in de brief van de Omgevingsdienst, wordt uitgevoerd kan [eiser] (bij ondertekening) niet geven en is niet voor zijn rekening. Eventuele kosten en boetes door vertragingen en (extra) opruimwerkzaamheden (door de sloopaannemer) om het werk ononderbroken voort te kunnen zetten zijn voor rekening van [gedaagden] .
2. De volgende zaken worden door de fam. [gedaagden] uitgevoerd, rekening houdend met de planning:- Het terrein en de (inboedel van de) opstallen worden door de fam. [gedaagden] volledig opgeruimd en leeggeruimd (ook tot aan de achter- en linkergevel van de woning), zodat de opstallen gesloopt en het terrein gesaneerd kan worden.- De opstallen met asbest dienen 5m rondom vrij te zijn van opslag/rommel/materiaal (excl. struiken).- Leegpompen gierkelder (…)- Sloop [adres 3] (Het is aan [gedaagden] of en wanneer sloop plaatsvindt).(…)
3. Rubberbanden (Bijlage foto’s) worden opgeruimd door en voor rekening van [eiser] . Velgen worden verwijderd en de banden op de afgesproken plaats neergelegd. Banden die later worden neergegooid of waar de velg in blijft worden door [gedaagden] zelf opgeruimd.
4. Bijlage: De betonvloer van de grote schuur blijft liggen. De gemeente heeft hier toestemming voor gegeven. De mestkelders worden door [eiser] gevuld met vrijkomend steen/beton sloopmateriaal en/of grond en later door [gedaagden] zelf voorzien van een afdekking. Het verharde pad (2) blijft liggen en wordt afgedekt met een laag grond van ca. 30-40 cm. Indien de gemeente eist dat het pad alsnog weg moet is dat voor rekening van [gedaagden] .”
2.8.
Op 30 december 2019 stuurt [eiser] aan [gedaagden] een bericht van Boy Limmen door. Dat bedrijf is door [eiser] ingeschakeld om de asbest saneringswerkzaamheden uit te voeren. Boy Limmen kondigt aan dat zij op 6 januari 2020 zonder enige beperking moeten kunnen beginnen.
2.9.
Op zaterdag 4 januari 2020 stuurt [eiser] aan [gedaagden] een e-mail, waarin hij meedeelt dat Boy Limmen heeft aangegeven dat er nog onvoldoende is opgeruimd, maar dat [gedaagde 2] (
rechtbank: [gedaagde 2]) heeft verklaard dat er inmiddels voldoende opgeruimd zou zijn voor fase 1 en dat ze dat maandag 6 januari 2020 samen zouden bekijken. Het bericht vervolgt:
“Dat geldt niet voor fase 2 en 3, waar jullie maandag verder gaan met opruimen.
Wij hebben afgesproken dat Boy Limmen ongestoord het sloopwerk moet kunnen uitvoeren, dat direct aansluitend de vuilstort gesaneerd kan worden en dat eventueel extra opruimwerk voor jullie rekening is. (…) Maandag bespreken we met [ttt] de situatie en de vervolgaanpak.”
2.10.
Boy Limmen is op 6 januari 2020 met werkzaamheden begonnen en heeft daarbij allerlei zaken van [gedaagden] ter zijde geschoven. Na 6 januari 2020 heeft [gedaagden] ook nog opruimwerkzaamheden verricht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagden] c.s. toerekenbaar is tekortgeschoten jegens [eiser] in de nakoming van de op hen rustende verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van 1 maart 2016 en de aanvullingen daarop van 14 augustus 2018 en 5 december 2019 door het perceel grond met opstallen aan de [adres] , niet tijdig en volledig conform overeenkomst op te ruimen, althans een zodanige verklaring voor recht uit te spreken als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
II. primair - voor recht te verklaren dat [eiser] de overeenkomst van 1 maart 2016 en de aanvullingen daarop van 14 augustus 2018 en 5 december 2019 met [gedaagden] c.s. per 25 september 2020 gedeeltelijk buitengerechtelijk heeft ontbonden, danwel - subsidiair – deze overeenkomst gerechtelijk te ontbinden per 13 januari 2020, namelijk voor dat deel van de opruimingswerkzaamheden dat [gedaagden] c.s. op 13 januari 2020 niet had verricht, althans een zodanige beslissing te nemen als Uw Rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
III. [gedaagden] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van € 25.232,16 uit hoofde van contractuele kostenvergoeding c.q. schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW hierover vanaf 24 februari 2020 danwel vanaf de dag der dagvaarding, een en ander tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
IV. [gedaagden] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 7 dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis van een bedrag van € 1.243,18 betreffende buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
V. [gedaagden] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van de proceskosten ex art. 237 e.v. Rv, alsmede de nakosten, welke bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW daarover indien [gedaagden] c.s. dat bedrag niet binnen 14 dagen na aanzegging respectievelijk betekening van het in deze te wijzen vonnis heeft voldaan, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2.
[eiser] voert aan dat [gedaagden] in verzuim was met zijn verplichting tot opruiming van het perceel. Omdat er asbestsaneringswerkzaamheden moesten worden verricht, heeft [eiser] aan de asbestverwijderaar opdracht geven om die opruimwerkzaamheden te verrichten. De kosten daarvan leveren voor [eiser] schade op, die [gedaagden] dient te betalen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
Zakelijk weergegeven stelt [gedaagden] dat hij zich aan zijn verplichtingen heeft gehouden en dus niet in verzuim is geraakt. [eiser] heeft zich daarentegen niet aan zijn verplichtingen uit de overeenkomsten gehouden. De vuilstort is nog steeds niet gesaneerd en voorzien van een behoorlijke toplaag. Namens [eiser] zijn wel werkzaamheden ter plaatse verricht, maar daarbij is allerlei schade aan zaken van [gedaagden] toegebracht.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordelingOntvankelijkheid vorderingen tegen [gedaagde 2]

4.1.
[gedaagden] voert als verweer aan dat [gedaagde 2] geen eigenaar is van het te ontruimen perceel. Daarom zijn de vorderingen tegen [gedaagden] niet-ontvankelijk.
De rechtbank verwerpt dat verweer. [eiser] stelt als grondslag van zijn vorderingen onder meer de overeenkomst van 5 december 2019. Daarbij was [gedaagde 2] partij en heeft zij naast [gedaagden] verplichtingen op zich genomen.
Fatale termijnen?
4.2.
Kennelijk door verschillende ontwikkelingen heeft [eiser] de aangekondigde sloopwerkzaamheden niet aangevangen op 1 april 2019 en 1 november 2019. Op deze door hem vermelde data om zijn sloopwerkzaamheden te gaan verrichten, is hij feitelijk niet begonnen. [gedaagden] is in november 2019 bezig geweest met het opruimen van – in ieder geval – een deel van het terrein. De gemeente heeft immers in november 2019 de asbest geconstateerd. De data 1 april 2019 en 1 november 2019 kunnen daarom niet als fatale termijnen gelden, zoals in de wet bedoeld.
4.3.
In de overeenkomst van 5 december 2019 staan wel verplichtingen voor [gedaagden] opgenomen, maar geen datum, waarop de werkzaamheden moeten zijn afgerond. Hieruit volgt dan ook geen fatale termijn.
4.4.
De aankondiging dat Boy Limmen de werkzaamheden op 6 januari 2020 moest en zou gaan beginnen kan in de omstandigheden van dit geval (de aanzegging door de gemeente, de overeenkomst van 5 december 2019 en de latere e-mails) wel als een fatale termijn worden beschouwd. De vraag is echter of die termijn is verstreken, zonder dat [gedaagden] zich aan zijn verplichtingen heeft gehouden.
Mededeling [gedaagde 2] , verrichte werkzaamheden
4.5.
Vóór de e-mail van 4 januari 2020 (zie hiervoor onder 2.9) heeft [gedaagden] kennelijk aan [eiser] laten weten dat er voldoende was opgeruimd om aan fase 1 te kunnen beginnen. Op 6 januari 2020 waren alle betrokkenen ter plaatse aanwezig. [gedaagden] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende overtuigend onderbouwd dat hij (feitelijk met name [gedaagde 2] ) bezig was geweest met het opruimen en scheiden van de zaken die op het terrein lagen.
4.6.
Voor de rechtbank geldt de overeenkomst van 5 december 2019 voor wat betreft de opruimwerkzaamheden als uitgangspunt. Over andere onderdelen ervan, zoals de sloop van [adres 3] en het afdekken van de mestkelders en het verharde pad door [gedaagden] , zal de rechtbank in een later stadium van deze procedure beslissen. [eiser] heeft nog onvoldoende duidelijk kunnen maken, waarom deze verplichtingen per 5 december 2019 op [gedaagden] zijn overgegaan en wat daar dan voor [gedaagden] tegenover stond.
4.7.
[eiser] stelt dat [gedaagden] op 6 januari 2020 de te slopen opstallen nog niet volledig had opgeruimd en leeggeruimd in de te slopen opstallen voor fase 1. [gedaagden] heeft dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd betwist. [eiser] zal daarom tot bewijs van zijn stelling worden toegelaten. Hij heeft aangekondigd de heren [uuu] en [vvv] als getuige te willen laten horen.
4.8.
Indien [eiser] niet in het bewijs slaagt, zal de vordering moeten worden afgewezen.
4.9.
Indien [eiser] wel in het bewijs zal slagen, staat daarmee het verzuim van [gedaagden] op 6 januari 2020 vast. De gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomsten voor zover het de opruimverplichtingen van [gedaagden] betreft, is in dat geval terecht ingeroepen. Dan is vervolgens de vraag welke schade [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden.
4.10.
Na de bewijslevering zal nog nader kunnen worden ingegaan op de factuur van Boy Limmen, die [eiser] aan [gedaagden] in rekening brengt. Dan zal aan de orde komen of de door Boy Limmen aan [eiser] in rekening gebrachte kosten niet vallen onder de werkzaamheden, die [eiser] volgens de eerdere overeenkomsten met de gemeente en [gedaagden] toch al voor zijn rekening zou nemen.
4.11.
Ten slotte herhaalt de rechtbank het verzoek aan partijen om met elkaar om de tafel te gaan om de gehele situatie bespreken. Mogelijk kan dan deze langdurige en kostbare procedure worden voorkomen en ook een nog door [gedaagden] in te stellen procedure. [eiser] heeft immers niet betwist dat de feitelijke door hem te verrichten sanering tot heden nog steeds niet is gebeurd.
4.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [eiser] toe tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat [gedaagden] op 6 januari 2020 de te slopen opstallen nog niet volledig had opgeruimd en leeggeruimd in de te slopen opstallen voor fase 1,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 augustus 2021voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiser] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiser] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden november 2021 tot en met januari 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. L.J. Saarloos in het gerechtsgebouw te Alkmaar aan de Kruseman van Eltenweg 2,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op
4 augustus 2021.