ECLI:NL:RBNHO:2021:6689

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
8331719 / CV EXPL 20-1795
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens de annulering van zijn vlucht van Frankfurt naar Amsterdam op 7 juli 2019. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de ontmanteling van een bom uit de Tweede Wereldoorlog in de buurt van Frankfurt, wat leidde tot een capaciteitsreductie in het luchtruim.

De kantonrechter oordeelde dat de luchtvaartmaatschappij voldoende had aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de luchtvaartmaatschappij alle redelijke maatregelen had getroffen om de annulering te voorkomen en dat de passagier tijdig was omgeboekt naar een alternatieve vlucht. De kantonrechter concludeerde dat de passagier niet in zijn vordering kon worden ontvangen, omdat de luchtvaartmaatschappij niet aansprakelijk was voor de annulering. De vordering van de passagier werd afgewezen en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8331719 / CV EXPL 20-1795
Uitspraakdatum: 14 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 23 januari 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft als laatst middels akte gereageerd op de overgelegde producties.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Frankfurt (Duitsland) naar Amsterdam op 7 juli 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is door de vervoerder geannuleerd.
2.3.
De passagier is door de vervoerder omgeboekt.
2.4.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.5.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van de vordering en voert primair aan dat, nu de passagier nalaat om te vermelden met welke vlucht en op welk tijdstip hij in Amsterdam is aangekomen, hij niet aan zijn substantiëringsplicht voldoet en daarom niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
4.2.
De vervoerder voert voorts aan dat de annulering van de vlucht het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening, die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Een uit de Tweede Wereldoorlog afkomstige bom in (de buurt van) Frankfurt moest onschadelijk worden gemaakt, hetgeen heeft geleid tot sluiting van het luchtruim dan wel beperkte capaciteit van het luchtruim. De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd en de passagiers omgeboekt. Dit is een oncontroleerbare situatie die de vervoerder kon voorkomen noch beperken.
4.3.
Voorts betwist de vervoerder buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn omdat de door de gemachtigde van de passagier verrichte werkzaamheden niet meer zijn geweest dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Voorts wordt overwogen dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop hij daarheen is vervoerd vermeld, maar het weergeven van bekende verweren van de vervoerder en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. Aan dit verweer van de vervoerder zal dan ook voorbij worden gegaan. Voor zover de vervoerder zich beroept op de stelplicht heeft de passagier bij repliek gesteld dat hij met de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht LH996 op 7 juli 2019 om 17:42 uur lokale tijd op de eindbestemming Amsterdam is aangekomen, hetgeen de vervoerder niet heeft betwist.
5.3.
Vast staat dat de vlucht door de vervoerder is geannuleerd. Niet gebleken is van een situatie als bedoeld in artikel 5 lid 1 onder c sub i, ii of iii van de Verordening. Dit brengt met zich mee dat de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren, tenzij de vervoerder ingevolge artikel 5 lid 3 van de Verordening kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen had kunnen worden.
5.4.
De vervoerder heeft in dat verband aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van een capaciteitsreductie veroorzaakt door de ontmanteling van een uit de Tweede Wereldoorlog afkomstige bom en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport van de vlucht overgelegd, waaruit volgt dat de vlucht, en 18 andere vluchten, zijn geannuleerd in verband met “
atc capacity reduction caused by wwii dud disarming in fra arr/dep”. Tevens heeft de vervoerder interne communicatie overgelegd waarin staat dat het luchtverkeer op 7 juli 2019 tussen 10:00 uur UTC en 13:45 uur UTC werd beperkt en dat de bom om 13:50 uur UTC onschadelijk is gemaakt. Voorts wordt het voorgaande ondersteund door het overgelegde dagrapport van de vervoerder.
5.5.
De passagier heeft gesteld dat het luchtruim niet gesloten is geweest aangezien 196 van de 205 vluchten zijn uitgevoerd op 7 juli 2019 tussen 10:40 uur en 14:40 uur en de vervoerder alleen negen vluchten heeft geannuleerd. De kantonrechter begrijpt de stelling van de passagier zo dat de vervoerder, ondanks de situatie rondom de bomontmanteling, de vlucht door had kunnen laten gaan aangezien veel vluchten van de vervoerder doorgang hebben gevonden. Bovendien heeft de vervoerder vanaf 3 juli 2019 kunnen anticiperen op de gevolgen van de bomontmanteling en de passagier eerder kunnen omboeken, aldus de passagier. De vervoerder heeft echter aangevoerd dat hij weliswaar sinds 3 juli 2019 op de hoogte was van de bomontmanteling en wist dat niet alle vluchten doorgang konden vinden, maar dat hij desbetreffende vluchten, waaronder de onderhavige vlucht, heeft geannuleerd omdat hij omboekingsmogelijkheden voor de passagiers had op dezelfde dag. Een luchtvaartmaatschappij die één keer per dag naar en van Frankfurt vliegt zal niet snel worden getroffen door de beperkingen omdat die geen omboekingsmogelijkheden heeft op dezelfde dag. Dat de vervoerder een vlucht eerder annuleert omdat hij, anders dan de hiervoor bedoelde luchtvaartmaatschappij, verwacht de passagiers naar een latere vlucht op diezelfde dag te kunnen omboeken is begrijpelijk, maar vormt in beginsel een operationele beslissing. Het is daarom in eerste instantie aan de vervoerder om aan te tonen dat hij geen andere keuze had dan tot annulering van de onderhavige vlucht over te gaan. In het onderhavige geval heeft hij ervoor gekozen, gezien de bomontmanteling en de daardoor ontstane capaciteitsreductie, onder andere de vlucht in kwestie te annuleren vanwege de genoemde uitzonderlijke situatie. De vervoerder heeft die vluchten geannuleerd waarbij het kleinste aantal passagiers het minste ongemak zou ervaren, gelet op de omboekingsmogelijkheden. De vervoerder heeft een redelijke afweging gemaakt alvorens tot annulering over te gaan, die veeleer is gericht op de voortgang van de bedrijfsactiviteiten van andere luchtvaartmaatschappijen die vliegen vanaf Frankfurt, dan met de eigen operationele belangen. Daarom slaagt het verweer van de vervoerder op dit punt.
5.6.
Uit de door de vervoerder overgelegde producties en zijn toelichting daarop, blijkt voldoende dat sprake was van een capaciteitsreductie veroorzaakt door een bomontmanteling in de omgeving van de luchthaven van Frankfurt. Alle feiten en omstandigheden van het onderhavige geval maken dat sprake is van een buitengewone omstandigheid. Er was immers sprake van een omstandigheid waarop de vervoerder geen invloed kon uitoefenen en die niet inherent is aan de normale bedrijfsuitoefening van vervoerder.
5.7.
Nu vast is komen te staan dat in het onderhavige geval sprake is van een buitengewone omstandigheid, dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken, zonder dat hij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht.
5.8.
De vervoerder heeft, door de passagier om te boeken en met vlucht LH996 naar diens eindbestemming te vervoeren, gedaan wat binnen zijn mogelijkheden lag om de passagier met een zo beperkt mogelijke vertraging naar de eindbestemming te vervoeren. Daarbij heeft de vervoerder toegelicht dat hij de passagier naar het eerst mogelijke alternatief, waarop een plaats beschikbaar was heeft omgeboekt. De passagier betwist te zijn omgeboekt naar de eerst mogelijke vlucht naar Amsterdam. Volgens de passagier zou hij met minder vertraging in Amsterdam zijn aangekomen indien de vervoerder hem had omgeboekt naar een vlucht van KLM. De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de passagier is omgeboekt naar een vervangende vlucht, uitgevoerd door de vervoerder. Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat, indien de passagier met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomt, dit in beginsel geen redelijke maatregel vormt. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. De passagier is echter niet een dag later, in de zin van 24 uur, maar 3 uur en 52 minuten later aangekomen op de eindbestemming. Indien de passagier met de door hem genoemde alternatieve vluchten vervoerd zou zijn, was hij wellicht eerder in Amsterdam aangekomen, maar dat wil niet zeggen dat de vervoerder in dit geval, door de passagier om te boeken naar de eerstvolgende door hemzelf uitgevoerde vlucht, waarop plaats beschikbaar was, geen redelijk alternatief heeft aangeboden. Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. Niet gebleken is dat er in de gegeven omstandigheden meer van de vervoerder kon worden verwacht.
5.9.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de passagier worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven geen bespreking meer.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat hij ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, ten aanzien van de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter