ECLI:NL:RBNHO:2021:6742

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/317122 / KG ZA 21-305
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belemmering van woninglevering door stichting met aanspraken op aan de woning verbonden zaken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de stichting STICHTING EFFECT. [eiser] is gezamenlijk eigenaar van een woning met haar ex-echtgenoot, die momenteel met zijn nieuwe partner in de woning woont. [eiser] heeft de toestemming van de rechter gekregen om de woning te verkopen. De stichting, bestuurd door de huidige partner van de ex-echtgenoot, claimt echter eigenaar te zijn van verschillende zaken die aan de woning zijn verbonden, waardoor de levering van de woning wordt belemmerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de zaken door natrekking aan de woning zijn gaan behoren en dat de stichting geen rechten kan doen gelden op deze zaken. De rechter stelt vast dat de stichting zich moet onthouden van het pretenderen van aanspraken op de onderdelen van de woning die door [eiser] zijn opgegeven.

De procedure omvatte een dagvaarding door [eiser] en verschillende producties, waaronder e-mails en aantekeningen van de mondelinge behandeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor [eiser], aangezien de verkoop van de woning niet kan worden afgerond door de onduidelijkheid over de eigendomsrechten van de zaken. De stichting betwist de vordering en stelt dat de zaken in 2014 aan haar zijn overgedragen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er geen rechtsgeldige levering heeft plaatsgevonden. De stichting heeft niet de feitelijke macht over de zaken verkregen en er is geen geldige titel voor de overdracht.

De voorzieningenrechter concludeert dat het waarschijnlijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de stichting geen aanspraken heeft op de zaken. De vordering van [eiser] wordt toegewezen, en de stichting wordt veroordeeld om binnen 48 uur te verklaren dat zij geen rechten heeft op de genoemde zaken, onder verbeurte van een dwangsom. Tevens wordt de stichting veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/317122 / KG ZA 21-305
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [adres],
eiseres,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
tegen
de stichting
STICHTING EFFECT,
gevestigd te Kamerik, kantoorhoudende te Haarlem,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam 1], bestuurder.
Partijen zullen hierna [eiser] en de stichting genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
[eiser] is met ex-echtgenoot gezamenlijk eigenaar van een woning, waarin de ex-echtgenoot met zijn huidige partner woonachtig is. [eiser] is bij rechterlijke uitspraak gemachtigd deze woning te verkopen en leveren aan een derde. Een daartoe bestemde koopovereenkomst is inmiddels opgesteld en ondertekend. De levering van de woning wordt belemmerd door de stichting, die wordt bestuurd door de huidige partner van de ex-echtgenoot. De stichting pretendeert eigenaar te zijn van een aantal aan de woning verbonden of daartoe gerekende zaken.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de zaken door middel van natrekking tot de woning zijn gaan behoren, dat de stichting daarvan geen eigenaar is en dat zij zich moet onthouden van het pretenderen van aanspraken op onderdelen van het verkochte.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser] van 14 juni 2021 inclusief twaalf producties,
  • de akte vermeerdering van eis van [eiser] van 21 juli 2021 inclusief producties 13 tot en met 15,
  • de e-mail van de stichting van 21 juli 2021 inclusief twaalf producties,
  • de mondelinge behandeling op 22 juli 2021 en de daarvan door de griffier bijgehouden aantekeningen,
  • de spreekaantekeningen van de stichting.
2.2.
Na uitroeping van de zaak zijn verschenen:
  • [eiser], bijgestaan door mr. Tiescheffer voornoemd,
  • De stichting, vertegenwoordigd door, haar bestuurder, [naam 1].
2.3.
Vonnis is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
[eiser] was tot 8 november 2016 gehuwd met Gerard [naam 2] (hierna [naam 2]). Zij zijn nog steeds gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] te [adres] (hierna: de woning).
3.2.
[naam 1] (hierna: [naam 1]) is de huidige partner van [naam 2].
Zij wonen op dit moment samen in de woning.
3.3.
In de periode 4 april 2014 tot 1 juni 2014 was [naam 2] voorzitter, secretaris en penningmeester van de stichting. De stichting wordt thans bestuurd door [naam 1].
3.4.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden heeft [eiser] bij vonnis van 3 maart 2021 gemachtigd om de woning, mede namens [naam 2], te verkopen en te leveren aan een derde. De voorzieningenrechter heeft daarbij bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de, voor de koop- en leveringsakte van de woning, benodigde wilsverklaring van [naam 2].
3.5.
Om tot verkoop van de woning over te kunnen gaan is door de makelaar een verkoopbrochure opgemaakt. Daarin is ook een lijst van (mee te verkopen) zaken opgenomen. Medio april 2021 is de woning in de verkoop gezet voor een vraagprijs van € 575.000,-.
3.6.
[naam 2] heeft een lijst opgesteld van zaken die hij wenst mee te nemen. Bij e-mail van 1 juni 2021 (verzonden om 18.02 uur) schrijft [eiser] aan [naam 2]:
“Ik heb via de makelaar jou inventarisatielijst gekregen. Deze lijst heb ik samen met mijn advocaat bekeken. Hier staan nogal een aantal dingen op die tot de onroerende zaken behoren en dus NIET mogen worden meegenomen.
Dit zijn de goederen die tot de onroerende zaken behoren:
  • Elektrische schuifpoort
  • Hekwerk gaas en palen rondom erfgrens
  • Terras afscheiding, gaaswerk met stenen
  • Terras westzijde inclusief borders
  • Omheining buitenbak en weide
  • Zandbodem buitenbak
  • 2e verdiepingsvloer, houten balkconstructie met vloerplaten
  • Stalen trap naar 2e verdiepingsvloer
  • Afzuiginstallatie keuken
  • Kastenwand kantoor
  • 2e groepenkast met automaten geplaatst in kast hal
  • Badkamer inventaris, wastafel en douchecabine
  • Tableau aardewerk op achterwand fornuis
  • Verlichting woongedeelte inclusief schakelaars en dimmers
  • Aanpassingen verlichting woongedeelte inclusief schakelaars en dimmers
Als ik voor a.s. vrijdag 4 juni niks van jou gehoord heb ga ik ervan uit dat je akkoord gaat met dat de goederen die op mijn lijst staat worden verwijderd van jou inventarisatielijst.
(…)”
3.7.
Bij brief van 3 juni 2021 heeft [betrokkene], adviseur van de stichting, op de e-mailwisseling van [eiser] en [naam 2] gereageerd. Hij schrijft onder meer:
“Via de heer [naam 2] heeft het Bestuur van Stichting Effect de reactie ontvangen van de mede eigenaar van het pand ([eiser]), waarbij zij aangeeft aan de heer [naam 2] voor 4 juni a.s. diverse zaken die eigendom zijn van de Stichting Effect van de eigendommenlijst te verwijderen omdat zij meent dat deze eigendommen nu het pand toebehoort. Nu de heer [naam 2] geen eigenaar is van de genoemde zaken kan hij daarover niets beslissen.”
[betrokkene] verzoekt de eigendommen van de stichting uit alle verkoopuitingen van de woning te verwijderen en verwijderd te houden. Ook schrijft hij dat de stichting [eiser] zal dagvaarden op basis van ongerechtvaardigde verrijking en dat de stichting de rechtbank zal verzoeken verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag, indien [eiser] niet aan het verzoek voldoet.
3.8.
De woning is inmiddels verkocht. De overdracht van de woning is gepland op 18 maart 2022.
3.9.
Op 21 juli 2021 heeft [eiser] bij haar akte vermeerdering eis de, in haar e-mail van 1 juni 2021 genoemde, lijst.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – na vermeerdering van eis – veroordeling van de stichting, uitvoerbaar bij voorraad, om:
primair:
I.
gedaagde te gebieden om te verklaren dat zij geen rechten heeft ter zake van de zaken
a.
als vermeld in de e-mail van 1 juni 2021 te 18.02 uur, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat gedaagde hiermee in gebreke is gebleven met een maximum van € 50.000,-;
b.
aangevuld met de volgende zaken:
-
CV gestookte pellet kachel
-
Keuken inclusief inbouw apparatuur
-
Fornuis
-
CV met toebehoren
-
Stallen
-
Vlaggenmast
-
Erfverlichting
-
Glas in lood raam (inclusief de losse die nog niet teruggeplaatst zijn)
II.
gedaagde te gebieden documenten te overleggen waaruit de aanspraken van gedaagde kunnen worden afgeleid ter zake van de zaken als vermeld in de e-mail van 1 juni 2021 te 18.02 uur, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat gedaagde hiermee in gebreke is gebleven met een maximum van € 50.000,-
Subsidiair:
III. te bepalen dat de genoemde zaken behoren tot de woning;
Zowel primair als subsidiair:
IV.
gedaagde te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij samen met [naam 2] eigenaar is van de zaken die zijn beschreven in de (aangevulde) lijst in haar e-mail van 1 juni 2021. Deze zaken zijn door natrekking tot de woning gaan behoren en moeten daarom gelijktijdig met de overdracht van de woning aan de kopers geleverd kunnen worden.
4.3.
De stichting betwist de vordering en voert aan dat de zaken opgenomen in de (aangevulde) lijst in de e-mail van 1 juni 2021 reeds in 2014 aan de stichting zijn overgedragen, dat van natrekking geen sprake kan zijn, omdat het hier om roerende zaken gaat die allen afzonderlijk te verkopen zijn en dat zij niet aan de kopers van de woning geleverd mogen worden, omdat zij eigendom zijn van de stichting.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Een vordering in kort geding kan slechts worden toegewezen indien eiseres daarbij een zodanig spoedeisend belang heeft dat van haar niet kan worden gevergd een beslissing in een bodemprocedure af te wachten. De voorzieningenrechter dient daarbij te beoordelen of op basis van de feiten en omstandigheden en zonder nadere bewijslevering de vordering die bij wijze van voorziening is verzocht in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop het treffen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad gerechtvaardigd is.
5.2.
[eiser] stelt dat het spoedeisend belang erin gelegen is dat de verkoop van de woning niet kan worden afgerond, omdat er op dit moment onduidelijkheid bestaat over verschillende zaken die aan de woning zouden toebehoren en dus gelijktijdig met de woning aan de kopers overgedragen zouden moeten worden. Het spoedeisend belang is ook niet door de stichting betwist.
5.3.
Ten gronde gaat het allereerst om de vraag of voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de zaken ten aanzien waarvan de stichting rechten pretendeert een zelfstandige goederenrechtelijke identiteit hebben.
Als dat het geval is zal de stichting ook nog eigenaar moeten zijn.
Goederenrechtelijke identiteit: natrekking
5.4.
Niet in geschil is dat [eiser] (mede) eigenaar is van de woning. Met een beroep op artikel 5:3 BW, stelt [eiser] tevens (mede) eigenaar te zijn van alle, in haar aangevulde lijst van 1 juni 2021 genoemde, zaken, omdat die zaken tot de woning behoren.
Zij doet met andere woorden een beroep op natrekking.
5.5.
Van natrekking is sprake wanneer de ene zaak een bestanddeel wordt van de andere zaak, de hoofdzaak. De zaak die een bestanddeel wordt verliest daarbij haar zelfstandigheid en gaat op in de hoofdzaak. Artikel 5:14 lid 3 BW bepaalt dat de zaak waarvan de waarde die van de andere zaak aanmerkelijk overtreft of die volgens verkeersopvatting als zodanig wordt beschouwd als hoofdzaak kan worden aangemerkt.
De eigendom van de zaak die bestanddeel wordt van de hoofdzaak gaat teniet. In dat geval wordt de eigenaar van de hoofdzaak tevens eigenaar van alle daartoe behorende bestanddelen. Voor de inkleuring van het begrip bestanddeel, wordt gekeken naar artikel 3:4 BW. Daarin is bepaald dat hetgeen krachtens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt en hetgeen zodanig met de hoofdzaak is verbonden dat het daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat schade wordt toegebracht aan een van de zaken, bestanddeel wordt van de hoofdzaak.
5.6.
Onder verwijzing naar het portacabin-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1997:ZC2478), voert de stichting aan dat van natrekking geen sprake is, omdat alle ingebrachte zaken roerend zijn en niet (duurzaam) met de woning zijn verbonden. Omdat de ingebrachte zaken afzonderlijk verkocht kunnen worden, zijn zij niet bestemd om duurzaam ter plaatste te blijven. De in artikel 3:4 BW genoemde verkeersopvatting, mag daarom niet van doorslaggevend belang zijn, aldus de stichting.
5.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de stichting aldus een onjuiste uitleg geeft aan het hiervoor genoemde arrest. In dat arrest stond de vraag centraal wanneer een goed als onroerend kan worden aangemerkt. De Hoge Raad overwoog dat voor de beantwoording van die vraag de verkeersopvattingen niet als zelfstandige maatstaf kunnen worden gebruikt, maar dat zij wel in aanmerking kunnen worden genomen om richting te geven bij de beoordeling van de vraag of een goed onroerend is. Daarbij overweegt de Hoge Raad expliciet dat dit niet geldt voor de vraag of iets een bestanddeel is van een zaak in de zin van artikel 3:4 BW (r.o. 3.3. onder d). Met andere woorden voor de beantwoording van de vraag of iets een bestanddeel is van een zaak, kunnen de verkeersopvattingen wel als zelfstandige maatstaf worden gebruikt.
5.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorshands voldoende aannemelijk dat alle door [eiser] genoemde zaken bestanddelen van de woning en het toebehorende erf zijn geworden. [eiser] beschrijft in haar (aangevulde) lijst van 1 juni 2021 immers zaken zoals de inbouw apparatuur van de keuken, de wastafel en douchecabine in de badkamer en de verlichting inclusief schakelaars en dimmers in de woonkamer daarvan kan in ieder geval niet gezegd worden dat deze zaken zelfstandig voor overdracht vatbaar zijn. Voor veel van de zaken geldt dat deze aard- of nagelvast aan de hoofdzaak zijn verbonden en niet zonder schade van betekenis uit de boerderij of van het erf kunnen worden verwijderd. Voor de overige zaken geldt dat zij blijkens hun aanwezigheid tot op de dag van vandaag bestemd zijn geweest om duurzaam ten dienste van de boerderij te staan en/of dat die boerderij zonder die zaken ook minder compleet zou zijn.
5.9.
In feite is het lot van de vordering met het voorgaande al beslecht. De voorzieningenrechter zal echter ook nog op de andere poot van de claim van de stichting reageren.
Is de stichting eigenaar?
5.10.
Overdracht van een goed vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken (artikel 3:84 BW). Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] en [naam 2], als voormalig echtelieden, beiden eigenaar en dus (gezamenlijk) bevoegd waren om over de genoemde zaken te beschikken. De vraag die in dit kort geding voorligt is of tussen de voormalige echtelieden en de stichting een levering krachtens geldige titel heeft plaatsgevonden, zodat de eigendom van de zaken aan de stichting is overgedragen.
5.11.
De stichting voert aan dat deze zaken reeds in 2014 aan haar zijn overgedragen. Bij e-mail van 28 januari 2015 aan de adviseur van de stichting, heeft [eiser] zelf gezonden een “lijst met spullen die wij willen inbrengen”, waarmee zij de betrokken zaken in de stichting heeft ingebracht. Dat is gedaan om de zaken veilig te stellen voor verhaal door schuldeisers in verband met een dreigend faillissement. [eiser] heeft daarbij in diezelfde e-mail de adviseur de opdracht verstrekt om deze zaken op de balans van de stichting over 2014 te zetten. De stichting verwijst daarbij naar de activastaat en de winst- en verliesrekening van 2014, waaruit volgens haar blijkt welke zaken door [eiser] zijn ingebracht.
5.12.
De gestelde inbreng kan, als gezegd, alleen tot het door de stichting bepleite verlies van eigendom hebben geleid indien er een rechtsgeldige levering aan de stichting heeft plaatsgevonden.
De stichting heeft ter zitting verklaard dat alle op de aangevulde lijst van 1 juni 2021 genoemde zaken zich nog in of bij de woning bevinden. Dat betekent dat de stichting niet de feitelijke macht over de zaken heeft verkregen. Ook van bezitsverschaffing via een zogenoemde levering constitutum possessorium - een afspraak waarbij de vervreemder van de zaak afspreekt de zaak voortaan voor de verkrijger te houden - is geen sprake geweest.
Een zodanige levering veronderstelt immers dat de te leveren zaken ten tijde van de levering een zelfstandige goederenrechtelijke identiteit hebben. De zaken ten aanzien waarvan de levering wordt gesteld hebben dat niet; zij zijn alle bestanddeel van een onroerende zaak. Bovendien is niet gebleken dat een tot zodanige levering strekkende afspraak tussen de voormalige echtelieden en de stichting is gemaakt. Het zenden van een lijst met daarop vermeld “spullen die wij willen inbrengen” en het boekhoudkundig verwerken van de zaken op de balans van de stichting is daarvoor onvoldoende. Van een rechtsgeldige levering tussen de voormalig echtelieden en de stichting is daarom geen sprake.
5.13.
De nekslag voor de claim van de stichting bestaat er in dat naast levering voor de overdracht van de betrokken zaken ook een geldige titel is vereist.
Die is er niet. Uit de sub 5.11 weergegeven verklaring volgt dat de inbreng er toe strekte vermogensbestanddelen over te hevelen c.q. op naam te stellen van een ander dan hun werkelijke eigenaar om dat vermogen op die manier aan verhaal door schuldeisers te onttrekken. Zoals [eiser] terecht aanvoert is dat een ongeoorloofde oorzaak. De (gestelde) tot inbreng strekkende overeenkomst tussen de voormalig echtelieden en de stichting is op grond van artikel 3:40 BW dan ook nietig.
Slotsom
5.14.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de stichting geen aanspraken heeft.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het er voor worden gehouden dat de stichting, die wordt bestuurd door de huidige partner van [naam 2], de onderhavige, nogal onbeholpen, acties heeft ondernomen om de verkoop en levering van de woning te frustreren.
5.15.
Dat brengt mee dat de boerderij met alle door de stichting geclaimde bestanddelen door [eiser] moet kunnen worden verkocht en geleverd en dat de primaire vordering onder I toewijsbaar is. De vordering zal in het dictum enigszins worden gepreciseerd om executieperikelen te voorkomen.
De primaire vordering onder II zal worden afgewezen, omdat [eiser] daarbij geen belang heeft.
Omdat de primaire vordering zal worden toegewezen, wordt aan de subsidiaire vorderingen niet meer toegekomen.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
5.16.
De stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- betekening oproeping € 109,71
- griffierecht 85,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.210,71

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
gebiedt de stichting om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis te door middel van een schriftelijk en door [naam 1] ondertekend bericht, aangetekend verzonden aan en/of tegen ontvangstbewijs in persoon afgegeven aan het kantoor van mr Thiescheffer, te verklaren dat de stichting geen rechten heeft en zal pretenderen ter zake van de volgende (als bestanddeel van de sub 3.1 van dit vonnis genoemde woning aangemerkte) zaken:
  • Elektrische schuifpoort
  • Hekwerk gaas en palen rondom erfgrens
  • Terras afscheiding, gaaswerk met stenen
  • Terras westzijde inclusief borders
  • Omheining buitenbak en weide
  • Zandbodem buitenbak
  • 2e verdiepingsvloer, houten balkconstructie met vloerplaten
  • Stalen trap naar 2e verdiepingsvloer
  • Afzuiginstallatie keuken
  • Kastenwand kantoor
  • 2e groepenkast met automaten geplaatst in kast hal
  • Badkamer inventaris, wastafel en douchecabine
  • Tableau aardewerk op achterwand fornuis
  • CV gestookte pellet kachel
  • Keuken inclusief inbouw apparatuur
  • Fornuis
  • CV met toebehoren
  • Stallen
  • Vlaggenmast
  • Erfverlichting
  • Glas in loodraam (inclusief de losse die nog niet terug geplaatst zijn)
6.2.
veroordeelt de stichting om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,
6.3.
veroordeelt de stichting in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.210,71,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J.C. Oltmans op 5 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.Conc.: