ECLI:NL:RBNHO:2021:6746

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
8668774 CV EXPL 20-6219
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldige opeising van consumentenkrediet met deugdelijk kredietwaardigheidstoets en informatieverplichtingen

In deze zaak heeft InterBank N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wegens wanbetaling van een persoonlijke lening. De lening, afgesloten op 4 augustus 2017, betrof een bedrag van € 34.000,- met een looptijd van 120 maanden en een debetrente van 4,3% per jaar. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn ex-partners en hebben de lening gezamenlijk afgesloten. InterBank heeft [gedaagden] herhaaldelijk gesommeerd om hun betalingsverplichtingen na te komen, maar [gedaagde sub 1] heeft niet voldaan aan de betalingsverplichtingen, wat leidde tot de rechtsgeldige opeising van het krediet door InterBank.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat InterBank aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen heeft voldaan en dat de kredietwaardigheidstoets op een deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden. [gedaagde sub 1] betwistte de rechtsgeldigheid van de lening, maar de kantonrechter oordeelde dat de kredietovereenkomst rechtsgeldig was en dat de opeisingsbedingen in de algemene voorwaarden van InterBank aan de wettelijke eisen voldoen. De kantonrechter heeft de vordering van InterBank toegewezen en [gedaagde sub 1] veroordeeld tot betaling van € 32.118,20, vermeerderd met rente en proceskosten.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van de naleving van informatieverplichtingen door kredietgevers en de rechtsgeldigheid van opeisingsbedingen in consumentenkredietovereenkomsten. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde sub 1], die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8668774 CV EXPL 20-6219
Uitspraakdatum: 21 april 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
InterBank N.V.
gevestigd te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: InterBank
gemachtigde: M.M.J. Hafkamp
tegen

1.[gedaagde sub 1]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde sub 1]
procederend in persoon
2. [gedaagde sub 2]wonende te [woonplaats]
verder te noemen: [gedaagde sub 2]
procederend in persoon
gezamenlijk te noemen: [gedaagden]

1.Het procesverloop

1.1.
InterBank heeft bij dagvaarding van 9 juli 2020 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zowel mondeling als schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 23 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. [gedaagde sub 1] is niet verschenen.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Aanvankelijk was mevrouw [gedaagde sub 2] door InterBank ook gedagvaard, maar ter zitting is met haar een schikking bereikt, waarin ook de proceskosten zijn meegenomen. Dit vonnis zal daarom alleen tegen [gedaagde sub 1] worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn ex-partners van elkaar.
2.2.
InterBank en [gedaagden] hebben op 4 augustus 2017, via bemiddeling van Geldshop.nl, een overeenkomst genaamd Persoonlijke Lening gesloten met een kredietbedrag van € 34.000,-.
2.3.
Op grond van deze overeenkomst dient [gedaagden] een debetrentepercentage te betalen van 4,3% per jaar. De looptijd van de kredietovereenkomst is 120 maanden. Het maandbedrag dat [gedaagden] iedere maand minimaal moet betalen is € 347,67. Dit bedrag bestaat uit een deel rente en een deel aflossing. [gedaagden] dient in totaal een bedrag van € 41.720,40 af te lossen.
2.4.
Op de kredietovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Persoonlijke Lening (11-2015) van InterBank van toepassing. In artikel 6 van de algemene voorwaarden staat dat ingeval van te late betaling [gedaagden] vertragingsvergoeding verschuldigd is over de vervallen of niet-tijdig betaalde termijnbedragen, indien deze na ontvangst van een ingebrekestelling het verschuldigde niet alsnog binnen de daarin genoemde termijn voldoet. In artikel 7 van de algemene voorwaarden staat dat het krediet ineens opeisbaar is, indien [gedaagden] in gebreke is gebleven met betaling van twee of meer vervallen maandtermijnen.
2.5.
InterBank is op 10 augustus 2017 overgegaan tot uitkering van het krediet in opdracht van [gedaagden] Zij hebben opdracht gegeven om een bedrag van € 27.000,- over te maken naar InterBank ter oversluiting van een eerder krediet en een bedrag van € 7.000,- te storten op een eigen bankrekening.
2.6.
Sedert september 2017 is de maandelijkse automatische incasso herhaaldelijk gestorneerd.
2.7.
InterBank heeft [gedaagden] bij haar schrijven van 20 september 2017 en 29 november 2017 gesommeerd om over te gaan tot betaling.
2.8.
Bij brief van 13 april 2018 heeft InterBank gedaagden in gebreke gesteld om hun betalingsverplichtingen na te komen, bij gebreke waarvan [gedaagden] de volledige openstaande schuld direct in één keer moet terugbetalen.
2.9.
Bij brief van 25 augustus 2018 heeft InterBank het op dat moment uitstaande kredietsaldo van € 33.032,60 op grond van artikel 7 van de algemene voorwaarden geheel in één keer opgeëist.

3.De vordering

3.1.
InterBank vordert dat de kantonrechter [gedaagde sub 1] veroordeelt tot betaling van
€ 32.118,20, te vermeerderen met de rente ex artikel 6:119 BW vanaf 25 juni 2020. Ook vordert InterBank [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en te bepalen dat beide vorderingen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis voldaan dienen te zijn, aangezien [gedaagde sub 1] anders in verzuim verkeert en vanaf die datum de wettelijke rente over dat bedrag verschuldigd is.
3.2.
InterBank legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde sub 1] op grond van de overeenkomst € 32.118,20 is verschuldigd. [gedaagde sub 1] is in verzuim met tijdige betaling van twee of meer vervallen termijnen. InterBank heeft [gedaagde sub 1] in gebreke gesteld. Omdat [gedaagde sub 1] niet alsnog heeft voldaan aan haar verplichtingen, heeft InterBank de vordering geheel opgeëist. Op het moment dat de vordering ter incasso uit handen is gegeven aan de gemachtigde bedroeg het restant verschuldigde € 32.118,20. [gedaagde sub 1] heeft ondanks aanmaning de vordering niet voldaan.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde sub 1] voert verweer tegen de vordering. [gedaagde sub 1] erkent dat de kredietovereenkomst is overeengekomen, maar stelt dat de lening eigenlijk niet verstrekt had mogen worden door InterBank.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat [gedaagde sub 1] zonder enig tegenbericht niet tijdens de zitting is verschenen. [gedaagde sub 1] is behoorlijk opgeroepen. De rechtbank heeft [gedaagde sub 1] bij brief van 16 februari 2021 opgeroepen om te verschijnen op de comparitie van partijen van 23 maart 2021 te 11.00 uur. [gedaagde sub 1] heeft wel verweer gevoerd.
5.2.
InterBank heeft met stukken onderbouwd dat tussen partijen een kredietovereenkomst in de vorm van een persoonlijke lening tot stand is gekomen. [gedaagde sub 1] betwist niet de door InterBank gestelde kredietovereenkomst. Ook betwist [gedaagde sub 1] niet het overeengekomen kredietbedrag van € 34.000,-.
5.3.
De regels omtrent consumentenkredietovereenkomsten moet, voor zover deze zien op de bescherming van de consument, ambtshalve worden toegepast. Dit brengt mee dat InterBank dient te voldoen aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen, zoals, afhankelijk van het moment van contractsluiting, bedoeld in de artikelen 7:59 e.v. BW, en aan de kredietwaardigheidstoets van artikel 8 van Richtlijn 2008/48/EG en artikel 4:34 van de Wet op het financiële toezicht (hierna: Wft).
5.4.
De kantonrechter stelt vast dat uit de overgelegde stukken blijkt dat InterBank aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen heeft gedaan. Mede gelet op artikel 5 van de Richtlijn 2008/48/EG, waarin staat dat de kredietgever geacht wordt te hebben voldaan aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen wanneer hij de Europese Standaard Informatieformulier inzake krediet heeft verstrekt, is de kantonrechter van oordeel dat hiermee is voldaan aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen. Daarnaast heeft InterBank op grond van artikel 7:60 BW aan [gedaagde sub 1] geruime tijd voordat hij gebonden werd aan de kredietovereenkomst hem geïnformeerd over de belangrijkste kenmerken van het krediet. Voorts is vast komen te staan dat InterBank op een eerder moment het Europees Standaard Informatieformulier aan [gedaagde sub 1] heeft overhandigd dan de datum waarop de kredietovereenkomst is verstrekt. InterBank heeft daarmee aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen voldaan.
5.5.
[gedaagde sub 1] heeft als verweer aangevoerd dat de kredietwaardigheidstoets, zoals bedoeld in artikel 8 van richtlijn 2008/48 en artikel 4:34 Wft, door InterBank niet op een deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden, nu InterBank volgens [gedaagde sub 1] de lening niet aan hem had mogen verstrekken. InterBank heeft hierover het volgende gesteld. De VFN Gedragscode is van toepassing en InterBank berekent bij iedere kredietaanvraag het verantwoord kredietmaximum aan de hand van haar beleid, dat gebaseerd is op de VFN Gedragscode en op grond van de door de consument verstrekte salarisgegevens en de BKR-registratie. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] financiële stukken overgelegd, waaruit blijkt dat uit de verkoop van de woning van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een aanzienlijk bedrag aan overwaarde is vrijgekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende vast komen te staan dat InterBank de kredietwaardigheid van [gedaagde sub 1] voor de totstandkoming van de kredietovereenkomst heeft getoetst en dat zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] financiële gegevens hebben verstrekt, zodat ervan wordt uitgegaan dat voldaan is aan artikel 4:34 Wft.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat partijen in artikel 7 van de algemene voorwaarden een opeisingsbeding zijn overeengekomen dat voldoet aan de wet (artikel 7:77 lid 1 sub c onder 1 BW). Artikel 7:77 lid 1 sub c onder 1 BW geeft dwingendrechtelijke regels voor de vervroegde opeisbaarheid van de uitstaande saldi van kredietovereenkomsten zoals de onderhavige. In artikel 7 van de door InterBank gehanteerde algemene voorwaarden is bepaald dat het openstaande saldo ineens opeisbaar is indien de kredietnemer gedurende tenminste twee maanden niet het termijnbedrag heeft betaald, ook niet nadat de kredietnemer hierom heeft gevraagd. Dit is in overeenstemming met artikel 7:77 lid 1 sub c onder 1 BW. [gedaagde sub 1] is bij brief van 13 april 2018 in gebreke gesteld, omdat hij meer dan twee maanden achterstallig was met betaling van de verschuldigde maandtermijnen. Vaststaat dat [gedaagde sub 1] nalatig is gebleven in de nakoming van zijn verplichtingen, zodat het uitstaande saldo door de kredietgever rechtsgeldig vervroegd is opgeëist.
5.7.
Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een rechtsgeldige opeising van het krediet.
5.8.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van InterBank zal toewijzen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde sub 1] , omdat hij in het ongelijk wordt gesteld. De wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan InterBank van € 32.118,20, te vermeerderen met de rente ex artikel 6:119 BW vanaf 25 juni 2020;
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de zijde van InterBank tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 109,29;
griffierecht € 996,00;
salaris gemachtigde € 996,00;
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter