ECLI:NL:RBNHO:2021:6898

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/315124 / HA ZA 21-195
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een eenvoudige gemeenschap tussen samenlevers met betrekking tot de verdeling van een gezamenlijke woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-samenwoners over de verdeling van een gezamenlijke woning. De vrouw vordert dat de man meewerkt aan de toedeling van de woning aan haar voor een waarde van € 400.000,-, terwijl de man betwist dat er een definitieve afspraak over deze waarde is gemaakt. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk overeenstemming is bereikt over de waarde van de woning, gebaseerd op eerdere taxaties en de gedragingen van beide partijen. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw toe en bepaalt dat de man moet meewerken aan de akte van verdeling, waarbij hij een uitkoopbedrag ontvangt dat is gebaseerd op de overwaarde van de woning.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/315124 / HA ZA 21-195
Vonnis van 15 september 2021
in de zaak van
[eisers],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.M. Potma te Mijdrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.A. Merhottein te Heemskerk.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
De zaak in het kort
De zaak gaat over ex-samenwoners die een geschil hebben over de verdeling van een gezamenlijke woning. De vrouw vordert primair veroordeling van de man om mee te werken aan het toedelen van de woning aan haar voor een waarde van € 400.000,-. Zij stelt dat partijen toen zij uit elkaar gingen afgesproken hebben dat zij de woning voor die waarde zou mogen overnemen. De man betwist dat sprake is van een afgesproken waarde van de woning en stelt dat partijen alleen maar voorlopig gerekend hebben met een bedrag van
€ 400.000,- , maar dat de uiteindelijke waarde voor de woning zou moeten blijken uit een nog uit te voeren taxatie. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw toe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 juni 2021
  • de akte wijziging eis, tevens akte overlegging producties van de man
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties
  • het B8-formulier d.d. 3 augustus 2021 met aanvullende producties van de zijde van de man
  • de mondelinge behandeling van 5 augustus 2021 en de van die zitting door de griffier bijgehouden aantekeningen
  • de pleitaantekeningen van de zijde van de man die tijdens de mondelinge behandeling zijn voorgedragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben van 2013 tot 1 november 2020 een affectieve relatie gehad.
2.2.
Op 26 september 2016 hebben partijen een samenlevingscontract gesloten. In dit contract zijn zij onder meer het volgende overeengekomen:
(…)
Partijen zijn tot het gemeenschappelijk vermogen gerechtigd ieder voor de helft.
Met betrekking tot de gemeenschappelijke eigendom zijn partijen voorts overeengekomen:
Artikel 1.
Indien door partijen een door hen gezamenlijk toebehorend goed in onverdeeldheid wordt (is) verkregen en de contraprestatie voor meer dan het breukdeel dat correspondeert met het deel waarvoor hij of zij gerechtigd is in het goed, uit het vermogen van deze partij afkomstig is, ontstaat voor het meerdere een vordering op de andere partij, welke vordering eerst opeisbaar is (…) als de samenleving wordt beëindigd.
De vordering zal geen rente dragen.
(…)
Artikel 5.
Deze overeenkomst zal ook van toepassing zijn op eventueel later gezamenlijk aan te schaffen roerende zaken en/of registergoederen (…)
Artikel 6.
Deze overeenkomst wordt ontbonden:
Doordat partijen in gezamenlijk overleg de overeenkomst ontbinden.
Door beëindiging van de samenwoning anders dan in onderling overleg.
(…)
Artikel 7.
(…)
Betreft de verdeling een registergoed dan zal daarvan een notariële akte worden opgemaakt. De waardering geschiedt in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming, door één deskundige op verzoek van de meest gerede partij, aan te wijzen door de bewaarder van deze minuutakte.
Ingeval de verdeling leidt tot overbedeling van één der deelgenoten is deze gehouden het verschil in contanten aan de ander uit te keren. Ingeval de redelijkheid zulks gebiedt, kan dit bedrag in maximaal vijf termijnen van een jaar worden voldaan, mits alsdan de wettelijke rente wordt vergoed over het verschuldigde en genoegzame zekerheid voor de betaling wordt gesteld. Betaling in termijnen kan niet worden verlangd indien middels geldlening en gebruikelijke condities de benodigde gelden kunnen worden verkregen en evenmin indien het belang van de crediteur bij contante betaling zwaarder weegt dan dat van de debiteur bij betaling in termijnen.
(…)
2.3.
In juni 2019 hebben partijen gezamenlijk de eigendom verkregen van de woning aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning). De vrouw heeft bij de aankoop van deze woning een bedrag van € 31.800,- ingebracht uit haar privévermogen.
2.4.
In verband met de beëindiging van hun relatie hebben partijen op 10 november 2020 een informele waardebepaling van de woning laten uitvoeren door twee makelaars van Koophuis Makelaars, de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Deze makelaars waardeerden de woning in de toenmalige staat op een bedrag van € 380.000,- en hielden partijen voor dat als zij de zolder van de woning nog zouden isoleren en afwerken en nog schilderwerkzaamheden zouden (laten) uitvoeren de waarde zou kunnen worden bepaald op € 390.000,- tot € 395.000,-. Partijen hebben de geadviseerde werkzaamheden aan de woning uitgevoerd om de waardevermeerdering te realiseren.
2.5.
Op 8 januari 2021 heeft de vrouw met Magededa Beheer B.V., ,een onderneming van haar ouders, een overeenkomst van geldlening gesloten voor een bedrag van € 115.000,- tegen een enkelvoudige rente van 3% per jaar.
Op diezelfde datum is een overeenkomst van periodieke schenking gesloten tussen de ouders van de vrouw en de vrouw op grond waarvan de jaarlijks over de geldlening verschuldigde rente van € 3.450,- aan de vrouw wordt geschonken.
2.6.
Op 21 januari 2021 hebben partijen gezamenlijk via hun hypotheekadviseur
[betrokkene 3] een ‘Aanvraagformulier voor het wijzigen van de aansprakelijkheid’ bedoeld voor het wijzigen van de aansprakelijkheid op een hypotheek ingediend bij Stater. In het formulier hebben partijen aangegeven dat de vrouw de hypotheek alleen wil voortzetten, dat de vrouw beschikt over € 10.000,- uit eigen middelen, dat aan de man een bedrag van
€ 41.600,- betaald zal moeten worden in verband met overbedeling, welk bedrag de vrouw wenst te financieren met een nieuwe/aanvullende hypotheek en dat met deze aanvraag ook de acceptatie voor de aanvullende hypotheek zal worden behandeld, dat uitgegaan wordt van een waarde van € 400.000,- voor het onderpand en dat de WOZ-waarde per peildatum 1-1-2019 € 296.000 bedraagt. Het aanvraagformulier is door de man en de vrouw ondertekend.
2.7.
In een e-mail van 26 januari 2021 bericht de man naar aanleiding van een vraag van de hypotheekadviseur:
(…)
De extra inleg van [eisers] is inderdaad € 31.800,-. Dit hebben we ook op papier gezet en ondertekend. (…)
Verder delen we de hypotheeklast van januari zoals gewoonlijk. Ervan uitgaand dat de uitkoop zal plaatsvinden na 31-1-2020 (de rechtbank begrijpt: 2021) is de restschuld hypotheek per 31-1-2020
€ 285.272,61. Dan komt ik op de volgende berekening:
Uitkoopbedrag
400.000,00
Af: extra inleg [eisers]
31.800,00
368.200,00
Restant hypotheek per 31-1-2021
285.272,61
Overwaarde
82.927,39
Gedeeld door 2
41.563,70
Mocht er nog iets onduidelijk zijn dan vernemen wij dat graag.
2.8.
Op 10 februari 2021 heeft de man aan de vrouw een ongedateerde concept overeenkomst toegestuurd met als opschrift “Onderlinge overeenkomst – privé aangelegenheden”. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
Scenario 1: de hypotheekverstrekker is bereid om mee te werken aan een hypotheek op naam van [eisers] voor de woning [adres] te [plaats 1] .
[eisers] zal in beginsel een bedrag van € 5.000,- netto voldoen aan [gedaagde] . Op het moment dat [gedaagde] dit bedrag heeft ontvangen, is hij verplicht om mee te werken aan de verkoop van zijn eigendomsaandeel van woning (…) aan [eisers] . De woning zal hiermee dus volledig op naam van [eisers] komen. Wanneer [gedaagde] afstand heeft gedaan van zijn eigendomsaandeel (…), is [eisers] verplicht nog eens een bedrag van € 5.000,- netto aan [gedaagde] te voldoen. Dit bedrag dient binnen een week na de eigendomsoverdracht te zijn voldaan. In totaal voldoet [eisers] hiermee een netto bedrag van € 10.000,- aan [gedaagde] . Dit bedrag staat volledig los van het vastgestelde uitkoopbedrag wat via de notaris zal lopen. Als laatste zal [gedaagde] zich op geen enkel mogelijke wijze uitlaten bij kennissen, vrienden, familie en collega’s van [eisers] , over privé aangelegenheden van [eisers] .
De vrouw is niet akkoord gegaan met dit voorstel.
2.9.
De man heeft de woning op 12 februari 2021 verlaten.
2.10.
In een e-mail van 12 februari 2021 heeft Stater aan de hypotheekadviseur van partijen meegedeeld:
Wij zijn akkoord met dit ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid. Doordat de lasten van de lening worden terug geschonken voldoet de achterblijver aan de normen op basis van de werkelijke lasten begroting van het NIBUD.
Wel stellen wij de volgende voorwaarde: voor de omzetting/verhoging daadwerkelijk kan worden doorgevoerd moeten de aflossingen van 115.000 en 10.000 zijn gedaan. De consument kan de gelden overmaken op (…) tnv Tulp Hypotheken (…)
Wanneer de extra aflossing van totaal € 125.000,- is voldaan kunnen wij het verzoek verder in behandeling nemen.
2.11.
Op 29 maart 2021 heeft de man een taxatie van de woning laten uitvoeren door taxateur [betrokkene 4] van ERA Hoofddorp. Als reden voor de taxatie is vermeld ‘het verkrijgen van (hypothecaire) financiering’. De woning is getaxeerd op een waarde van
€ 430.000,-.
2.12.
Op verzoek van de man heeft de eerder genoemde taxateur in een e-mail van 30 juni 2021 een prijsupdate gegeven van de waarde van de woning op basis van de NVM prijsontwikkeling voor het tweede kwartaal 2021 en de waarde van de woning nader bepaald op € 445.000,-.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert primair dat de man wordt veroordeeld de gemaakte afspraken tussen partijen na te komen en mee te werken aan verdeling van de woning door toedeling van de woning aan de vrouw tegen een waarde van € 400.000,-, waarbij de man een uitkoopbedrag zal ontvangen van de helft van de overwaarde van de woning, minus
(€ 31.800,- / 2) € 15.900 en waarbij de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening, primair met indeplaatsstelling van het vonnis voor de benodigde medewerking van de man aan de rechtshandeling als hij die medewerking niet verleent en subsidiair op straffe van een dwangsom.
3.2.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel zal zijn dat partijen geen overeenstemming hadden over een woningwaarde van € 400.000,-, vordert de vrouw (iv) dat wordt bepaald dat Koophuis Makelaars de woning zal taxeren en de woningwaarde waartegen de vrouw de woning mag overnemen bindend zal vaststellen, (v/vi) met verklaring voor recht dat de peildatum wordt vastgesteld op 1 november 2020 alsmede dat ieder van partijen de helft van de taxatiekosten voor de hiervoor bedoelde taxatie zal dragen en dat (vii) de man zal worden veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan verdeling van de woning door toedeling van de woning aan de vrouw waarbij de man een uitkoopbedrag zal ontvangen van de helft van de overwaarde van de woning, minus (€ 31.800,- / 2)
€ 15.900 en waarbij de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening, (viii) primair met indeplaatsstelling van het vonnis voor de benodigde medewerking van de man aan de rechtshandeling als hij die medewerking niet verleent en (ix) subsidiair op straffe van een dwangsom.
3.3.
Een en ander met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
De vrouw legt aan haar primaire vordering ten grondslag dat partijen zijn overeengekomen dat de vrouw de woning kan overnemen, waarbij deze wordt gewaardeerd op € 400.000,-, en dat de man toerekenbaar tekortschiet in het meewerken aan de uitvoering van de tussen partijen gemaakte afspraak.
Aan haar subsidiaire vordering legt de vrouw ten grondslag dat zij als deelgenoot in de gemeenschap te allen tijde verdeling kan vorderen van een gemeenschappelijk goed. Zij stelt dat van haar niet gevergd kan worden voor onbepaalde tijd gezamenlijk met de man eigenaar van de woning te blijven. Zij voert aan dat de relatie van partijen begin november 2020 is geëindigd en dat zij er belang bij heeft dat de waarde van de woning wordt vastgesteld tegen 1 november 2020. Zij verklaart dat de verwachting bestaat dat de waarde van de woning de komende tijd toeneemt en stelt dat het in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid als de waarde op een later moment wordt vastgesteld omdat de waarde dan mogelijk zo hoog is dat zij de woning, anders dan partijen overeengekomen waren, niet langer aan zich kan laten toedelen.
3.5.
De man voert verweer. Hij betwist dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de waarde van de woning en verklaart dat partijen bij de aanvraag aan Stater uitgegaan zijn van een voorlopige waarde van € 400.000,- in afwachting van een nog te verrichten taxatie. Hij verklaart dat de aanvraag aan Stater bedoeld was om te onderzoeken of Stater bereid was over te gaan tot ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Verder verklaart hij dat hij in de e-mail van 26 januari 2021 aan de hypotheekadviseur waarnaar door de vrouw is verwezen uitsluitend de bedragen heeft bevestigd die de vrouw al had doorgegeven en dat in die e-mail ook wordt gesproken over ‘de te verwachten overwaarde’ waaruit ook blijkt dat partijen nog geen overeenstemming hadden over de waarde.
De man wijst daarnaast op de concept overeenkomst die hij aan de vrouw had toegestuurd maar die de vrouw uiteindelijk niet heeft getekend. Hij verklaart dat deze overeenkomst in samenspraak met de vrouw was opgesteld om te proberen te komen tot een duidelijk plan van afwikkeling en dat de vrouw op grond van dat plan aan hem een bedrag zou betalen op grond van het formulier van Stater en dat zij daarnaast aan de man een bedrag zou betalen van € 15.000,-. Hij benadrukt dat zijn wil nooit gericht is geweest op het bereiken van overeenstemming over toedeling van de woning aan de vrouw voor een waarde van
€ 400.000,- en benadrukt dat de vrouw er redelijkerwijs niet op had mogen vertrouwen dat zijn verklaring om voor € 400.000,- een financieringsaanvraag te doen was gericht op het bereiken van overeenstemming over verdeling van de woning tegen dat bedrag. Hij voert aan dat de vrouw zich er van had moeten vergewissen dat dat daadwerkelijk zijn bedoeling was, maar dat heeft zij niet gedaan. Ook heeft zij geen taxatie laten verrichten en uit navraag bij de tussenpersoon is gebleken dat de financieringsaanvraag van de vrouw is gestopt en dat een geheel nieuwe aanvraag zal moeten worden opgestart. De man benadrukt dat in dat verband ook sowieso een taxatie van de woning zal moeten plaatsvinden.
3.6.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel zal zijn dat er wel overeenstemming was bereikt over de waarde van de woning, stelt de man zich op het standpunt dat de overeenkomst vernietigd moet worden op grond van wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228 sub c BW en dat partijen in dat geval beiden kennelijk zijn uitgegaan van een onjuiste veronderstelling over de waarde van de woning.
Hij benadrukt dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen als hij op de hoogte was geweest van de juiste, hogere waarde van de woning. Daarbij verklaart hij dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij voorafgaande aan de financieringsaanvraag geen nader onderzoek heeft gedaan naar de werkelijke waarde van de woning omdat beide partijen de financieringsaanvraag met spoed wilden starten.
3.7.
Meer subsidiair, voor het geval de rechtbank niet meegaat in het beroep op dwaling, beroept de man zich op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Hij stelt zich op het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij gehouden wordt aan een overeenkomst om de woning tegen een waarde van € 400.000,- aan de vrouw toe te delen, omdat zijn wil daarop niet gericht was. Hij voert aan dat er geen redelijke grond bestaat waarop hij gebonden zou moeten worden aan een overeenkomst die zonder voorafgaande taxatie tot een waardebepaling heeft geleid en die tot gevolg zou hebben dat de vrouw ten opzichte van hem wordt bevoordeeld.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.9.
De man vordert na wijziging van eis primair dat wordt bepaald dat de woning wordt verkocht tegen een door de makelaar te bepalen vraagprijs en minimale laatprijs en dat de vrouw wordt veroordeeld haar medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de woning, met indeplaatsstelling van het vonnis en op straffe van een dwangsom als de vrouw niet haar medewerking verleent. Verder vordert de man dat wordt bepaald dat de verkoopopbrengst na aftrek van de hypothecaire lening en het vergoedingsrecht van de vrouw bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, met indeplaatsstelling van het vonnis als de vrouw hieraan haar medewerking niet verleent.
3.10.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de vrouw recht heeft op toedeling van de woning, vordert de man dat de woning voor een waarde van € 445.000,- wordt toegedeeld aan de vrouw onder voorwaarde dat hij binnen vier weken na de datum van het vonnis is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en dat de vrouw hem zijn aandeel in de overwaarde moet voldoen, rekening houdend met het haar toekomende vergoedingsrecht en met bepaling dat, als de vrouw er niet in slaagt binnen 4 weken na betekening van dit vonnis de woning aan zich te laten toedelen, de woning dan moet worden verkocht tegen een door de makelaar te bepalen vraagprijs en minimale laatprijs en dat de vrouw hieraan haar medewerking moet verlenen, met indeplaatsstelling van het vonnis en op straffe van een dwangsom als de vrouw die medewerking niet verleent.
Zowel primair als subsidiair vordert de man daarnaast veroordeling van de vrouw tot betaling van een gebruiksvergoeding vanaf 1 februari 2021 ad € 331,48 per maand en dat, in het geval dat de woning aan de vrouw wordt toebedeeld, de vrouw wordt veroordeeld de door hem vanaf 1 februari 2021 gedane aflossingen aan hem te vergoeden. Een en ander met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
3.11.
De man baseert zijn vorderingen op hetgeen hij in zijn verweer in conventie heeft aangevoerd. Hij benadrukt dat hij alleen maar een eerlijke financiële afwikkeling wenst.
3.12.
De vrouw voert verweer op de gronden die zij in conventie al heeft aangevoerd.
3.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden beoordeeld en beslist.
Overeenstemming over overname?
4.2.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of tussen partijen overeenstemming bestond over toedeling van de woning aan de vrouw tegen een waarde van € 400.000,-. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Daartoe is het volgende redengevend.
4.3.
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Dat vereist twee op elkaar aansluitende wilsverklaringen. Bij de beantwoording van de vraag of daarvan in het onderhavige geval sprake is, geldt dat verklaringen ook stilzwijgend kunnen plaatsvinden, dat deze (mede) in gedragingen besloten kunnen liggen en dat bij de vaststelling van een en ander moet worden nagegaan hoe de bedoelde verklaringen door de wederpartij zijn opgevat en of deze redelijkerwijze ook zo mochten worden opgevat.
4.4.
De relatie tussen partijen is begin november 2020 geëindigd. Het samenlevingscontract schrijft in art 7 sub c voor dat bij verdeling van een registergoed de waardering geschied in overleg. Kennelijk ter uitvoering van die bepaling hebben partijen op 10 november 2020 met de makelaars [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van Koophuis Makelaars uitgebreid gesproken over de waarde van de woning. Deze werd in de toenmalige staat gewaardeerd op € 380.000,-. De makelaars verklaarden dat als partijen de tweede verdieping van de woning zouden isoleren en afwerken en de woning zouden schilderen dat de waarde dan op circa € 390.000,- tot € 395.000,- zou kunnen worden gesteld. Partijen hebben dit advies ter harte genomen en de geadviseerde werkzaamheden uitgevoerd, waarna de waarde van de woning waarmee gerekend zou kunnen worden dus uitkwam op een bedrag van € 390.000,- tot € 395.000,-. Makelaar [betrokkene 1] heeft nadien verklaard dat beide makelaars de indruk hadden dat partijen blij waren met het advies en dat alles duidelijk was.
4.5.
Partijen hebben vervolgens niet aangedrongen op een formele taxatie maar in januari 2021 hun hypotheekadviseur een aanvraagformulier voor wijzigen hoofdelijke aansprakelijkheid laten indienen waarin is uitgegaan van een waarde van € 400.000,-.
Dit formulier is ook door de man ondertekend. Gesteld noch gebleken is dat de man op dat moment een voorbehoud heeft gemaakt, of voordien al had gemaakt, dat de waarde slechts indicatief was bedoeld.
4.6.
Vervolgens heeft de man in de hiervoor weergegeven e-mail van 26 januari 2021 aan de hypotheekadviseur de verschillende bedragen en de door partijen gehanteerde rekenwijze bevestigd. Daarbij is opnieuw geen enkel voorbehoud gemaakt. De berekening wekt veeleer de indruk dat partijen er naartoe werken dat na positieve uitkomst van het onderzoek door Stater de toedeling onmiddellijk zal worden afgewikkeld.
Mede gelet op de sub 4.4. geschetste achtergrond waartegen de aanvraag plaatsvond, heeft de vrouw na ondertekening van het aanvraagformulier en na kennisname van deze email dan ook mogen aannemen dat de man zich kon vinden in een woningwaarde van € 400.000,--.
4.7.
Door de man is aangevoerd dat het in die aanvraag genoemde bedrag van € 400.000,- slechts bedoeld was als een voorbeeldwaarde om mee te rekenen en om te onderzoeken of Stater überhaupt bereid zou zijn mee te gaan in een financieringsaanvraag van de vrouw omdat anders dat traject niet verder onderzocht had hoeven worden, maar in dit betoog wordt hij niet gevolgd. Allereerst niet omdat de gedragingen van de man de vrouw voldoende aanleiding gaven voor de vermelde gevolgtrekking.
Daarbij is ook van belang dat de waarde van € 400.000,-- € 5.000 tot € 10.000 lag boven de waarde die door beide makelaars ca. een maand eerder was genoemd. Mede gelet op de snelle prijsontwikkeling op de woningmarkt zou het benaderen van Stater op basis van een ‘voorbeeldwaarde’ ook welhaast zeker een volstrekt zinloze exercitie zijn, zeker waar het, zoals hier het geval was, wat de financiering betreft op pas- en meetwerk aankwam.
4.8.
Dat in een door partijen ondertekende bijlage de sub 4.6 genoemde e-mail gesproken werd over de ‘te verwachten overwaarde’, zoals door de man is benadrukt, is hiermee niet onverenigbaar. Zoals de vrouw heeft aangevoerd is de overwaarde immers mede afhankelijk van het precieze moment van verkoop/toedeling, omdat partijen een annuïteitenhypotheek hadden afgesloten.
4.9.
Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat tussen partijen is overeengekomen dat de vrouw de woning kan overnemen voor € 400.000,-
4.10.
De omstandigheid dat de vrouw op dit moment geen actieve financieringsaanvraag heeft lopen maakt dit oordeel niet anders. De vrouw moet immers, gelet op de opstelling van de man, eerst zekerheid hebben of en zo ja, voor welk bedrag zij de woning overneemt, alvorens zij haar financieringsaanvraag weer zal kunnen activeren. Zolang de man zijn medewerking aan die toedeling niet verleent heeft het doorzetten van een financieringsaanvraag door de vrouw geen zin. Ook de omstandigheid dat de woning mogelijk nog getaxeerd zal moeten worden in het kader van de door de vrouw te verkrijgen financiering doet aan het vorenstaande niets af. Waar de prijs tussen partijen vaststaat zal de uitkomst van die (eventuele) taxatie niet tot gevolg kunnen hebben dat de man aanspraak zal kunnen maken op een hogere (over)waarde.
Dwaling?
4.11.
Het beroep van de man op vernietiging van de in dit geding aangenomen overeenkomst op grond van wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228 eerste lid aanhef en onder c BW slaagt niet. Het betreft hier de verdeling van een gemeenschappelijk goed en daarop zijn de artikelen 3:178 e.v. BW van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 3:199 BW zijn op een verdeling de artikelen 6:228 t/m 6:230 BW niet van toepassing, zodat aan de man geen beroep op artikel 6:228 BW toekomt.
4.12.
Tot slot heeft de man zich op het standpunt gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als hij wordt gehouden aan een overeenkomst die tot gevolg zou hebben dat de vrouw ten opzichte van hem wordt bevoordeeld omdat de woning in de markt inmiddels veel meer waard is.
Ook dit verweer van de man gaat niet op. Partijen hebben overeenstemming bereikt over een waarde van € 400.000,- voor de woning, welke waarde
op het moment van het tot stand komen van de overeenstemmingin de ogen van partijen een reële waarde voor de woning kon worden geacht. Die overeenstemming heeft geleid tot een overeenkomst. Daarmee is de prijs gefixeerd.
De omstandigheid dat de huizenmarkt momenteel overspannen is waardoor ook de woning bij verkoop in de vrije markt inmiddels meer waard zou zijn, maakt dit niet anders. Die waardestijging heeft zich immers voorgedaan nadat partijen al overeenstemming hadden bereikt, zodat die ontwikkeling bij de verdere afwikkeling van die overeenstemming geen rol speelt en de man hierop geen beroep kan doen. Het had de man vrijgestaan om op andere termen te contracteren, maar dat heeft hij niet gedaan.
4.13.
Uit hetgeen hierboven is overwogen en beslist volgt dat in conventie de primaire vordering van de vrouw wordt toegewezen en dat de vorderingen van de man in reconventie strekkende tot verkoop van de woning dan wel tot toedeling van de woning aan de vrouw voor een hogere waarde worden afgewezen.
De door de vrouw gevorderde indeplaatsstelling van het vonnis voor de benodigde wilsverklaring en handtekening van de man voor de akte van verdeling indien de man niet zijn onvoorwaardelijke medewerking verleent zal worden toegewezen.
Gebruiksvergoeding
4.14.
De man heeft in reconventie verder gevorderd dat de vrouw wordt veroordeeld om hem vanaf februari 2021 een gebruiksvergoeding te betalen ter hoogte van het door hem betaalde aandeel in de maandelijkse hypotheeklasten voor de woning, zijnde € 331,48 per maand.
4.15.
Door de vrouw is onder meer het standpunt ingenomen dat de gebruiksvergoeding weggestreept zou moeten worden tegen het door haar betaalde aandeel van de man in de OZB-belasting en in de premies opstal-/woonhuisverzekering. De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
Zolang de woning nog gemeenschappelijk eigendom is, is de man als deelgenoot in de eigendom van de woning naast de vrouw aansprakelijk voor betaling van de eigenaarslasten zoals OZB-belasting en de premies opstal-/woonhuisverzekering.
Nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen het eventueel wegstrepen van de gebruiksvergoeding tegen die verplichting, bestaat er voldoende aanleiding om de door de vrouw verschuldigde gebruiksvergoeding en het door de man feitelijk verschuldigde aandeel in de betaling van OZB-belasting voor de woning en premies opstal-/woonhuisverzekering tegen elkaar weg te strepen.
Dat brengt mee dat de gevorderde gebruiksvergoeding moet worden afgewezen.
Aflossingen
4.16.
De man heeft tot slot veroordeling van de vrouw gevorderd om de door hem met ingang van 1 februari 2021 gedane aflossingen op de hypotheekschuld aan hem te vergoeden.
4.17.
De vrouw heeft er op gewezen dat deze vordering van de man moet worden afgewezen omdat de helft van de door partijen sinds februari 2021 betaalde aflossingen sowieso aan de man toekomt. Zij wijst er op dat de precieze uitkoopsom die zij op het moment van levering aan de man verschuldigd zal zijn immers afhankelijk is van de exacte hoogte van de hypotheekschuld op dat moment waarin die aflossingen zijn verwerkt.
4.18.
Dit verweer van de vrouw slaagt. De door partijen op de hypotheekschuld maandelijks betaalde aflossingen worden verwerkt in de stand van de uitstaande hypotheekschuld, zodat de door de man sinds 1 februari gedane aflossingen worden vergoed. De vordering wordt daarom bij gebrek aan belang afgewezen.
Proceskosten
4.19.
Partijen vorderen over en weer om de andere partij te veroordelen in de kosten van de procedure. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel uit artikel 237 lid 1 Rv. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, omdat het geschil voortkomt uit de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de man om na betekening van dit vonnis op eerste verzoek van de vrouw binnen één week zijn medewerking te verlenen aan de akte van verdeling strekkende tot toedeling van de gezamenlijke woning aan de [adres] te [adres] [plaats 1] aan de vrouw tegen een waarde van € 400.000,-, ten overstaan van MeerVaart Notarissen te [plaats 1] , waarbij de man een uitkoopbedrag ontvangt ter hoogte van de helft van de overwaarde van de woning, minus (€ 31.800,- / 2) € 15.900,- en waarbij de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening;
5.2.
bepaalt dat als de man niet binnen de in 5.1 genoemde termijn zijn onvoorwaardelijke medewerking heeft verleend aan die veroordeling, dit vonnis op grond van artikel 3:300 juncto 3:301 BW, in de plaats gesteld wordt van de voor de akte van verdeling benodigde ontbrekende wilsverklaring en handtekening van de man;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.6.
wijst het gevorderde af;
5.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1155