ECLI:NL:RBNHO:2021:691

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
8382614 \ CV EXPL 20-1127
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en vordering schadevergoeding gebreken serre afgewezen

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.F.M. Deijkers, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. H.D.S. Lasonder, wegens gebreken aan een door gedaagde opgeleverde serre. De vordering betreft schadevergoeding van € 7.395,20, die bestaat uit herstelkosten van gebreken aan de serre, taxatiekosten en immateriële schade. Eiseres stelt dat de serre niet voldoet aan de overeenkomst en dat gedaagde in verzuim is geraakt door niet bereid te zijn de gebreken te herstellen. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de serre op 17 december 2019 is opgeleverd en dat eiseres het werk stilzwijgend heeft aanvaard. De kantonrechter oordeelt dat eiseres de overeenkomst niet mocht ontbinden, omdat gedaagde heeft aangeboden de gebreken te herstellen en eiseres dit heeft geweigerd. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8382614 \ CV EXPL 20-1127 BL
Uitspraakdatum: 6 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. P.F.M. Deijkers
toevoeging: 4OA1905
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. H.D.S. Lasonder

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 5 maart 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, en daarbij haar vordering vermeerderd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 8 december 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Op 3 september 2019 heeft [gedaagde] een offerte aan [eiseres] uitgebracht, betreffende een – kort gezegd – elektrische toegangspoort met toegangshek, voor een bedrag van € 7.005,90 inclusief btw.
2.2.
Op 13 september 2019 heeft [gedaagde] een offerte aan [eiseres] uitgebracht betreffende een – kort gezegd – houten constructie met glazen dak en schuifwand aan de achterzijde van de woning van [eiseres] , voor een bedrag van € 29.072,07 inclusief btw.
2.3.
Beide offertes zijn door [eiseres] geaccepteerd, en [gedaagde] heeft op basis daarvan werkzaamheden verricht en materialen geleverd.
2.4.
[eiseres] heeft daarvoor (aan)betalingen gedaan van € 4.000,00 op 6 september 2019, € 14.572,07 op 14 september 2019, € 4.000,00 op 9 november 2019 en € 16.000,00 op 1 december 2019.
2.5.
Bij (eind)factuur van 19 december 2019 heeft [gedaagde] voor de constructie achter de woning (in de factuur ‘serre’ genoemd), poort en meerwerk, na aftrek van genoemde aanbetalingen, nog aan [eiseres] in rekening gebracht een bedrag van € 3.134,77 inclusief btw. Dit bedrag heeft [eiseres] diezelfde dag aan [gedaagde] betaald.
2.6.
Op 24 december 2019 schrijft [gedaagde] in een WhatsApp-bericht aan [eiseres] :
“Al ’t hout is goed dus geen idee maar komt na de vakantie”, waarop [eiseres] reageert met:
“Het hout is wel goed, maar de schoren zitten in de weg . Zodat ik mijn gordijnen niet op kan hangen en m’n ramen niet kan lappen. Verder zijn er beschadigingen in de verf, wat bij geschilderd moet worden! Dat is wat ik bedoelde . Ik hoor graag van je na oud jaar! Fijne feestdagen,”.
2.7.
Op 28 december 2019 zendt [naam] (bij wie [gedaagde] een tuinoverkapping heeft gemaakt, en die het timmerbedrijf van [gedaagde] bij [eiseres] heeft aanbevolen) een e-mail met onderwerp ‘Serre [voornaam 1] ’ aan [e-mailadres] . Daarin schrijft [naam] :
“Hoi [voornaam 2] , ik Ben op verzoek van [voornaam 1] naar de serre wezen kijken, zij was lichtelijk verdrietig over de afwerking en de rotzooi die jullie hebben laten liggen. En glas wat er nog staat. Ik dacht dat zal wel meevallen, maar tot mijn verbazing zag ik dat ze wel redelijk gelijk heeft. Ik zag heel veel beschadigingen in de zwarte verf, het papier zit nog boven tegen het glas , onderkant van het hout zijn hele stukken nog ruw en in kaal vAn het verf. Ze kan geen gordijn ophangen en ramen lappen omdat ze er niet bijkomt van wege de schoren die je aan de binnenkant heb gemaakt. Ik heb haar gezegd dat ik vermoed jullie nog niet klaar zijn , en dat jullie nog terug komen. En dat jullie altijd het correct achterlaten en afwerken, daar ga ik ook vanuit. Ik heb haar ook laten weten dat Ik geen mensen aanraad die het zo achterlaten. Laat haar even weten dat het allemaal in orde komt. Nog een mooi 2020. Groetjes Henk”
2.8.
Op 12 januari 2020 is een medewerker van [gedaagde] bij [eiseres] geweest, om een aantal punten af te handelen. Hij heeft dimmers en lampen geplaatst, en had verf meegenomen om de houten balken bij te werken. [eiseres] heeft daarover diezelfde dag een WhatsApp-bericht aan [gedaagde] gestuurd met de tekst:
“Likje verf afgewezen”.
2.9.
Op 23 januari 2020 hebben ‘ [voornamen] ’ namens [eiseres] een e-mail en aangetekende brief gezonden aan [gedaagde] , met de volgende inhoud:
“Op 28-12-2019 is er een mail aan u verzonden over de oplevering van de Serre welke u heeft geplaatst op de [adres] .Hierin is aangegeven dat de oplevering en rotzooi welke is achter gelaten ten wensen overliet. Kortom verbazing over het geleverde werk.
Nogmaals zijn wij bij de serre wezen kijken en een deskundige was hierbij om te adviseren. Deze heeft aan de hand van uw offerte gekeken of aan alles is voldaan zoals omschreven.
Hierbij enkele punten waar wij van mening zijn dat deze niet volgens de maatstaaf zijn afgewerkt.
- Glas zit er niet in en geeft lekkage.- Tochtstrippen zitten los en zakken weg.- Geen afdichthoeken waardoor tocht en water vrij spel hebben. Afkitten ontbreekt.- Handgrepen ontbreken. (was gevraagd elektrische wegens Artrose) nu bijna niet te openen.- Enkele ramen kunnen niet verschoven waardoor schoonmaken onmogelijk is.- Achter betimmering niet aangebracht, plastic tegen vocht is zichtbaar.- Houtwerk niet volgens offerte “zwart Zweeds gemoffeld rabat”.- Bovenplaat onder regel ontbreekt.- Afwerking kitwerk slecht.- Afwerking dakgoot en aansluiting niet correct uitgevoerd.- Schilder werk onvoldoende, kale plekken en beschadigingen.- Electradozen niet volgens afspraak. (te groot en niet de juiste kleur).- Onder regel buiten niet in de juiste kleur.- Cement randen en sluier op de deuren en onder planken rondom.- Eindoordeel algehele afwerking binnen- en buiten en schoonmaken ver beneden peil.- Puinbak niet geleverd.
Bijgaand sturen wij enkele foto’s mee om bovenstaande te verduidelijken.
Mocht u nog verdere vragen hebben, zijn wij bereid om ter plaatse mondeling toelichting te geven. Eén van onze adviseurs zal dan ook te plaatse zijn.
Wij verwachten dat het totale werk binnen 20 dagen hersteld is.Zo niet dan zullen wij maatregelen treffen welke op uw kosten hersteld worden door derden.Onze ingeschatte kosten bedragen 5.000 euro excl. BTW inclusief de niet geleverde materialen.”
Deze aangetekende brief is bij bezorging geweigerd, en retour afzender gegaan.
2.10.
Wél reageert [gedaagde] in een e-mail van 5 februari 2020, waarin hij schrijft de serre op
17 december 2019 veegklaar opgeleverd te hebben, met als enige opleverpuntje wat beschadigingen op het hout, hetgeen in het nieuwe jaar opgelost zou worden, waarmee [eiseres] akkoord is gegaan. Verder heeft [gedaagde] bovenomschreven punten uitgebreid weerlegd. Ten aanzien van de handgrepen zegt [gedaagde] dat deze in overleg met [eiseres] niet gemonteerd zijn, en zegt toe deze te zullen toesturen zodat [eiseres] deze alsnog kan monteren. [gedaagde] besluit zijn e-mail met de opmerking verdere samenwerking met [eiseres] te zullen weigeren vanwege de inmiddels verstoorde relatie.
2.11.
Op verzoek van [eiseres] heeft Brupa Totaal (een bedrijf dat zich bezighoudt met schilderwerk, verbouwingen, afwerking, inrichtingen, begeleiding en advies) de afwerking van de serre bekeken en beoordeeld. Naar aanleiding daarvan schrijft Brupa Totaal in een brief van 8 februari 2020 aan [eiseres] :
“(…) hierbij de punten die ik heb gezien voor u op papier gezet.
- De glaspuien aan de lange kant zitten verkeerd om in de rails, waardoor het water achter de tochtstrippen langs komt als het regent en waait.- De glaspuien sluiten niet aan op de steunpilaren waardoor er ook water naar binnen kan komen, deze zullen op de hoeken van de pilaren in gefreesd moeten worden zodat ze afsluiten en geen water en wind meer doorlaten.- Op de schuifpuien zit geen enkel handvat, waardoor de puien niet makkelijk te openen zijn- In de rails van de puien zit cement/egaline zodat de puien niet soepel kunnen schuiven.- Aan de linkerkant van de serre zit aan de binnenkant van de serre zweeds rabat, maar de buitenzijde is niet afgewerkt, waardoor er water en wind doorslag is. Het is geen manier van afwerken, door maar 1 zijde dicht te maken en de andere zijde niet af te werken.- Balken en pilaren zijn zo grof, dat dit niet schoon te houden is. Er is hier geen geschaafd hout gebruikt, wat wel gebruikelijk is bij binnen afwerking.- Schilderwerk van de balken en pilaren laat ook te wensen over. Kale plekken of slecht gedekt.- Langs het rabathout zit tevens een hele rand cementresten die niet verwijderd zijn.- Opbouw stopcontacten bestaan uit 2 verschillende soorten en kleuren. Waarom niet 1 kleur en 1 model?- Door het te krap plaatsen van het glas op de serre is er niet meer bij de onderzijde van de dakgoot te komen. Aan de onderzijde van de goot is geknoeid met zwarte kit, waar nu niets meer aan gedaan kan worden. Dit ziet er niet fraai uit.- Buiten is de onderste rabat plank niet afgewerkt/ geschilderd.- De HWA van de goot van de serre zijn niet aangesloten.- Afdekstuk van buitenmuur is niet aanwezig.
Het zal rond de € 7000 gaan kosten om bovengenoemde punten op te lossen.”
2.12.
Brupa Totaal heeft bij factuur van 8 februari 2020 een bedrag van € 145,20 aan [eiseres] in rekening gebracht voor het uitgebrachte advies.
2.13.
In een aangetekend en per e-mail verzonden brief van 17 februari 2020 schrijft de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] :
“(…) Er is sprake van een grote hoeveelheid tekortkomingen aan de serre. Mevrouw [eiseres] heeft haar klachten omtrent de serre verwerkt in haar brief van 23 januari 2020 (…).
(…) De serre voldoet gelet op de klachten niet aan de afspraken die hierover gemaakt zijn. Die gebreken zijn u als bouwer aan te rekenen. (…) Van een serre kan verwacht worden dat mevrouw er in kan zitten zonder last te hebben van o.a. wind en regen. Dit is niet het geval. Om bovenstaande redenen is er tevens sprake van non-conformiteit in de zin van art. 7:17 BW.
U heeft meerdere malen niet gereageerd. Vervolgens heeft cliënte u in gebreke gesteld door u meerdere malen te vragen de klachten te behandelen en de tekortkomingen te herstellen. U heeft op 5 februari 2020 een e-mail gestuurd waarin u veel van de gebreken ontkent. Aangezien u in deze e-mail ook heeft aangegeven dat u niet bereid bent de gebreken te herstellen, bent u in verzuim op grond van art. 6:81 BW en kunt u de overeenkomst als ontbonden beschouwen. De betreffende gebreken zijn door een onafhankelijk bedrijf vastgesteld en getaxeerd op € 7000,-. De taxatie is tevens bijgevoegd in de bijlage.
De volgende stap voor mijn cliënte is om u te dagvaarden. Bovendien stel ik u aansprakelijk voor alle schade die cliënte heeft geleden en nog zal lijden, waaronder doch niet exclusief de kosten die zij voor mijn rechtshulp verschuldigd is.”

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert bij dagvaarding dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 7.395,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2020. [eiseres] legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag.
3.2.
De serre heeft een groot aantal gebreken. Na ingebrekestelling heeft [gedaagde] op 5 februari 2020 meegedeeld niet bereid te zijn gebreken te herstellen, waarop [eiseres] de overeenkomst heeft ontbonden. De serre voldoet niet aan de overeenkomst en dit is [gedaagde] aan te rekenen. Door de wanprestatie van [gedaagde] en de non-conformiteit van de serre lijdt [eiseres] schade, bestaande uit € 7.000,00 voor herstel van de gebreken, € 145,20 voor taxatiekosten en € 250,00 immateriële schade wegens gemist genot.
3.3.
Bij conclusie van repliek vermeerdert [eiseres] haar vordering met een bedrag van € 855,65, zijnde de kosten voor herstel van de door [gedaagde] geplaatste toegangspoort, die van zodanig slechte kwaliteit is dat deze tijdens storm kapot is gegaan.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
4.2.
Primair is sprake van een nietige dagvaarding, dan wel moet [eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen, omdat niet is voldaan aan de verplichtingen van artikel 111 lid 2 sub d en lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ook maakt [gedaagde] bezwaar tegen de vermeerdering van eis.
4.3.
Inhoudelijk betwist [gedaagde] dat de serre niet aan de overeenkomst beantwoordt. Bovendien is de serre op 17 december 2019 aan [eiseres] opgeleverd en zouden alleen enkele beschadigingen op het hout met verf worden bijgewerkt, zodat het risico is overgegaan op [eiseres] en zij zich verder alleen op verborgen gebreken kan beroepen, waarvan geen sprake is. Na de oplevering door [gedaagde] hebben andere partijen voor [eiseres] in de serre gewerkt. Verder betwist [gedaagde] dat [eiseres] schade heeft geleden en de hoogte daarvan.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] voert in deze procedure primair aan dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 111 Rv. Artikel 111 lid 2 sub d Rv bepaalt dat het exploot van dagvaarding de eis en de gronden daarvan moet vermelden. Lid 3 bepaalt dat de dagvaarding de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor moet vermelden. Ook moeten in de dagvaarding worden vermeld de bewijsmiddelen waarover eiser kan beschikken ter onderbouwing van de betwiste gronden van de eis. Het niet naleven van artikel 111 lid 3 heeft geen nietigheid van de dagvaarding tot gevolg (artikel 120 lid 4 Rv), maar de kantonrechter kan hieraan de gevolgtrekkingen verbinden die zij geraden acht.
5.2.
Volgens [gedaagde] maakt [eiseres] er een ‘zoekplaatje’ van, door onder het kopje ‘standpunt van [gedaagde] ’ te verwijzen naar zijn e-mail van 5 februari 2020 en onder het kopje ‘weerlegging standpunt [gedaagde] ’ naar de rapportage van Brupa Totaal, zonder deze stukken uit te schrijven, nader te duiden of uit te werken. Verder worden bij repliek 10 producties overgelegd die al bij dagvaarding overgelegd hadden kunnen en moeten worden. En voor wat betreft haar eigen standpunt komt [eiseres] niet verder dan dat naar haar mening de serre niet de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn, en wordt pas bij repliek de voorgeschiedenis beschreven, aldus [gedaagde] .
5.3.
Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat de dagvaarding summier van karakter is. Van een nietige dagvaarding is echter geen sprake. Voor [gedaagde] moet het ook op basis van de dagvaarding in redelijkheid duidelijk zijn geweest waar het in deze zaak om gaat. Bovendien heeft [eiseres] haar vordering bij repliek alsnog verder toegelicht en onderbouwd, en is de zaak ter zitting behandeld. De standpunten van partijen zijn in de procedure voldoende naar voren gekomen. [gedaagde] is niet onredelijk in zijn belangen geschaad, zodat zijn beroep op nietigheid niet opgaat (artikel 122 Rv) en geen sprake is van een schending die tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] moet leiden.
5.4.
Ook ten aanzien van de eisvermeerdering is de kantonrechter het op zichzelf met [gedaagde] eens dat deze enigszins verstopt in de conclusie van repliek is opgenomen, zonder vermelding in de kop, en dat deze vordering al bij dagvaarding had kunnen worden ingesteld. Van strijd met de goede procesorde is naar het oordeel van de kantonrechter echter geen sprake, omdat [gedaagde] bij dupliek en ter zitting voldoende gelegenheid heeft gehad zich daartegen te verweren. Gelet op het bepaalde in artikel 130 Rv zal de eisvermeerdering daarom worden toegelaten.
5.5.
De kantonrechter gaat over tot een inhoudelijke behandeling van de zaak en begint met de vordering van € 855,65 voor herstel van de toegangspoort, waarmee [eiseres] haar vordering heeft vermeerderd. Daarover stelt [eiseres] in de conclusie van repliek slechts dat de deur van de toegangspoort kapot is, waarbij een offerte van 28 februari 2020 is overgelegd voor het herstellen van ‘stormschade entreedeur’. [gedaagde] stelt dat [eiseres] hem voorafgaand aan de conclusie van repliek nooit op de hoogte heeft gesteld van problemen met de toegangspoort. [eiseres] heeft dit ter zitting bevestigd. Verder heeft [eiseres] onvoldoende toegelicht en onderbouwd waaruit de schade precies bestaat, wat de oorzaak daarvan is en waarom [gedaagde] daarvoor aansprakelijk zou zijn. Dit deel van de vordering wordt daarom als onvoldoende gegrond afgewezen.
5.6.
De verdere vorderingen van [eiseres] zien op door [gedaagde] achter haar woning gebouwde serre. [eiseres] stelt dat deze niet voldoet aan hetgeen zij daarvan op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Ter zitting is van de zijde van [eiseres] bevestigd dat het in deze procedure gaat om de gebreken zoals opgesomd in de brief van Brupa Totaal van 8 februari 2020.
5.7.
Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst die zij zijn aangegaan kwalificeert als aanneming van werk, zodat daarop Boek 7, Titel 12 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Artikel 7:758 lid 1 BW bepaalt dat indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd, en de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, de opdrachtgever geacht wordt het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd.
5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op 17 december 2019 heeft aangegeven dat het werk klaar was om te worden opgeleverd. [gedaagde] had op dat moment de werkzaamheden feitelijk afgerond. Vervolgens heeft [eiseres] op 19 december 2019 de eindfactuur van [gedaagde] zonder protest volledig betaald. Op 24 december 2019 hebben partijen via WhatsApp gecommuniceerd, waarbij [eiseres] heeft aangegeven dat het hout wel goed is, maar dat de schoren in de weg zitten en dat er beschadigingen in de verf zitten die bijgewerkt moeten worden. Op of omstreeks 28 december 2019 heeft [naam] op verzoek van [eiseres] de serre samen met haar geïnspecteerd, waarna [naam] zijn onder de feiten geciteerde e-mail aan [gedaagde] heeft gestuurd. In deze e-mail zijn met name opnieuw benoemd beschadigingen in de zwarte verf, en plekken in de onderkant van het hout die ‘ruw en in kaal van het verf’ zijn, naast het niet opgeruimd achterlaten van het terrein en onhandig geplaatste schoren.
5.9.
Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat [eiseres] het werk toen heeft gekeurd en onder voorbehoud van genoemde punten heeft aanvaard, of in elk geval het werk niet binnen een redelijke termijn alsnog heeft gekeurd, zodat [eiseres] geacht wordt het werk voor het overige stilzwijgend te hebben aanvaard. Dit betekent dat het werk per 28 december 2019 als opgeleverd wordt beschouwd. [gedaagde] beroept zich er terecht op dat hij daarmee ontslagen is van aansprakelijkheid voor gebreken die [eiseres] op dat moment redelijkerwijs had moeten ontdekken (artikel 7:758 lid 3 BW), en stelt dat geen sprake is van verborgen gebreken. [eiseres] heeft op haar beurt niet gesteld dat de overige gebreken waarop zij zich beroept, eind december 2019 voor haar redelijkerwijs niet kenbaar konden zijn, en dit is ook niet gebleken.
5.10.
Het niet opruimen van het terrein en de plaats van de schoren zijn geen onderdeel van de vordering van [eiseres] . Het kan is deze zaak dus alleen nog gaan om verfbeschadigingen en de ruwe, kale plekken in het hout. Ter toelichting op haar WhatsApp-bericht van 24 december 2019 heeft [eiseres] ter zitting gezegd dat zij met het hout dat wel goed is heeft bedoeld het hout waarmee de muren zijn bekleed. Het eind december 2019 gemaakte voorbehoud betreft de balken en pilaren, zo blijkt ook uit de brief van Brupa Totaal. Daarin staat dat de balken en pilaren zo grof zijn dat ze niet schoon te houden zijn, dat geen geschaafd hout is gebruikt terwijl dit wel gebruikelijk is bij binnenafwerking, en dat het schilderwerk van de balken en pilaren ook te wensen overlaat (kale plekken of slecht gedekt).
5.11.
Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat op het punt van het schilderwerk van de balken en pilaren sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] . Vast staat echter dat [gedaagde] heeft aangeboden dit schilderwerk te herstellen, een medewerker van [gedaagde] daarvoor concreet ter plaatse bij [eiseres] is geweest, en dat [eiseres] dit op 12 januari 2020 uitdrukkelijk heeft geweigerd. Om die reden is [gedaagde] niet in verzuim geraakt op dit punt, zodat [eiseres] niet bevoegd was hierom tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan en de gestelde schade niet aan [gedaagde] is toe te rekenen (nog daargelaten of deze tekortkoming op zichzelf genomen een ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt).
5.12.
De ruwheid van de balken en pilaren levert geen tekortkoming op. [gedaagde] voert op dit punt aan dat geen geschaafd hout is overeengekomen, maar fijn gezaagd hout, net als bij [naam] . Dit is door [eiseres] onvoldoende betwist. Dat Brupa Totaal op 8 februari 2020 schrijft dat het gebruikelijk is om voor binnenafwerking geschaafd hout te gebruiken is onvoldoende om aan te nemen dat dit in september 2019 tussen partijen is overeengekomen. Dit geldt te meer nu vast staat dat het bij [naam] door [gedaagde] uitgevoerde werk als uitgangspunt heeft gediend, en [gedaagde] daar onbetwist ook geen geschaafd maar fijn bezaagd hout heeft gebruikt. Verder wijst [gedaagde] er terecht op dat het gebruikte hout al op 30 oktober 2019 bij [eiseres] is afgeleverd, de serre op 17 december 2019 klaar was voor oplevering, en gedurende de hele tussenliggende periode waarin het hout is verwerkt nooit door [eiseres] is geklaagd over de ruwheid daarvan.
5.13.
Gelet op het voorgaande mocht [eiseres] de overeenkomst niet ontbinden en is [gedaagde] ontslagen van aansprakelijkheid. Daar komt nog bij dat zelfs indien een ontbinding mocht plaatsvinden, [eiseres] de door haar gestelde schade niet deugdelijk heeft onderbouwd. Zij verwijst slechts naar de brief van Brupa Totaal van 8 februari 2020, waarin alleen een grove schatting van herstel is gemaakt, die zelfs niet gespecificeerd is per schadepost.
5.14.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal afwijzen.
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 900,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter