ECLI:NL:RBNHO:2021:7024

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/307192 / JU RK 20-1738
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juni 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling (GI) niet heeft voldaan aan de basisvoorwaarden voor thuisplaatsing van de kinderen bij hun moeder. De GI heeft ter zitting moeten bevestigen dat de moeder niet aan de voorwaarden voldoet, ondanks de geboden hulp. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de GI met haar benadering de plank volledig heeft misgeslagen, wat ten koste is gegaan van het welzijn van de kinderen. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 3 november 2021, zodat de kinderen duidelijkheid hebben en de GI kan voldoen aan de in de beschikking genoemde opdracht. De rechtbank heeft benadrukt dat er zo spoedig mogelijk een definitief opvoedbesluit moet komen, waarbij de kinderen niet meer bij de moeder zullen opgroeien, maar in hun pleeggezin blijven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook zorgen geuit over de situatie van de kinderen en de rol van de GI. De rechtbank heeft de GI opgedragen om de situatie van de kinderen opnieuw te beoordelen en een definitief besluit te nemen over hun opvoedperspectief.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/307192 / JU RK 20-1738
Datum uitspraak: 14 juni 2021
Beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Stichting Nidos,
locatie Haarlem, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. M. Woudwijk, kantoorhoudende te Amsterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [plaats] ,
De kinderrechter merkt als informant aan:
Parlan Pleegzorg,
hierna te noemen: Parlan,
gevestigd te Hoorn,
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad
gevestigd te Haarlem.

1.Het procesverloop

1.1.
In deze zaak zijn eerder beschikkingen afgegeven op 30 oktober 2020 en 30 april 2021. Voor een weergave van het verloop van de procedure, de feiten tot de datum van de laatste beschikking, het verzoek van de GI en de standpunten verwijst de rechtbank naar de inhoud daarvan.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van de GI van 9 juni 2021, ingekomen bij de griffie op 9 juni 2021;
- de brief van de GI van 11 juni 2021 in reactie op de op diezelfde dag gestelde aanvullende vragen van de rechtbank, ingekomen bij de griffie op 11 juni 2021.
1.3.
Op 14 juni 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [tolk] , tolk in de Engelse taal.
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de pleegouders;
- [vertegenwoordiger van Parlan] en [vertegenwoordiger van Parlan] namens Parlan;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad.
1.4.
Niet verschenen is:
- de vader.
1.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening nogmaals kenbaar te maken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben schriftelijk aangegeven van deze gelegenheid geen gebruik te maken.
1.6.
Het onderhavige verzoek is ter zitting gelijktijdig behandeld met het verzoek van de GI tot vervangende toestemming voor een medische behandeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/15/316469 / JU RK 21-927.

2.De brieven van de GI

2.1.
Naar aanleiding van het verzoek om nadere informatie van de kinderrechter, zoals neergelegd in rechtsoverweging 3.12 van de beschikking van 30 april 2021, is de GI in de brief van 9 juni 2021 ingegaan op de punten die zijn genoemd in de brief van Parlan aan de rechtbank van 12 april 2021.
De GI deelt de visie van Parlan dat het noodzakelijk is om te bezien hoe het met de kinderen qua hechting, mogelijk trauma en welzijn gaat. Met deze informatie kan de kinderen de juiste begeleiding of behandeling worden geboden en kan worden ingeschat wat er nodig is in het proces van terugplaatsing naar de moeder. De GI heeft hiervoor I-psy bereid gevonden de diagnostiek te verzorgen. In combinatie met de ingezette opvoedondersteuning beoogt de GI te komen tot een integratief beeld en een zorgvuldig begeleidingsplan. Aangezien de moeder helaas haar toestemming voor het traject bij I-psy heeft ingetrokken, heeft de GI vervangende toestemming gevraagd voor dit traject.
Daarnaast is de GI van mening dat er naar de mening van de kinderen moet worden geluisterd, maar dat in de besluitvorming rondom de thuisplaatsing ook de mening van de moeder en de pleegouders moet worden meegenomen, evenals de mening van Parlan. De GI houdt evenwel de regie en zorgt voor begeleiding en toelichting. De GI houdt in de belangenafweging rekening met de loyaliteit van de kinderen naar alle partijen en heeft bemerkt dat de kinderen zich zeker in een loyaliteitsconflict bevinden. Daarom vindt de GI het belangrijk dat de kinderen hun stem op een neutrale plek kunnen verwoorden.
Voorts zorgt de GI voor een zorgvuldig proces van thuisplaatsing. Voor de kinderen zal hulpverlening vanuit I-psy worden ingezet na de diagnostiek. Daarnaast wordt hulpverlening ingezet vanuit Simetri voor ondersteuning van de moeder en het programma ‘Rots en Water’, gericht op de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 2] . Wanneer de kinderen bij de moeder gaan wonen, zal deze overgang zorgvuldig plaatsvinden zodat de kinderen ruimte en tijd krijgen om te onthechten van de pleegouders en opnieuw te hechten aan de moeder.
2.2.
Naar aanleiding van de aanvullende vragen van de rechtbank gericht op de stand van zaken sinds de laatste beschikking, heeft de GI in de brief van 11 juni 2021 het volgende laten weten. Nidos vindt dat het niet goed gaat met de moeder. Zij houdt zich niet of slecht aan afspraken en komt toezeggingen niet na. De moeder kan zich niet goed inleven in de belevingswereld van de kinderen. Als voorbeeld geldt dat de moeder niet begrijpt dat de jongste twee (reeds bij de moeder geplaatste) kinderen graag contact houden met pleegmoeder [de pleegmoeder] . Daarnaast hebben de jongste kinderen geen afscheid kunnen nemen van hun oude school door de onverwacht snelle thuisplaatsing en ziet de moeder onvoldoende het belang van dit afscheid in, waardoor dit tot op heden niet heeft plaatsgevonden. De hulpverlening verloopt niet naar wens; de moeder heeft vaak dubbele afspraken of doet de deur niet open. De moeder is niet aanspreekbaar op haar gedrag. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben aangegeven dat zij bij de pleegouders willen opgroeien en de GI sluit zich daarbij aan. Er zijn met name zorgen over [minderjarige 2] doordat hij uitingen van suïcidaliteit heeft gedaan. Deze uitlatingen komen voort uit het interne conflict dat [minderjarige 2] ervaart en daarvoor zal hulp worden ingezet via I-psy.

3.De standpunten

3.1.
Namens de GI wordt ter zitting aanvullend het volgende aangevoerd.
De GI heeft de afgelopen week het besluit genomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij de moeder zullen opgroeien. Dat is een tussenstap, want op een later moment wordt opnieuw gekeken of de kinderen weer bij de moeder kunnen gaan wonen. De GI wil goed naar de mening van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] luisteren en hun wens respecteren, maar omdat de wens van de kinderen over hun perspectief steeds wisselt zullen zij eerst door middel van hulpverlening hun eigen mening moeten gaan vormen. Als de kinderen zijn gestabiliseerd kunnen zij vervolgens hun keuze maken. Deze keuze is niet doorslaggevend, want de GI weegt ook de belangen van de andere betrokkenen mee. Het blijft wel de bedoeling van de GI dat de jongste twee kinderen bij de moeder blijven wonen.
Inmiddels zijn er vaste afspraken met Simetri voor de ondersteuning bij de moeder thuis gemaakt en deze worden sinds een week nagekomen. Vanuit Simetri heeft de GI begrepen dat de moeder geen hulp voor de kinderen wil. Zij zien wel dat de moeder in de omgang met de kinderen beschikbaar is voor hen. Verder heeft Simetri aangegeven dat de moeder praktisch belangrijke zaken niet regelt, bijvoorbeeld de inschrijving van de kinderen op haar adres. De GI heeft hier uiteindelijk zelf voor gezorgd. Ook de hulpverlening van de GI wordt door de moeder niet geaccepteerd. De moeder voldoet op dit moment dan ook niet aan de door de GI opgestelde basisvoorwaarden voor thuisplaatsing. De GI vindt echter dat afgewacht moet worden of verbetering plaatsvindt, want de thuisplaatsing van de twee jongste kinderen was plotseling. Omdat de moeder de afgelopen jaren voor haar gevoel heeft moeten vechten voor haar positie als moeder van de kinderen, wil zij die periode nu zo snel mogelijk wil afsluiten en laat zij daarom misschien geen hulpverlening toe.
Met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaat het op dit moment niet goed. [minderjarige 2] geeft aan dat hij verscheurd is door de keuze tussen zijn moeder en pleegmoeder. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben daarom hulp van I-psy nodig en het feit dat de moeder haar toestemming daarvoor onthoudt, laat zien dat zij geen keuzes maakt die in het belang zijn van haar kinderen. De moeder moet leren luisteren naar de (behoeftes van haar) kinderen en hen de ruimte geven om hun eigen keuzes te maken.
Er is tegen het licht van de huidige ontwikkelingen door de GI nog geen besluit genomen over het alsnog aanvragen van een Raadsonderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel. Het behoort wel tot de mogelijkheden aangezien de moeder heeft laten zien dat zij niet in het belang van de kinderen handelt. Er bestaat echter een risico dat de kinderen geen verblijfsvergunning voor vijf jaar kunnen krijgen als de moeder geen gezag meer heeft omdat de kinderen voor deze vergunning hun Nigeriaanse paspoort nodig hebben en de moeder dat nog moet regelen.
Desgevraagd is de GI van mening dat er nog voldoende basis is voor de conclusie dat deze GI voort kan gaan in deze casus. De GI heeft de afgelopen tijd hard gewerkt om de samenwerking met de moeder positief te laten verlopen. Een nieuwe GI zal dat opnieuw moeten opbouwen en dat is niet in het belang van de kinderen.
3.2.
Door en namens de moeder wordt het volgende aangevoerd.
Het gaat al langere tijd goed met de moeder en nu zij ook haar eigen woning heeft wil zij graag voor de kinderen zorgen. De afgelopen jaren is er weinig vertrouwen in de moeder geweest vanuit hulpverlenende instanties, vooral vanuit Parlan. Er gaan inderdaad dingen niet goed. De moeder is bereid om alle hulpverlening te accepteren. De moeder heeft maar twee keer een afspraak met de hulpverlening gemist. De laatste keer was omdat de huur van de woning niet van haar rekening was afgeschreven en zij dat meteen buitenshuis moest regelen om het betalen van een toeslag te voorkomen. De moeder vindt dat de kinderen geen hulpverlening nodig hebben omdat het goed met hen gaat en ze met haar kunnen praten als ze problemen hebben. Daarnaast is de plek waar zij wonen het enige dat er speelt. De moeder vindt het daarom niet noodzakelijk dat de kinderen naar I-psy gaan. Ze hebben bovendien al eerder behandeling van de GGZ gehad. Aangezien de GI de behandeling bij
I-psy noodzakelijk vindt, geeft de moeder echter alsnog haar toestemming. Dat de jongste kinderen geen afscheid hebben kunnen nemen van hun school is niet te wijten aan de moeder. De school wist immers een week van te voren dat de kinderen zouden vertrekken en zij hebben toen niets geregeld. De moeder vindt het op dit moment niet verstandig de kinderen alsnog afscheid te laten nemen van hun school, aangezien zij dan lessen op hun huidige school zullen missen. Zij is echter wel bereid om aan het einde van dit schooljaar een halve dag of een uurtje langs te gaan zodat de kinderen afscheid kunnen nemen. De moeder is van mening dat de huidige GI betrokken moet blijven vanwege de vertrouwensband die zij met haar hebben opgebouwd. Daarbij zitten er twee kanten aan het verhaal en kan bijvoorbeeld het uitvallen van het andere pleeggezin niet worden afgeschoven op deze GI.
3.3.
Namens Parlan wordt het volgende aangevoerd.
Sinds de vorige zitting is de situatie van de kinderen verslechterd. Het gaat niet alleen slecht met [minderjarige 2] , maar het gaat ook echt niet goed met [minderjarige 1] . Zij heeft altijd ups en downs gehad, maar dan was er emotie zichtbaar. Op dit moment is zij heel vlak en geeft zij nergens meer om. Dat is zeer zorgelijk te noemen. [minderjarige 2] heeft hele zware weken gehad en suïcidale uitlatingen gedaan, waardoor hij niet alleen kan worden gelaten. Dit heeft een zeer zware wissel getrokken op de opvang bij de pleegouders. Parlan maakt zich ernstige zorgen over zijn welzijn, aangezien [minderjarige 2] zich verscheurd voelt tussen twee werelden. Parlan vraagt zich af of de huidige frequente en ruime omgangsregeling nog passend is bij wat [minderjarige 2] aankan. Voorts is er de afgelopen tijd geen contact mogelijk geweest tussen de moeder en de pleegouders, ondanks dat vanuit de pleegouders vele pogingen zijn gedaan. De moeder is niet bereikbaar. Op het moment dat wordt geprobeerd de moeder te bereiken vanwege medische zaken rondom de kinderen, neemt zij de telefoon niet op en belt zij ook niet terug. De moeder lijkt niet te kunnen aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben, wat onder meer blijkt uit het feit dat zij aan de kinderen heeft gevraagd waarom zij bij vreemden willen wonen. De kinderen wonen echter inmiddels vier jaar bij deze pleegouders en dat is dus hun basis. De pleegouders doen heel erg hun best voor de kinderen. Parlan is geraakt door wat er de afgelopen tijd is gebeurd en hoe het nu met de kinderen gaat. Voorts maakt Parlan zich nog altijd zorgen over de samenwerking met de GI. De GI lijkt de zorgen niet serieus te nemen of reageert daar niet adequaat op. Parlan maakt zich dan ook zorgen over de toekomst als deze GI betrokken blijft bij deze casus.
3.4.
De pleegouders hebben het volgende aangevoerd.
De pleegouders zien dat [minderjarige 2] het erg moeilijk heeft met zijn loyaliteit. Zij hebben daarom aangegeven dat hij altijd welkom bij hen zal zijn, welke keuze hij ook maakt. De pleegouders hebben ook [minderjarige 1] laten weten dat zij altijd voor haar klaar zullen staan. Vanwege de problematiek rondom [minderjarige 2] doen de pleegouders hun best om hem zo goed mogelijk bezig te houden en in de gaten te houden. Ook met [minderjarige 1] gaat het niet goed. Zij is afgevlakt in haar emoties en wordt bijvoorbeeld niet meer boos over dingen waar ze normaal wel boos over wordt. Dat maakt de pleegouders angstig. De pleegouders hebben geen goed contact meer met de moeder. De pleegouders hebben herhaaldelijk gevraagd om afgifte van de ID-kaarten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar de moeder is niet bereid om dat te doen. Daarnaast was de moeder niet bereikbaar voor de pleegouders op het moment dat er wat met de kinderen aan de hand was en zij komt de afspraken over de omgang op woensdag niet na. De kinderen krijgen dit allemaal mee en het maakt hen onzeker en angstig. Het is volgens de pleegouders belangrijk dat de moeder naar de kinderen luistert, voor hen beschikbaar is en voor ze klaarstaat. De moeder moet de kinderen niet het gevoel geven dat zij een slechte keuze maken als zij niet voor haar kiezen. De pleegouders hebben de afgelopen tijd veel steun gehad aan Parlan.
3.5.
Namens de Raad wordt het volgende aangevoerd.
De Raad vindt de huidige stand van zaken zeer zorgelijk en concludeert dat de situatie waarin de kinderen zich bevinden aantoont dat de aanvaardbare termijn al zeer geruime tijd is verstreken. De Raad heeft in 2020 het voorgenomen verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing getoetst en heeft destijds verschillende vragen gesteld over de voorgestane wijziging van het opgroeiperspectief van pleegouders naar de moeder. De GI heeft vervolgens op papier een bevredigend antwoord gegeven op deze vragen, waardoor de Raad akkoord is gegaan. Helaas heeft het anders uitgepakt. In december 2020 heeft de Raad de GI en Parlan aangeboden mee te denken over hoe het verder zou moeten, maar daar is geen gebruik van gemaakt. Dat is een gemiste kans. De Raad maakt zich ernstige zorgen over de thuisplaatsing van de twee jongste kinderen. Er is niet aan de basisvoorwaarden voldaan die de GI daaraan zelf heeft gesteld en er is geen (goed) zicht op de opvoedsituatie. Dat de kinderen op dit moment geen (kind)signalen afgeven komt waarschijnlijk omdat zij zich razendsnel aanpassen en nu in een overleefstand staan. Daarbij is het zorgelijk dat zowel de GI als de moeder geen oog hebbenvoor het feit dat de kinderen van negen en vijf jaar oud een periode van drie jaar en vier maanden bij hun pleeggezin hebben gewoond, wat een aanzienlijk deel van hun jonge leven is geweest, en de kinderen nu geen contact meer hebben met deze belangrijke personen in hun leven.
Desgevraagd zal de Raad zich beraden op de mogelijkheid om een onderzoek te doen naar de situatie van deze kinderen bij de moeder. Op basis van de voorbeelden uit de stukken en wat op de zitting is besproken en door de moeder is gezegd, ziet de Raad dat de moeder onvoldoende inlevingsvermogen heeft.
Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is het belangrijk dat er nu een definitief opvoedbesluit komt, zodat zij duidelijkheid hebben en zich weer op hun eigen ontwikkelingstaken kunnen richten. Dit opvoedbesluit kan volgens de Raad maar één kant op en dat is dat de kinderen niet bij de moeder zullen opgroeien.
Daarnaast moet de GI samen met Parlan beoordelen of de huidige omgangsregeling nog wel in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. De huidige regeling is gebaseerd op thuisplaatsing van de kinderen, maar dat is wat de Raad betreft niet meer aan de orde. Desgevraagd laat de Raad weten dat de komende week zal worden beoordeeld of er aanleiding is te verzoeken de huidige GI te vervangen. De Raad vindt het namelijk zorgelijk dat de twee jongste kinderen zonder voorbereiding en zonder dat aan de basisvoorwaarden is voldaan bij de moeder zijn geplaatst en dat mag bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet nogmaals gebeuren.

4.De beoordeling

4.1.
In de beschikking van 30 april 2021 heeft de kinderrechter, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:

3.1. De kinderrechter stelt allereerst vast dat de situatie van de jongste twee kinderen, [jongste kind 1] en [jongste kind 2] recentelijk is gewijzigd. Op vrijdag 16 april 2021 heeft pleegvader
[de pleegvader] twee TIA’s gehad, waarna de kinderen in een noodpleeggezin zijn geplaatst. Omdat de kinderen niet meer bij de pleegouders [de pleegouders] konden worden teruggeplaatst en niet veel langer in het noodpleeggezin konden blijven, het onwenselijk was om de kinderen opnieuw over te plaatsen en het toch al de bedoeling van de GI was om de kinderen weer bij de moeder thuis te plaatsen, wonen de kinderen inmiddels weer bij de moeder. De GI betreurt het dat er geen tijd was om dat gefaseerd te doen. Ter zitting heeft de GI het verzoek ten aanzien van deze twee kinderen ingetrokken.
3.2.
Nu het verzoek met betrekking tot de jongste twee kinderen [jongste kind 1] en [jongste kind 2] is ingetrokken ligt ter beoordeling uitsluitend nog aan de kinderrechter voor het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de oudste twee kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 3 november 2021.
(…)
3.10.
Zoals de kinderrechter reeds uitgebreid ter zitting heeft besproken, acht zij het van groot belang voor alle betrokkenen, maar vooral voor de kinderen, dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over het perspectief van de kinderen. De huidige situatie acht de kinderrechter voor de kinderen ingewikkeld omdat niet alleen de termijn waarbinnen de kinderen duidelijk moet zijn waar zij zullen opgroeien (aanvaardbare termijn) ruimschoots is verstreken, maar een eerdere beslissing daarover is teruggedraaid, zodat het vertrouwen van de kinderen in de volwassenen om hen heen mogelijk is beschadigd en er opnieuw onzekerheid is ontstaan over waar de kinderen (verder) zullen opgroeien. Gezien de complexiteit van de zaak, waarbij niet alleen de moeder en de pleegouders maar ook de GI en Parlan op belangrijke punten lijnrecht tegenover elkaar zijn komen te staan, en de recente situatie waarbij de jongste twee kinderen noodgedwongen en overhaast zijn teruggeplaatst bij de moeder, acht de kinderrechter het van groot belang dat er door de meervoudige kamer van de rechtbank naar deze zaak wordt gekeken. Een thuisplaatsing van de oudste twee kinderen acht de kinderrechter gelet op de door de GI en Parlan geschetste noodzaak van zorgvuldigheid op dit moment niet aan de orde. Het feit dat de jongste kinderen inmiddels wel zijn thuisgeplaatst maakt dat oordeel niet anders.
3.11.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarom verlengen voor de duur van twee maanden tot 3 juli 2021, waarbij de beslissing ten aanzien van het meer verzochte zal worden behandeld tijdens de zitting van de meervoudige kamer op 14 juni 2021 om 11.45 uur. (…).
4.2.
De rechtbank dient thans nog te beslissen over het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen tot 3 november 2021.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens de brief van de Raad gedateerd 18 september 2020 blijkt dat de Raad akkoord is gegaan met de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na twee jaar. Uit de brief volgt verder dat de GI een opvoedbesluit heeft genomen waarmee zij terugkomen op hun eerdere opvoedbesluit dat de kinderen bij de pleegouders zouden opgroeien. Dit laatst genomen opvoedbesluit hield in dat de kinderen pas bij de moeder kunnen gaan wonen als zij aan een aantal basisvoorwaarden zou hebben voldaan. Deze basisvoorwaarden, waarover de GI en Parlan het eens zijn, betreffen:
  • de moeder moet gedurende een gedegen periode van minstens een half jaar aantoonbaar maken dat zij de opvoeding van vier kinderen aankan;
  • de moeder moet een dagbesteding hebben, het liefste in de Nederlandse taal, ter ondersteuning van de kinderen;
  • de moeder accepteert de hulp van de opvoedondersteuner;
  • de kinderen blijven zich positief ontwikkelen en moeder sluit goed aan bij de ontwikkelbehoefte van de kinderen.
Ten tijde van de beoordeling van de Raad had de GI nog geen zicht op de opvoedvaardigheden van de moeder, de emotionele- en psychische beschikbaarheid van de moeder en haar belastbaarheid. Opbouw in omgang en monitoring door de GI werd van groot belang geacht. Verder vond de GI dat aanvullende hulp (van I-psy) voor de kinderen nodig was. Onder deze omstandigheden vond de Raad de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing de meest passende maatregel.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat aan basisvoorwaarden voor thuisplaatsing
voorafmoet worden voldaan. Door dergelijke voorwaarden niet vooraf te waarborgen, bestaat immers het risico dat kinderen in een voor hen niet veilige opvoedsituatie komen te verkeren. Naar aanleiding van het traject dat de GI in dit verband bewandelde heeft Parlan bij brief van 12 april 2020 haar visie beschreven op het herzien van een opvoedbesluit in het algemeen, gewezen op de stabiliteit en veiligheid die de kinderen in de loop van vier jaar hebben ervaren in de pleeggezinnen en heeft Parlan veel aandacht besteed aan de feitelijke zorgen over de draagkracht van de kinderen en over de opvoedsituatie bij de moeder.
De GI heeft geen gehoor gegeven aan deze (alarmerende) signalen over de situatie bij de moeder. Integendeel, de GI schrijft in haar brief van 12 april 2021 aan de rechtbank dat ze vindt dat pleegouders de heftige kindsignalen rondom de omgang met de moeder en de strijd rondom de loyaliteit die de kinderen ervaren, problematiseren in plaats van deze signalen te normaliseren. En in diezelfde brief schrijft de GI dat Parlan (kennelijk ten onrechte in de visie van de GI) de pleegouders steunt in hun zorg en hierin onvoldoende relativering aanbrengt om de krachten in plaats van de kwetsbaarheid van de kinderen te benadrukken.
4.5.
De GI heeft ter zitting moeten bevestigen dat de moeder niet voldoet aan de door de GI vastgestelde basisvoorwaarden voor thuisplaatsing, ondanks alle hulp die door Simetri en de GI zelf is geboden.
Zo is gebleken dat de moeder op het moment dat zij een afspraak heeft met de opvoedondersteuning van Simetri of de GI niet steeds aanwezig is en de deur niet heeft open gedaan. De moeder is niet bereikbaar (geweest) voor de pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en ziet niet het belang van het contact van de jongste twee kinderen met de voormalige pleegouders. De moeder heeft de inschrijving van de jongste twee kinderen op haar adres niet geregeld, ondanks meerdere verzoeken daartoe van de GI. De moeder heeft het afscheid van de jongste kinderen op hun oude school tot op heden niet geregeld, ondanks meerdere verzoeken daartoe van de GI en ze ziet het belang daarvan evenmin (voldoende) in. De moeder geeft geen toestemming meer voor de behandeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door I-psy, ondanks de uitleg die ze heeft gekregen over de noodzaak daartoe. De moeder is niet bereid de ID-kaarten van [minderjarige 1] aan de pleegouders af te geven, terwijl zij deze nodig hadden en hebben om bijvoorbeeld de noodzakelijke medische zorg zonder obstakels te kunnen laten plaatsvinden. De moeder is ten slotte niet aanspreekbaar gebleken op haar gedrag. Gelet op al deze voorbeelden moet de conclusie zijn dat de moeder niet heeft laten zien dat zij in staat is om bij de (behoefte van de) kinderen aan te sluiten. Dit leidt tot de conclusie dat thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer aan de orde kan zijn, zoals ook de Raad ter zitting heeft gesteld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdere ontwikkelingen na 12 april 2021 hebben duidelijk gemaakt dat de GI met haar benadering de plank volledig heeft misgeslagen. De GI had moeten bijsturen op basis van alle signalen van de kinderen, de pleegouders en van Parlan. Dat dat niet is gebeurd is ten koste gegaan van het welzijn van de vier kinderen en dat is zeer pijnlijk te noemen.
4.6.
In het kader van het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onbegrijpelijk dat de GI ter zitting aangeeft nog steeds te blijven inzetten op het opgroeien van de jongste twee kinderen bij de moeder en daarnaast lijkt aan te geven dat thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot de mogelijkheden blijft behoren, over welk laatstgenoemd onderwerp zij zoals onder 3.1 weergegeven ter zitting wisselende uitlatingen heeft gedaan. Dit is in strijd met de door de GI gestelde basisvoorwaarden en derhalve in strijd met het belang van de kinderen. De GI heeft de kinderen de afgelopen tijd het gevoel gegeven dat zij de keuze moesten maken waar zij zouden gaan opgroeien en gemeld dat hetgeen zij in vertrouwen wilden vertellen vervolgens werd gecommuniceerd naar alle betrokkenen. Dit is een keuze en werkwijze die evenmin in het belang van de kinderen is te achten vanwege hun loyaliteit naar de moeder en de pleegouders. Ook heeft de GI met het volgen van de beschreven lijn en het nog immer niet innemen van een definitief standpunt over het opgroeiperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , onvoldoende oog voor het onderliggende en belangrijke gegeven dat voor de kinderen inmiddels de aanvaardbare termijn ruimschoots is overschreden, zoals de Raad heeft vastgesteld, en de kinderen de duidelijkheid al langere tijd nodig hadden. Door de algehele gang van zaken is het vertrouwen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in volwassenen ernstig beschadigd en is hun loyaliteitsconflict onnodig versterkt. De GI dient zich daarvan rekenschap te geven.
4.7.
Gelet op de gang van zaken en de roep om duidelijkheid van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , is de rechtbank van oordeel dat de GI in lijn met de visie van de Raad op zo kort mogelijke termijn en in ieder geval vóór het moment dat een verlengingsverzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing wordt ingediend, een definitief opvoedbesluit moet nemen dat inhoudt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer bij de moeder zullen opgroeien, maar in hun pleeggezin blijven totdat zij volwassen zijn en op eigen benen kunnen staan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de GI niet kan volstaan met een eigen interne afweging of een gezagsbeëindigende maatregel hier noodzakelijk is, maar deze vraag dient voor te leggen aan de Raad.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal de machtiging tot uithuisplaatsing voor het restant van de verzochte duur verlenen, zodat de kinderen voor de komende maanden duidelijkheid hebben en de GI de tijd heeft om aan de onder 4.7 opgenomen opdracht te voldoen.
4.9.
De Raad heeft ter zitting toegezegd te gaan onderzoeken of de woonplek van de jongste twee kinderen bij de moeder voldoende veilig is. De rechtbank acht dit gelet op al hetgeen is overwogen begrijpelijk en aangewezen. De rechtbank vertrouwt erop dat de Raad het hiervoor overwogene, dat voor een groot deel inhoudelijk ook betrekking heeft op de jongste twee kinderen, in haar onderzoek zal betrekken.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , in een voorziening voor pleegzorg tot 3 november 2021;
5.2.
verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, voorzitter, mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, mr. A.H. Loos-Horstman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.