ECLI:NL:RBNHO:2021:7056

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
20.008339
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift tot opheffing van beslag op inbeslaggenomen scooters en scooteronderdelen

Op 1 juni 2021 is een klaagschrift ingediend door mr. M. Bonefaas, gemachtigde van de klaagster, die beweert rechthebbende te zijn op inbeslaggenomen scooters en scooteronderdelen. De klaagster, gevestigd in Hoorn, heeft een bedrag van € 50.000,- geleend aan [bedrijfsnaam 1], dat gebruikt is voor de aanschaf van deze scooters. De pandakte is geregistreerd op 4 mei 2021, na de inbeslagname op 9 maart 2021. Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 18 augustus 2021 was de klaagster aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, en de officier van justitie, mr. J.A. Reekers, was ook aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag is gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen en hennepteelt door [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2]. De rechtbank oordeelt dat de pandakte pas na de inbeslagname is geregistreerd, waardoor de pandhouder haar rechten niet kan uitoefenen vóór de officier van justitie. De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Enkelvoudige kamer
Registratienummer: 21.008339
Parketnummer: 15.870526.19
Uitspraakdatum: 23 augustus 2021
Beschikking(art. 552a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 1 juni 2021 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland ingekomen een klaagschrift, van mr. M. Bonefaas, gemachtigde van
[klaagster]klaagster,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
woonplaats kiezende te (1621 GH) Hoorn, Achterstraat 2,
op het kantoor van mr. M. Bonefaas, advocaat.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klaagster van:
- Scooters en scooteronderdelen.
Op 18 augustus 2021 is dit klaagschrift op een openbare zitting in raadkamer behandeld.
Klaagster is verschenen bij haar directeur [vertegenwoordiger] , bijgestaan door mr. M. Bonefaas voornoemd.
Ook was aanwezig de officier van justitie, mr. J.A. Reekers.
Niet aanwezig waren [belanghebbende 1] , opgeroepen als belanghebbende, en [belanghebbende 2] , eveneens opgeroepen als belanghebbende.

2.De procedure

2.1.
Uit een proces-verbaal van bevindingen, opgesteld ten behoeve van de behandeling van het klaagschrift, blijkt het volgende:
Op 9 maart 2021 werden tijdens een doorzoeking in het winkelpand in oprichting in [adres] onder de verdachte [belanghebbende 1] een aantal elektrische scooters en onderdelen inbeslaggenomen.
Vervolgens werden op 9 maart 2021 [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] als verdachten aangehouden terzake verdenking van witwassen en het kweken van hennep en de handel in hennep. [belanghebbende 2] heeft met zijn holding [bedrijfsnaam 2] een bedrijf [bedrijfsnaam 1] op naam. Vermoedelijk is er sprake van eigendomsverhulling en moet [belanghebbende 1] worden aangemerkt als rechthebbende.
2.2.
Klaagster legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag:
Klaagster heeft uit hoofde van een overeenkomst van geldlening een bedrag ad € 50.000,- aan
[bedrijfsnaam 1] te leen verstrekt. De hoofdsom van de geldlening is direct opeisbaar indien op enig vermogensbestanddeel van [bedrijfsnaam 1] door derden executoriaal of conservatoir beslag wordt gelegd. [bedrijfsnaam 1] heeft de van klaagster verkregen geldlening gebruikt voor de aanschaf van scooters en scooteronderdelen. Klaagster heeft begrepen dat onder [bedrijfsnaam 1] door de officier van justitie beslag is gelegd op deze elektrische scooters en scooteronderdelen. De lening is dus opeisbaar.
Klaagster is belanghebbende bij haar verzoek, omdat tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van geldlening voor klaagster een pandrecht is gevestigd op de in beslag genomen scooters en scooteronderdelen. De pandakte is op 4 mei 2021 bij de Belastingdienst geregistreerd. Voor de vestiging van een stil pandrecht volstaat een geregistreerde akte en niet is vereist dat de zaak in de macht wordt gebracht van de pandhouder. Klaagster wenst tot het in vuistpand nemen van de zaken en tot uitwinning van haar pandrechten over te gaan.
2.3.
De officier van justitie verzet zich tegen opheffing van het beslag. Naast waarheidsvinding kunnen de in beslaggenomen voertuigen dienen als zekerheid van een door
de rechter aan de verdachten [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] op te leggen ontnemingsmaatregel. Uit strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat hun voordeel uit het kweken van hennep en de handel in hennep in de periode 2019/2020 wordt geschat op een bedrag van ruim € 200.000,-. Inmiddels is door de rechter-commissaris een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag verleend.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
Het beslag is op 9 maart 2021 gelegd en het klaagschrift is op 1 juni 2021 ontvangen. Het klaagschrift is in zoverre ontvankelijk.
3.2.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat voornoemde voorwerpen onder [belanghebbende 1] in beslag zijn genomen, nu tegen hem en [belanghebbende 2] een verdenking van witwassen, het kweken van hennep en de handel in hennep bestaat.
3.3.
Indien een derde stelt eigenaar te zijn van een onder een ander in beslag genomen voorwerp, dient de rechtbank als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden beschouwd.
3.4.
In dit geval blijkt dat klaagster op 23 oktober 2020 een bedrag van € 50.000,- heeft overgemaakt aan [bedrijfsnaam 1] , onder de vermelding “preferente lening”. Van deze lening is op dat moment geen akte van geldlening opgemaakt. Ter zitting verklaarde [vertegenwoordiger] dat hij [belanghebbende 1] door een jarenlange relatie vertrouwde en dat het opmaken van een schriftelijke overeenkomst later nog wel zou komen.
De rechtbank merkt op dat uit het dossier blijkt dat [vertegenwoordiger] op 10 maart 2021 (een dag na de inbeslagneming) en ook kort daarna geen schriftelijke overeenkomst aan de politie heeft kunnen tonen. Hij stelde toen dat zo’n akte wel zou zijn opgemaakt. Ook bij een doorzoeking bij [bedrijfsnaam 1] en haar boekhouder is geen akte van geldlening aangetroffen.
Bij het klaagschrift heeft klaagster zowel een akte van geldlening, als een pandakte overgelegd. Beide stukken zijn gedateerd 14 januari 2021 en bij de namen [belanghebbende 2] , [belanghebbende 1] en [vertegenwoordiger] staan handtekeningen.
Ter zitting verklaarde [vertegenwoordiger] dat hij deze stukken pas later weer had teruggevonden, na een hack van 15 van zijn “entiteiten”, waaronder klaagster. Waarom deze papieren stukken niet eerder in zijn eigen administratie konden worden teruggevonden, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Dat kan echter verder in het midden blijven, gelet op het volgende.
3.5.
De grondslag van het verzoek tot opheffing van het beslag is de stelling dat de in beslag genomen scooters aan klaagster zijn verpand. De rechtbank zal er veronderstellenderwijs van uit gaan dat de pandakte op 14 januari 2021 onderhands is opgemaakt. Uit de door klaagster overgelegde stukken blijkt dat de pandakte op 4 mei 2021 ter registratie aan de Belastingdienst is aangeboden. Gelet op het stempel van de belastingdienst is de akte ook op die datum geregistreerd.
Volgens artikel 3:237, eerste lid BW wordt een pandrecht op een roerende zaak gevestigd bij geregistreerde onderhandse akte. Dat was in dit geval dus 4 mei 2021; op dat moment is het pandrecht gevestigd. Het beslag dateert van 9 maart 2021. Dat betekent dat de pandhouder haar rechten niet vóór de officier van justitie kan uitoefenen.
Daarom dient het beklag ongegrond te worden verklaard.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.

5.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, rechter, in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2021
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.