In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 23 augustus 2021, betreft het een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de erkenning van het Poolse wettelijke zorgdragerschap van de grootmoeder van de minderjarige [de minderjarige], geboren in Polen. De kinderrechter moest beoordelen of de beslissing van de Poolse rechter om de grootmoeder als wettelijke zorgdrager aan te wijzen, gelijkgesteld kan worden aan de Nederlandse voogdij. De kinderrechter concludeert dat de Poolse wettelijke zorgdrager niet één op één kan worden vergeleken met de Nederlandse voogdij, waardoor de grootmoeder niet als gezagsdrager in Nederland kan worden aangemerkt. Het primaire verzoek van de Raad wordt afgewezen.
Echter, het subsidiaire verzoek van de Raad om de grootmoeder met tijdelijke voogdij over de minderjarige te belasten, wordt toegewezen. De kinderrechter oordeelt dat de ouders van de minderjarige in feite niet in staat zijn om het gezag uit te oefenen, en dat de grootmoeder al geruime tijd voor de minderjarige zorgt. De rechtbank stelt vast dat het in het belang van de minderjarige is dat de grootmoeder wordt benoemd tot tijdelijke voogd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de overige verzoeken zijn afgewezen.