ECLI:NL:RBNHO:2021:7216

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/307171 / HA ZA 20-577
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring te kwader trouw van perceel grond en schadevergoeding uit onrechtmatige daad

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Velsen en gedaagden over de eigendom van een perceel grond. De gemeente Velsen vorderde primair vast te stellen dat zij eigenaresse is van het omstreden stuk grond, terwijl gedaagden, waaronder [gedaagde 1], stelden dat zij het perceel door verkrijgende verjaring hadden verkregen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] het perceel te kwader trouw had verkregen door verjaring, maar dat de gemeente Velsen recht had op schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft bepaald dat [gedaagde 1] moet meewerken aan de teruglevering van het perceel binnen een jaar na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft de vordering van de gemeente Velsen tot erkenning van eigendom afgewezen, maar de vordering tot schadevergoeding toegewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/307171 / HA ZA 20-577
Vonnis van 25 augustus 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VELSEN,
zetelend te IJmuiden, gemeente Velsen,
eiseres,
advocaat mr. M.W. Langhout te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.W.E. Vermeer te Zaandam.
Partijen zullen hierna gemeente Velsen en gedaagden samen [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • een dagvaarding van 26 augustus 2020 met producties 1 t/m 8;
  • een conclusie van antwoord van 21 oktober 2020 met productie A t/m F;
  • het tussenvonnis van 7 april 2021;
  • nagekomen producties 9 en 10 van eiseres van 23 juni 2021;
  • een akte inbreng producties G t/m N van gedaagden van 24 juni 2021;
  • een pleitnota van [gedaagde 1] c.s.;
  • de aantekeningen van de griffier van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht tijdens de mondelinge behandeling van 6 juli 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
De zaak gaat over de vraag of gemeente Velsen eigenaresse is (gebleven) van een perceel grond of dat dit perceel door verjaring door [gedaagde 1] c.s. is verkregen. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] het perceel grond te kwader trouw door verjaring heeft verkregen. Gemeente Velsen heeft echter een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad op [gedaagde 1] , zodat [gedaagde 1] dient mee te werken aan de (feitelijke) (terug)levering van het perceel grond op straffe van een dwangsom. Gezien de omstandigheid dat [gedaagde 1] al ruim 32 jaar lang dieren op het perceel houdt en tijd nodig heeft om deze ergens anders onder te brengen, wordt de termijn waarop [gedaagde 1] aan de terug levering dient mee te werken gesteld op uiterlijk één (1) jaar na betekening van dit vonnis. De rechtbank licht in het vonnis toe hoe zij tot deze beoordeling is gekomen.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde 1] is door inschrijving in het kadaster van een akte van levering van 28 november 1988 eigenaar geworden van het woonhuis met toebehoren, erf en tuin te [plaats 2] , [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Velsen [adres 1] gedeeltelijk (thans genummerd [adres 2] ), met een oppervlakte van ongeveer 550 m² (hierna de portierswoning), zoals met dikke omlijning en schuine arcering aangeduid op de aan de akte gehechte - en hierna in gekopieerde - tekening:
3.2.
[gedaagde 1] is door inschrijving in het kadaster van een akte uitgifte erfpacht van 6 juli 1989, erfpachter geworden van een perceel grond van gemeente Velsen met de zich daarop bevindende opstal (waarvoor een van de erfpacht afhankelijk opstalrecht is gevestigd), gelegen aan de [adres 3] te [plaats 2] , kadastraal bekend gemeente Velsen, [adres 3] (geheel) en [adres 3] gedeeltelijk (nu samen genummerd [adres 4] ), met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 50 m² (hierna de garage), zoals met kruisarcering aangeduid op de aan de akte gehechte - en hierna in gekopieerde – tekening:
3.3.
In de hiervoor genoemde akte uitgifte erfpacht heeft gemeente Velsen een erfdienstbaarheid gevestigd ten nutte van het in erfpacht uitgegeven terrein (de garage) en ten laste van de direct aangrenzende percelen grond inhoudende het recht van de verkrijger ( [gedaagde 1] ) om via het op de aan de akte gehechte tekening met arcering aangegeven pad te komen van en te gaan naar de garage naar en van de [adres 5] .
3.4.
Gemeente Velsen was oorspronkelijk eigenaresse van de portierswoning, de garage en de daaraan grenzende percelen grond.
3.5.
Op 17 april 2018 heeft gemeente Velsen [gedaagde 1] c.s. een brief gestuurd naar aanleiding van inspecties door een toezichthouder van gemeente Velsen op 21 augustus 2017 en 12 november 2017 van het gebruik van het terrein en de bebouwing aan, bij en rond de portierswoning, de garage en daaraan grenzende percelen.
3.6.
De gemachtigde van [gedaagde 1] c.s. heeft bij brief van 13 augustus 2018 aan de gemeente Velsen geschreven dat [gedaagde 1] c.s. zich op het standpunt stelt
dat zij eigenaar zijn (…) van de gedeelten [adres 6] en [adres 7] zoals gelegen binnen de door mij globaal in rood aangegeven grenslijnen.In de brief is het volgende schematisch kaartje opgenomen:
De hiervoor in het citaat genoemde gedeelten van de percelen kadastraal genummerd [adres 6] en [adres 7] - plaatselijk omheind door hagen en hekken en grenzend aan de portierswoning en de garage - zoals gelegen binnen de op voormeld schematisch kaartje zeer globaal in rood aangegeven grenslijnen (die in werkelijkheid niet overal recht lopen) hierna genoemd: het omstreden stuk grond.
3.7.
Na een bespreking tussen partijen op 13 juni 2018 en diverse correspondentie over en weer, heeft de gemachtigde van gemeente Velsen op 28 februari 2020 [gedaagde 1] c.s. bij brief verzocht en zo nodig gesommeerd tot ontruiming van het omstreden stuk grond over te gaan.

4.Het geschil

Primaire vordering

4.1.
Gemeente Velsen vordert primair voor recht te verklaren dat Velsen eigenaresse is (gebleven) van het omstreden stuk grond en [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten, de procedure- en/of nakosten te vermeerderen met wettelijke rente bij niet betaling binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Voorwaardelijke subsidiaire vordering
4.2.
Gemeente Velsen vordert subsidiair (voor het geval [gedaagde 1] c.s. het omstreden stuk grond door verjaring zou hebben verkregen) voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] c.s. onrechtmatig jegens Velsen heeft gehandeld door het omstreden stuk grond wederrechtelijk in gebruik te nemen en te houden. Daarnaast vordert de gemeente Velsen:
primair: [gedaagde 1] c.s. te veroordelen om mee te werken aan de (terug)levering van het wederrechtelijk in gebruik genomen omstreden stuk grond op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag met een maximum van €150.000,-;
subsidiair: [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van een bedrag aan schadevergoeding, nader te bepalen door een onafhankelijk deskundige, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening; en
(primair en subsidiair):
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,00 zonder betekening of € 199,00 in het geval van betekening, de procedure- en nakosten te vermeerderen met wettelijke rente bij niet betaling binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Voordat tot de inhoudelijke beoordeling van de vordering(en) wordt overgegaan, zal eerst een aantal punten van meer processuele aard worden beoordeeld.
Bezwaar tegen producties
5.2.
Gemeente Velsen heeft bezwaar gemaakt tegen de door [gedaagde 1] c.s. ingebrachte producties G en H. De rechtbank volgt het standpunt van gemeente Velsen dat productie G dusdanige inhoudelijke stellingen bevat dat deze als een nadere conclusie kwalificeert en zal deze productie daarom buiten beschouwing laten. Productie H kwalificeert als een getuigenverklaring die als zodanig in beginsel wel kan worden ingebracht. Gemeente Velsen merkt echter terecht op dat deze productie ook een inhoudelijke reactie van [gedaagde 1] bevat op productie 7 bij de dagvaarding, zodat de tekst op pagina 7 en 8 van productie H vanaf het kopje ‘brief 8 mei 2019’ tot aan de ondertekening buiten beschouwing zal worden gelaten.
Vordering jegens [gedaagde 2]
5.3.
[gedaagde 1] c.s. heeft onweersproken aangevoerd dat [gedaagde 2] buiten elke gemeenschap van goederen met [gedaagde 1] is gehuwd en dat [gedaagde 2] daarom niet door een (huwelijkse) gemeenschap van goederen mede-eigenaar van de portierswoning en mede-erfpachter van de garage is geworden. Omdat [gedaagde 2] daarnaast heeft verklaard dat zij geen bezit van het omstreden stuk grond pretendeert, zijn de vorderingen jegens haar ongegrond. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen voor zover die op [gedaagde 2] zien.
Verdere inhoudelijke beoordeling
5.4.
Om te kunnen bepalen of gemeente Velsen eigenaresse van het omstreden stuk grond is (gebleven), dient beoordeeld te worden of het door gemeente Velsen betwiste verweer van [gedaagde 1] c.s. dat [gedaagde 1] eigenaar van het omstreden stuk grond is geworden, slaagt.
5.5.
Niet ter discussie staat dat gemeente Velsen oorspronkelijk eigenaresse was van de portierswoning, de garage en de daaraan grenzende percelen grond.
Eigenaar geworden doordat het omstreden stuk grond, de portierswoning en de garage een (historische) eenheid vormen?
5.6.
Het eerste verweer van [gedaagde 1] c.s. ziet er op dat [gedaagde 1] eigenaar van het omstreden stuk grond is geworden doordat [gedaagde 1] tijdens de rondleiding ter plaatse op 20 september 1988 van [betrokkene 1] , een medewerker van gemeente Velsen, heeft begrepen dat hij de portierswoning en garage inclusief het omstreden stuk grond zou kunnen verwerven. [gedaagde 1] heeft bij ontvangst van de sleutels van de portierswoning en de garage toegang gekregen tot het omstreden stuk grond en heeft begrepen dat hem dit is geleverd deels op 28 november 1988 bij de levering van de portierswoning en deels op 6 juli 1989 bij de erfpachtuitgifte van de garage, aldus [gedaagde 1] . Dit verweer slaagt niet. Voor het verkrijgen van een perceel grond is namelijk meer nodig dan feitelijk toegang krijgen tot dat perceel en de indruk hebben dat het perceel bij de te koop aangeboden woning en garage hoort. In beginsel kan de juridische eigendom van een onroerende zaak alleen worden verkregen door een levering krachtens een geldige titel (zoals de verbintenis tot levering uit een koopovereenkomst) door middel van een notariële akte gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers van het kadaster (artikel 3:84 lid 1 in samenhang met artikel 3:89 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, hierna genoemd BW). Zelfs al zou ten aanzien van het omstreden stuk grond sprake zijn van een koopovereenkomst en dus van een titel - waarvoor [gedaagde 1] c.s. onvoldoende heeft gesteld -, dan nog ontbreekt de notariële akte en de inschrijving daarvan in het kadaster. De feiten die [gedaagde 1] c.s. aanvoert zoals:
mondelinge uitingen van [betrokkene 1] dat a) verkoop van de portierswoning paste binnen het beleidsvoornemen van gemeente Velsen om behoud en herstel van de historische verbondenheid van de portierswoning met zijn omgeving voor de toekomst te kunnen verzekeren en b) het daarbij paste om de portierswoning en garage weer bij elkaar te trekken;
aanwijzing door [betrokkene 1] van palen van een oude erfafscheiding van het (grotere) terrein inclusief het omstreden stuk grond;
de sleuteloverdracht van de portierswoning en de garage voorafgaand aan de levering en erfpachtuitgifte, waarmee gemeente Velsen ook toegang tot het omstreden stuk grond heeft verleend, aldus [gedaagde 1] c.s.,
op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. meent dat [gedaagde 1] mocht begrijpen dat hij het omstreden stuk grond zou kunnen verwerven, kwalificeren niet als eigendomsverkrijging van een onroerende zaak.
5.7.
De jurisprudentie (niet het zgn. Landgraaf-, maar het Landtong-arrest, HR 20 februari 1987, NJ 1987, 1002) waar [gedaagde 1] c.s. zich kennelijk op beroept, stellende dat onbekendheid met gegevens uit het kadaster hem niet kan worden tegengeworpen, omdat het kadaster niet kwalificeert als openbaar register in de zin van artikel 3:23 BW, kan zijn verweer niet helpen, omdat die jurisprudentie ziet op extinctieve of ook wel bevrijdende verjaring, waar [gedaagde 1] c.s. in dit eerste verweer geen beroep op doet.
Eigenaar geworden door verkrijgende verjaring?
5.8.
Het tweede verweer van [gedaagde 1] c.s. is dat [gedaagde 1] het omstreden stuk grond in eigendom heeft verkregen door een onafgebroken bezit te goeder trouw van tien jaren (artikel 3:99 BW), waarbij de verjaringstermijn op 7 juli 1989 is aangevangen. Dit verweer slaagt evenmin. Het omstreden stuk grond is een registergoed. Levering daarvan geschied bij notariële akte en inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers (artikel 3:10 BW). Uit de door [gedaagde 1] ondertekende akten van levering en erfpachtuitgifte blijkt duidelijk dat hij geen eigenaar van het omstreden stuk grond is geworden. Ten eerste wordt in deze akten de verkregen oppervlakte vermeld, namelijk circa 550 centiare voor de portierswoning respectievelijk circa 50 centiare voor de garage. [gedaagde 1] wist zodoende dat hij slechts de woning en de garage met bijbehorende (in oppervlak beperkte) grond verkreeg en niet tevens de tussen- en omliggende grond, die qua oppervlakte een veelvoud van 600 centiare beslaat. Ten tweede wordt in de respectievelijke akten verwezen naar daaraan gehechte tekeningen (r.o. 3.1. en 3.2.), waarop is aangegeven welke percelen grond [gedaagde 1] op dat moment wél in eigendom respectievelijk erfpacht verkreeg. Omgekeerd volgt daaruit dat voor [gedaagde 1] duidelijk moet zijn geweest dat hij niet de eigendom van het (tussen- en omliggende) omstreden stuk grond verkreeg. Ten derde is in de akte van erfpachtuitgifte van de garage de hiervoor in r.o. 3.3. genoemde erfdienstbaarheid van pad gevestigd. Zelfs als [gedaagde 1] de juridische bewoordingen van de erfdienstbaarheid niet zou hebben begrepen, dan had hij door de aan de akte gehechte tekening met het pad en de woorden ‘
te vestigen erfdienstbaarheid’, moeten begrijpen dat hij geen eigenaar van dat pad of de omliggende grond werd, maar het recht kreeg om over grond van gemeente Velsen van en naar de garage te komen en gaan. De toelichting van [gedaagde 1] c.s. tijdens de zitting dat [gedaagde 1] op het moment van het vestigen van de erfdienstbaarheid dacht al eigenaar van het omstreden stuk grond te zijn, zodat de erfdienstbaarheid op dat moment (6 juli 1989) onmiddellijk door vermenging teniet is gegaan, leidt niet tot een andere conclusie. [gedaagde 1] was op dat moment geen eigenaar van het omstreden stuk grond, zodat geen sprake van vermenging kan zijn. [gedaagde 1] c.s. stelt zelf bovendien dat het bezit te goeder trouw pas op de dag er na, op 7 juli 1989 aanving. Daarbij komt dat als [gedaagde 1] werkelijk in de veronderstelling was al eigenaar van het omstreden stuk grond te zijn, het meewerken aan het vestigen van de erfdienstbaarheid - wetende dat die toch door vermenging teniet zou gaan - eerder wijst op kwade dan goede trouw.
Eigenaar geworden door bevrijdende verjaring?
5.9.
Het derde verweer van [gedaagde 1] c.s. is dat [gedaagde 1] het omstreden stuk grond in eigendom heeft verkregen door bezit te kwader trouw na verloop van twintig jaren. [gedaagde 1] c.s. stelt dat [gedaagde 1] als niet-rechthebbende op 6 juli 1989 bezitter van het omstreden stuk grond is geworden (artikel 3:314 lid 2 BW) door zich daarover de feitelijke macht te verschaffen, zodat op 7 juli 1989 de verjaringstermijn van twintig jaren is gaan lopen (artikel 3:306 BW), waardoor hij op 7 juli 2009 de eigendom van het omstreden stuk grond heeft verkregen, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw (artikel 3:105 lid 1 BW). Dit verweer slaagt. Hierna zal worden gemotiveerd waarom.
5.10.
Voorop gesteld moet worden dat bezit pas aan de orde is, wanneer iemand het goed voor zichzelf houdt (artikel 3:107 lid 1 BW). Of iemand het goed voor zichzelf houdt wordt naar verkeersopvatting beoordeeld met in achtneming van artikel 3:109 BW en volgende en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Er geldt dus een objectieve maatstaf. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat bij de vraag of iemand het goed voor zichzelf houdt de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen. Voor inbezitneming van andermans goed is meer nodig dan enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen (artikel 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet zodanig zijn dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter wordt tenietgedaan. Deze lat ligt hoog, zodat daar niet zo maar aan wordt voldaan. Ook moet het bezit ondubbelzinnig en openbaar zijn. De vraag of [gedaagde 1] eigenaar van het omstreden stuk grond is geworden, zal aan de hand van het hiervoor geschetste kader moeten worden beantwoord.
Aard en de bestemming van het betrokken goed
5.11.
Gemeente Velsen heeft - onder verwijzing naar een aantal arresten van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch uit 2016 [1] en een arrest van het gerechtshof Amsterdam uit 2020 [2] - aangevoerd dat in het algemeen bij onroerende zaken al niet snel een intentie tot het houden voor zichzelf door een niet-rechthebbende mag worden aangenomen, maar dat zulks te meer geldt bij stroken publieke grond als de onderhavige. Gemeente Velsen wijst erop dat het gerechtshof Amsterdam in haar r.o. 3.8 het volgende heeft bevestigd:
Daar komt nog bij dat het in het onderhavige geval om een perceel grond gaat van een particuliere eigenaar dat grenst aan grond van de Gemeente. Die situatie kan niet zonder meer op één lijn worden gesteld met het geval dat twee percelen van particulieren aan elkaar grenzen, onder meer niet omdat, naar feit van algemene bekendheid is, publieke grond – al dan niet oogluikend toegestaan – door particulieren niet zelden (mede) wordt benut voor publieke doeleinden, zoals in het onderhavige geval in het kader van het mogelijk maken van parkeergelegenheid. Dergelijke gedragingen zullen daarom niet snel de conclusie (kunnen) wettigen dat de Gemeente daaruit niet anders kan afleiden dan dat de gebruiker eigenaar van de betreffende strook grond pretendeert te zijn.
[gedaagde 1] c.s. heeft daar tegen aangevoerd dat [gedaagde 1] het omstreden stuk grond nimmer voor publieke doeleinden heeft gebruikt en voor iedereen heeft afgesloten, zowel voor particulieren als voor gemeente Velsen.
5.12.
Gemeente Velsen heeft onweersproken aangevoerd dat het omstreden stuk grond onderdeel uitmaakt van Natura 2000 gebied, zodat vast staat dat het omstreden stuk grond in beginsel nog steeds een publieke bestemming heeft. Echter, niet is gebleken dat het omstreden stuk grond - na in bezitneming en (verdere omheining) door [gedaagde 1] vanaf 1988/1989 - nog werd benut voor publieke doeleinden, zodat het van de feitelijke machtsuitoefening door [gedaagde 1] afhangt, of deze zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter (gemeente Velsen) van het omstreden stuk grond wordt tenietgedaan.
5.13.
Uitzondering op het vorenstaande vormt overigens de parkeerplaats gelegen ten zuidoosten van de portierswoning buiten de omheining en de toegangspoort en grenzend aan de (asfalt)weg. Hoewel de parkeerplaats volgens [gedaagde 1] c.s. uitsluitend door [gedaagde 1] c.s. en zijn bezoekers wordt gebruikt, is de parkeerkeerplaats niet afgesloten voor publiek. Dat [gedaagde 1] de parkeerplaats af en toe heeft afgespannen met rood/wit lint als derden daar wilden parkeren ondanks het inrijverbod van de (asfalt)weg, betekent niet dat derden permanent geen gebruik meer van deze (niet afgesloten) parkeerplaats konden maken. Voor zover de parkeerplaats niet op het kadastrale perceel nummer [adres 2] van de portierswoning is gelegen (en daardoor in eigendom aan [gedaagde 1] toebehoort), brengt de aard en bestemming van de parkeerplaats mee dat niet kan worden aangenomen dat [gedaagde 1] als niet-rechthebbende de intentie had tot het houden voor zichzelf.
Feitelijke machtsuitoefening
5.14.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de feitelijke machtsuitoefening van [gedaagde 1] over het omstreden stuk grond als volgt. [gedaagde 1] c.s. stelt en onderbouwt met fotomateriaal dat [gedaagde 1] het omstreden stuk grond vanaf de verkrijging van de portierswoning, maar in elk geval vanaf de erfpachtuitgifte van de garage op 6 juli 1989 feitelijk in zijn macht heeft genomen door de volgende machtsuitoefeningen:
het opknappen van het verwaarloosde terrein vanaf 1988;
het blokkeren van de toegang tot de garage en aanbrengen van een slot op de versperring bij het pad naar de garage;
de aanplant van hagen en struiken aan de west-, noord- en zuidgrens van het omstreden stuk grond in 1988;
het aanbrengen van een gazen hekwerk van 1,20 meter hoog langs de oostelijke en een deel van de westelijke grens van het omstreden stuk grond met gebruikmaking van aangetroffen oude palen en de houtwal/latjeshekgrens in juni 1989 respectievelijk in 1988 en eerste helft van 1989;
het aanbrengen van een taxus en buxus haag aan de oostelijke grens voor en achter het hiervoor genoemde gazen hekwerk;
het aanbrengen van diverse opstallen voor opslag en het houden van dieren, zoals varkens, kippen, katten en duiven vanaf 1988;
de aanleg van een vijver, terrassen, betegelde looppaden en grasvelden vanaf medio 1989;
het creëren van zogenaamde ‘tuinkamers’ door het afbakenen van delen van de grond met planten, hagen en houten hekpoorten vanaf 1988 tot medio negentiger jaren, en
het verhogen van het gazen hek aan de noordwestelijke kant tot 2,20 meter en het aanbrengen van klimop als windvang begin jaren negentig.
Gemeente Velsen heeft de hiervoor opgesomde machtsuitoefeningen op zich niet betwist, zodat die als vaststaand worden aangenomen, maar wel aangevoerd dat [gedaagde 1] het gazen hekwerk van 1,20 meter uitsluitend heeft aangebracht vanwege overlast van herten. Daarmee heeft [gedaagde 1] niet het oogmerk gehad om het perceel voor zichzelf te houden, aldus gemeente Velsen. [gedaagde 1] heeft dit op zijn beurt betwist. De rechtbank volgt het standpunt van gemeente Velsen niet, omdat zij het niet waarschijnlijk acht dat [gedaagde 1] het hekwerk om andermans eigendom heeft geplaatst om overlast van herten te voorkomen. Zij acht het waarschijnlijker dat [gedaagde 1] dit heeft gedaan om zijn eigen bezit te beschermen.
5.15.
[gedaagde 1] c.s. stelt ook dat gemeente Velsen sinds 30 september 1988, de dag van de sleuteloverdracht, geen vrije toegang meer tot het omstreden stuk grond heeft gehad. [betrokkene 2] , een toezichthouder van gemeente Velsen heeft de omheining altijd gerespecteerd en heeft alleen op uitnodiging van [gedaagde 1] het omstreden stuk grond betreden. Bijvoorbeeld om advies te geven over een scheef hangende boom. Daarnaast stelt [gedaagde 1] c.s. dat [gedaagde 1] het omstreden stuk grond heeft onderhouden, waaronder het maaiwerk, het aanplanten en onderhouden van de hagen en het controleren van bomen op dor hout. Gemeente Velsen heeft wel onderhoud in de omgeving gepleegd, maar altijd tot aan de omheining en niet op het omstreden stuk grond, aldus [gedaagde 1] . [gedaagde 1] c.s. onderbouwt dit met foto’s van:
snoeien en houtkap door gemeente Velsen op 25 februari 2010 en 12 januari 2011 aan het ten noordwesten van de portierswoning, buiten de omheining gelegen driehoekig gevormde perceel en
de landelijke natuurwerkdag in 2012 en 2014 in het aangrenzende Park Kennemergaarde.
Gemeente Velsen betwist dat zij geen vrije toegang meer tot het omstreden stuk grond heeft en stelt dat zij binnen de omheining onderhoud aan bomen heeft verricht en zieke bomen (iepen) heeft verwijderd. Zij heeft toegelicht dat eens in de acht tot tien jaar wordt gekeken of onderhoud aan het bosperceel van het omstreden stuk grond nodig is, maar dat dit klaarblijkelijk de laatste periode niet nodig was. [gedaagde 1] c.s. betwist dat de zieke iepen door de gemeente zijn verwijderd en heeft aangevoerd dat het een project betrof waarbij [gedaagde 1] zelf een melding bij een zogenaamde ‘iepen coördinator’ van de provincie heeft gedaan en toegang tot het omstreden stuk grond heeft verleend om een aantal iepen te markeren en kappen. Aangezien partijen elkaar op dit punt tegenspreken, is niet vast komen te staan of en zo ja welk onderhoud in opdracht van gemeente Velsen op het omstreden stuk grond is verricht en of zij daarmee beëindiging van haar bezit heeft voorkomen.
De rechtbank acht het evenwel ondoenlijk dat iemand over het hekwerk van 1,20 meter stapt of zich door een heg heen toegang tot het omstreden stuk grond verschaft om onderhoud te verrichten op een perceel als het onderhavige, nu daar ook groot materieel voor nodig is. Daarnaast biedt gemeente Velsen onvoldoende aanknopingspunten om haar stelling dat zij wél onderhoud op het omstreden stuk grond heeft uitgevoerd met getuigen - waaronder [gedaagde 1] en Piers die al op de zitting hebben verklaard - nader te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende vast komen te staan dat de gemeente Velsen vanaf 6 juli 1989 - nadat [gedaagde 1] vanaf 30 september 1988 rondom erfafscheidingen had aangelegd - geen vrije toegang meer tot het omstreden stuk grond had.
5.16.
Gezien het vorenstaande moet [gedaagde 1] naar verkeersopvatting geacht worden het omstreden stuk grond voor zich zelf te hebben gehouden vanaf 7 juli 1989, tenzij geen sprake is van ondubbelzinnig en openbaar bezit.
Ondubbelzinnig en openbaar bezit
5.17.
Gemeente Velsen betwist dat sprake is van ondubbelzinnig bezit en verwijst naar de in r.o. 3.3. genoemde erfdienstbaarheid van overpad. Daaruit volgt, aldus gemeente Velsen, dat [gedaagde 1] het omstreden stuk grond mocht (en mag) gebruiken, zodat geen sprake is van ondubbelzinnig bezit. De rechtbank volgt dit standpunt van gemeente Velsen slechts gedeeltelijk, namelijk alleen voor wat betreft het pad dat van de garage naar de [adres 5] loopt en waarvoor eerder genoemde erfdienstbaarheid is gevestigd.
5.18.
Volgens artikel 1992 (oud) BW - de inhoud van deze bepaling geldt op grond van de wetsgeschiedenis ook voor het huidige recht - is voor verkrijging van eigendom door verjaring onder meer vereist het niet dubbelzinnig en openbaar bezit als eigenaar. Een dergelijk niet dubbelzinnig bezit is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar, tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (HR 15 januari 1993, NJ 1993, 178). Gemeente Velsen heeft, afgezien van het recht van overpad tussen de garage en de [adres 5] , geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat zij mocht veronderstellen dat [gedaagde 1] zich bij het gebruik van het omstreden stuk grond niet als eigenaar beschouwde maar op andere gronden meende dat hij deze grond van gemeente Velsen mocht gebruiken, zodat de eigendom van gemeente Velsen geen gevaar liep (HR 26 februari 1915, W9864). Dat gemeente Velsen van oordeel is dat [gedaagde 1] zich slechts als gebruiker gedroeg (zodat van dubbelzinnigheid sprake is) is uitsluitend aannemelijk ten aanzien van het hiervoor genoemde pad. Het recht om over dit pad te komen en gaan - dat is gevestigd een dag vóór aanvang van de verjaringstermijn van het bezit - kan namelijk als een vorm van gebruik worden beschouwd, weliswaar met zakenrechtelijke werking. Dit recht is door de omschrijving in de akte van vestiging en daaraan gehechte tekening expliciet beperkt tot het pad en ziet niet op het overige deel van het omstreden stuk grond. Gezien de door [gedaagde 1] verrichte handelingen ten aanzien van het overige deel van het omstreden stuk grond - in het bijzonder het omheinen en afsluitbaar maken van het omstreden stuk grond, het inrichten van de verschillende ‘tuinkamers’ en plaatsen van diverse opstallen voor opslag en het houden van dieren - is niet aannemelijk dat [gedaagde 1] zich slechts als gebruiker gedroeg. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat sprake was van overeengekomen gebruik van dit overige deel van het omstreden stuk grond. Van een dergelijke dubbelzinnigheid is in dit geval dus geen sprake.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kunnen de door [gedaagde 1] verrichte handelingen op het omstreden stuk grond - afgezien van het pad van de garage naar de [adres 5] en de parkeerplaats (zie r.o. 5.15.) - worden gekwalificeerd als het uitoefenen van feitelijke macht met de pretentie rechthebbende te zijn. De rechtbank is van oordeel dat - afgezien van het pad en de parkeerplaats - deze pretentie aan gemeente Velsen kan worden tegengeworpen, omdat dit handelen van [gedaagde 1] openbaar was en daarmee kenbaar voor gemeente Velsen. Het aanbrengen van de omheining langs de noord-, west- en zuidkant was en is immers duidelijk zichtbaar (en dus kenbaar) vanaf de klinker- en asfaltweg van de [adres 5] . De omheining langs de oostkant was en is zichtbaar bij het verrichten van onderhoud door gemeente Velsen aan het daaraan grenzende bosperceel. Ook heeft [gedaagde 1] [betrokkene 2] toegang tot het omstreden stuk grond verleend, waardoor het aannemelijk is dat de feitelijke machtsuitoefening binnen de omheining ook kenbaar was. Het verweer van gemeente Velsen dat uit de door [gedaagde 1] gestelde omstandigheden en gedragingen geen kenbare wilsuiting van [gedaagde 1] kan worden afgeleid, faalt dan ook.
5.19.
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde 1] het omstreden stuk grond (met uitzondering van pad en parkeerplaats) niet voor gemeente Velsen maar voor zich zelf hield, zodat de verweren van de gemeente Velsen op dat punt, waaronder het verweer dat het enkele gedogen van erfafscheidingen en objecten niet maakt dat [gedaagde 1] het omstreden stuk grond voor zich zelf is gaan houden, falen. Daarnaast volgt uit het vorenstaande, in samenhang met de hiervoor besproken feitelijke machtsuitoefening door [gedaagde 1] , dat de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit te kwader trouw op 7 juli 1989 is gaan lopen, welke verjaringstermijn op 7 juli 2009 is voltooid, aangezien [gedaagde 1] het omstreden stuk grond op dat moment in bezit had. Het verweer van de gemeente Velsen dat [gedaagde 1] de grond niet meer dan twintig jaar in bezit heeft gehad - de rechtbank begrijpt dit verweer zo dat bedoeld is dat de verjaringstermijn van 20 jaar niet is voltooid of dat [gedaagde 1] op 7 juli 2009 niet het bezit van de grond had - faalt daarom ook.
5.20.
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde 1] het omstreden stuk grond door bevrijdende verjaring op 7 juli 2009 heeft verkregen,
met uitzondering van:
de parkeerplaats gelegen ten zuidoosten van de portierswoning en grenzend aan de openbare weg, voor zover die niet op het kadastrale perceel nummer [adres 2] van de portierswoning is gelegen;
het pad van de garage naar de [adres 5] .
5.21.
De primaire vordering, de verklaring voor recht dat gemeente Velsen eigenaresse is (gebleven) van het omstreden stuk grond, zal dan ook worden afgewezen.
Schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen?
5.22.
Aangezien het beroep van [gedaagde 1] op bevrijdende verjaring ten aanzien van (een groot deel) van het omstreden stuk grond slaagt, stelt gemeente Velsen zich subsidiair op het standpunt dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door inbreuk te maken op haar eigendomsrecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 24 februari 2017. [3] [gedaagde 1] dient volgens haar bij wijze van schadevergoeding het omstreden stuk grond aan haar terug te leveren. [gedaagde 1] c.s. heeft daar tegen aangevoerd dat gemeente Velsen de onrechtmatigheid moet bewijzen, omdat goede trouw wordt verondersteld (artikel 3:118 BW). Zoals hiervoor in r.o. 5.9. is overwogen kan [gedaagde 1] echter niet als te goeder trouw worden beschouwd, zodat het verweer van [gedaagde 1] c.s. faalt. Uit het arrest van de Hoge Raad waar gemeente Velsen naar verwijst, volgt daarnaast dat degene die een zaak te kwader trouw in bezit neemt en houdt, onrechtmatig handelt.
5.23.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, zal de subsidiair gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen, namelijk dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens gemeente Velsen heeft gehandeld door het omstreden stuk grond (met uitzondering van het pad van de garage naar de [adres 5] en de parkeerplaats) wederrechtelijk in gebruik te nemen en te houden.
5.24.
Het onrechtmatig handelen brengt mee dat de voormalig rechthebbende die zijn eigendom aan die ander door de werking van de bevrijdende verjaring heeft verloren, kan vorderen dat hem door de bezitter de schade wordt vergoed die hij als gevolg van dat onrechtmatig handelen lijdt. Daaraan staan, gelet op de bedoeling van de wetgever, het stelsel van de wet en in het bijzonder de door art. 3:105 BW teweeggebrachte eigendomsverkrijging, niet in de weg. Gelet op het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad, zal de subsidiaire vordering onder B (primair) van gemeente Velsen in beginsel dan ook worden toegewezen en zal [gedaagde 1] op de voet van art. 6:103 BW bij wijze van schadevergoeding worden veroordeeld het wederrechtelijk in bezit genomen omstreden stuk grond aan gemeente Velsen in eigendom (terug) over te dragen. Let wel, de terug levering ziet
nietop het pad waarvoor de erfdienstbaarheid is gevestigd en ook
nietop de parkeerplaats, aangezien gemeente Velsen de eigendom van de grond daarvan niet aan [gedaagde 1] is verloren. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde 1] , gezien de omstandigheid dat hij al 32 jaar lang dieren op het omstreden stuk grond houdt, de tijd moet krijgen om de dieren ergens anders onder te brengen. De termijn waarop [gedaagde 1] medewerking aan de terug levering moet verlenen, zal daarom worden gesteld op uiterlijk één (1) jaar na betekening van dit vonnis.
5.25.
Voor de overdracht van het wederrechtelijk in bezit genomen omstreden stuk grond aan gemeente Velsen is in dit geval inschrijving in de daartoe bestemde openbare registers (artikel 3:10 BW) niet noodzakelijk, nu de huidige kadastrale inschrijving overeenkomt met de situatie als ware het perceel al terug geleverd. [gedaagde 1] dient dus te zorgen voor feitelijke teruglevering, zodanig dat gemeente Velsen weer over het perceel kan beschikken als eigenaar.
Vordering uit onrechtmatige daad verjaard?
5.26.
Het vorenstaande (de toewijzing van schadevergoeding) is alleen dan anders wanneer het beroep van [gedaagde 1] c.s. op verjaring van de rechtsvordering tot vergoeding van schade uit onrechtmatige daad slaagt. [gedaagde 1] c.s. voert namelijk aan dat gemeente Velsen al voor 6 juli 2009 kennis had van de feiten en omstandigheden op grond waarvan vanaf die datum de korte verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen (artikel 3:310 lid 1 BW) of in elk geval vanaf het moment van snoeien en houtkap door gemeente Velsen op 25 februari 2010 zoals hiervoor in r.o. 5.17. sub i) genoemd. Aangezien gemeente Velsen niet binnen vijf jaar daarna een vordering heeft ingesteld, is de rechtsvordering verjaard, aldus [gedaagde 1] c.s. Gemeente Velsen betwist dat de rechtsvordering is verjaard, omdat haar niet kenbaar was dat de termijn van de bevrijdende verjaring was voltooid. Volgens gemeente Velsen kan zij pas bekend zijn met de voltooiing van die termijn, zodra de rechtbank dit vaststelt.
5.27.
De rechtbank stelt voorop dat de verjaringstermijn van een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad begint te lopen op het moment dat het eigendomsverlies plaatsvindt (in dit geval op 7 juli 2009) én de gelaedeerde (gemeente Velsen) met dat eigendomsverlies (de schade) bekend is. Dat gemeente Velsen de eigendom op 7 juli 2009 is verloren staat vast, zodat het alleen nog gaat om de vraag of en zo ja wanneer gemeente Velsen met dat eigendomsverlies bekend is geworden. Niet is gebleken dat gemeente Velsen, zoals [gedaagde 1] c.s. stelt en gemeente Velsen betwist, via [betrokkene 2] al bekend was met het eigendomsverlies, althans daarvoor heeft [gedaagde 1] onvoldoende gesteld. Het feit dat [betrokkene 2] bekend was met de omheining, omdat hij daarbuiten onderhoud heeft verricht, en ook een enkele keer binnen de omheining van het omstreden stuk grond is geweest, acht de rechtbank onvoldoende om bekendheid van gemeente Velsen met eigendomsverlies door bevrijdende verjaring aan te kunnen nemen. De gemeente Velsen kan naar het oordeel van de rechtbank niet eerder geacht worden bekend te zijn geweest met het eigendomsverlies dan op het moment dat de gemachtigde van [gedaagde 1] c.s. in de brief van 13 augustus 2018 (r.o. 3.6) het standpunt inneemt dat [gedaagde 1] eigenaar van het omstreden stuk grond is geworden. De korte verjaringstermijn als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW is daarom gaan lopen op de dag ná ontvangst van de brief door gemeente Velsen. Aangezien sinds 15 augustus 2018 nog geen vijf jaar zijn verlopen, is de verjaringstermijn niet voltooid. Daarbij komt dat gemeente Velsen de verjaring van haar rechtsvordering heeft gestuit door het uitbrengen van de dagvaarding op 26 augustus 2020. De rechtsvordering tot vergoeding van schade uit onrechtmatige daad is dus niet verjaard en het verweer van [gedaagde 1] c.s. faalt dan ook.
Dwangsom
5.28.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als gevorderd, maar met de beperking dat [gedaagde 1] de dwangsom pas verschuldigd is wanneer hij niet uiterlijk één (1) jaar na betekening van dit vonnis zijn (feitelijke) medewerking aan de terug levering heeft verleend.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.29.
[gedaagde 1] c.s. heeft de rechtbank verzocht de vordering - bij toewijzing - niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Gemeente Velsen heeft na de mondelinge behandeling laten weten met dat verzoek in te kunnen stemmen. De toe te wijzen vorderingen zullen daarom niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Proceskosten
5.30.
[gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gemeente Velsen worden begroot op:
- dagvaarding € 105,03
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat € 1.629,00 (3,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 2.390,03
5.31.
[gedaagde 1] zal worden veroordeeld in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
5.32.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens gemeente Velsen heeft gehandeld door het perceel grond, plaatselijk bekend [adres 8] te [plaats 2] , met kadastrale aanduiding gemeente Velsen, sectie F, nummers [adres 6] en [adres 7] gedeeltelijk, namelijk voor zover gelegen binnen de in rood door gedaagden - bij schrijven van 13 augustus 2018 - globaal aangegeven grenslijnen, hiervoor onder 3.6 weergegeven, doch
met uitzondering van:
de parkeerplaats gelegen ten zuidoosten van de portierswoning en grenzend aan de openbare weg, voor zover die niet op het kadastrale perceel nummer [adres 2] van de portierswoning is gelegen;
het pad van de garage naar de [adres 5] ,
wederrechtelijk in gebruik te nemen en te houden,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot het verlenen van medewerking aan de feitelijke (terug)levering van het omstreden stuk grond (exclusief de hiervoor sub 6.1 genoemde parkeerplaats en het genoemde pad) uiterlijk één (1) jaar na betekening van dit vonnis,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan gemeente Velsen een dwangsom te betalen van € 2.500,-voor iedere dag dat hij - na de hiervoor in 6.2 gestelde termijn - niet aan de in uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 150.000,-- is bereikt,
6.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van gemeente Velsen tot op heden begroot op € 2.390,03, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021.