ECLI:NL:RBNHO:2021:7225

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
8432346 \ CV EXPL 20-3115
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatievordering passagiers luchtvaartmaatschappij wegens vertraging onder bijzondere omstandigheden

In deze zaak hebben drie passagiers een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines, Inc. wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Detroit naar Ottawa op 21 december 2018. De passagiers vorderden een totaalbedrag van € 1.948,77, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Ottawa. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vlucht als vertraagd moet worden beschouwd. De vervoerder heeft voldoende aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vordering tot compensatie werd afgewezen. De passagiers kregen echter wel een bedrag van € 148,77 toegewezen voor gemaakte kosten en € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden voor rekening van de passagiers gesteld, omdat zij grotendeels ongelijk kregen. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 4 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8432346 \ CV EXPL 20-3115
Uitspraakdatum: 4 augustus 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: M.A. Woudenberg (DAS)
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging
Delta Air Lines, Inc.
statutair gevestigd te Wilmington, Delaware (Verenigde Staten)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 9 maart 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam, via Detroit (Verenigde Staten), naar Ottawa (Canada) op 21 december 2018.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met de uitvoering van de vlucht van Detroit naar Ottawa (hierna: de vlucht).
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.948,77, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 292,32 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en te nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Voorts vorderen de passagiers op grond van artikel 9 van de Verordening de gemaakte kosten voor eten en drinken ter hoogte van € 71,31 en de kosten voor een extra overnachting ad € 77,46.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer van de vervoerder wordt bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Allereerst dient te worden beoordeeld of de vlucht van de passagiers als geannuleerd dan wel als vertraagd uitgevoerd dient te worden beschouwd, nu de partijen, onder meer, daarover twisten.
5.3.
Artikel 2, onder l), van de Verordening definieert een annulering als “
het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt”. In beginsel is er sprake van een annulering wanneer de oorspronkelijk geplande en vertraagde vlucht wordt vervangen door een andere vlucht, dat wil zeggen wanneer de planning van de oorspronkelijke vlucht wordt opgegeven en de passagiers van deze vlucht zich aansluiten bij de passagiers van een vlucht die eveneens is gepland, los van de vlucht die de aldus overgeboekte passagiers hebben geboekt. Voorts kan op basis van de melding van een “vertraging” of een “annulering” op het vertrekbord van de luchthaven of door het personeel van de luchtvaartmaatschappij in beginsel niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een vertraging of een annulering van een vlucht. Het feit dat de passagiers hun bagage terugnemen of nieuwe instapkaarten krijgen, is in beginsel evenmin bepalend. Deze omstandigheden houden immers geen verband met de objectieve kenmerken van de vlucht als zodanig, zo volgt uit het arrest van het Hof van Justitie (C-402/07, Sturgeon-arrest)
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht met een ingehuurd toestel van SkyWest zou worden uitgevoerd en dat daardoor het vluchtnummer is gewijzigd naar DL4884. Het betreft echter dezelfde vlucht, met dezelfde planning route en samenstelling van de passagiers, aldus de vervoerder. De passagiers hebben het voorgaande onvoldoende betwist. Dat de passagiers stellen dat hun koffers bij het inchecken op de vlucht van Amsterdam naar Detroit naar een ander toestel zijn gebracht, betekent niet zonder meer dat de vlucht is geannuleerd. Daar komt bij dat de vervoerder met de door hem overgelegde productie 1 aannemelijk heeft gemaakt dat de vlucht op 21 december 2018 met een vertraging van tien minuten om 20:15 uur (lokale tijd) zou vertrekken en met een vertraging van 28 minuten om 22:14 uur (lokale tijd) op de eindbestemming zou arriveren. Het voorgaande volgt ook uit de door de passagiers overgelegde boekingsbevestiging, waarin vluchtnummer DL4884 van Detroit naar Ottawa wordt genoemd met een vertrektijd van 20:15 uur (lokale tijd) en een aankomsttijd van 22:14 uur (lokale tijd). De vlucht is op 22 december 2018, met een vertraging van elf uur en negen minuten, om 09:23 uur (lokale tijd) in Ottawa gearriveerd. Gelet op het voorgaande is de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.5.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt het volgende. Ingevolge de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in gevallen van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer er sprake is van een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag waardoor een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig wordt veroorzaakt.
5.6.
De vervoerder voert daartoe aan dat op 21 en 22 december 2018 de luchthaven van Ottawa te kampen kreeg met zeer slechte weersomstandigheden, met name mist en slecht zicht. Uit het door de vervoerder overgelegde METAR-rapport en zijn toelichting daarop volgt dat het verticale zicht op de banen sterk beperkt was en dat de wolkenbasis volledig dekkend was. Voorts blijkt uit de ‘AtCSCC Advisory’ dat de Amerikaanse luchtverkeersleiding een ground stop heeft afgekondigd op 21 december 2018 voor de periode van 17:20 uur (lokale tijd) - 19:30 uur (lokale tijd) en dat na het geplande vertrek van 20:15 uur (lokale tijd), namelijk om 21:00 uur (lokale tijd), nog steeds sprake was van zeer slecht weer; het horizontale zicht was beperkt tot slechts 800 meter en het verticale zicht was belemmerd door een dicht wolkendek op 61 meter. Door deze weersomstandigheden is de vlucht de volgende ochtend om 07:45 uur (lokale tijd) aangevangen. In productie 1 wordt ook naar de oorzaak van de vertraging verwezen “Weather in YOW”. Anders dan de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het toestel vanwege voornoemde omstandigheden geen toestemming kreeg om te mogen vertrekken. De vervoerder heeft de stelling van de passagiers dat er geen sprake was van een opgelegde CTOT gemotiveerd weerlegd. De restricties en de ground stop ten gevolge van de slechte weersomstandigheden hadden evident gevolgen voor de vlucht in kwestie. Dergelijke omstandigheden zijn niet inherent aan de normale uitoefening van de activiteiten van de vervoerder en de vervoerder kan hier ook geen invloed op uitoefenen. Naar het oordeel van de kantonrechter is er in het onderhavige geval dan ook sprake van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.7.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. De vervoerder kon niets anders doen dan wachten op verbetering van het weer. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij na verbetering van het weer de vlucht zo snel mogelijk heeft uitgevoerd. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht.
5.8.
De conclusie is dat de vordering van de passagiers tot betaling van de compensatievordering zal worden afgewezen.
5.9.
De passagiers vorderen tevens een bedrag van € 148,77 op grond van artikel 9 van de Verordening. De vervoerder heeft deze gemaakte kosten niet weersproken, zodat deze kosten en de daarover gevorderde rente zal worden toegewezen.
5.10.
De passagiers maken verder aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe de vervoerder zal worden veroordeeld. Dit betekent dat een bedrag ter hoogte van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 188,77, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 148,77 vanaf 21 december 2018 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter