In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de Duitse luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Delhi naar Amsterdam via München op 20 juni 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
De vervoerder, Deutsche Lufthansa, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van het Pakistaanse luchtruim. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen, de passagier recht had op compensatie. De rechter stelde vast dat de vervoerder op de hoogte was van de sluiting van het luchtruim en had moeten anticiperen op de gevolgen voor de vlucht.
De kantonrechter heeft de vordering van de passagier toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van de passagier toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.