ECLI:NL:RBNHO:2021:7226

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
8238631 \ CV EXPL 19-19763
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door sluiting Pakistaans luchtruim

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de Duitse luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Delhi naar Amsterdam via München op 20 juni 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming en vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder, Deutsche Lufthansa, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van het Pakistaanse luchtruim. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen, de passagier recht had op compensatie. De rechter stelde vast dat de vervoerder op de hoogte was van de sluiting van het luchtruim en had moeten anticiperen op de gevolgen voor de vlucht.

De kantonrechter heeft de vordering van de passagier toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van de passagier toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8238631 \ CV EXPL 19-19763
Uitspraakdatum: 4 augustus 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna gezamenlijk te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 13 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Delhi (India) naar Amsterdam via München op 20 juni 2019.
2.2.
De vlucht van Delhi naar München (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht gemist en is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Daartoe voert hij – samengevat – het volgende aan.
4.2.
De rotatievluchten München – Delhi – München zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Zij worden met hetzelfde toestel uitgevoerd. De voorgaande vlucht München – Delhi is met een vertraging van 21 minuten vanuit München vertrokken doordat de luchtverkeersleiding een latere tijdslot aan de vlucht heeft toegekend. De aankomstvertraging van de voorgaande vlucht is echter 65 minuten. De voorgaande vlucht heeft, afgezien van de vertrekvertraging, 44 minuten langer geduurd dan gepland en dat werd veroorzaakt doordat het Pakistaanse luchtruim was gesloten. Hierdoor moest een langere route worden genomen. De onderhavige vlucht is vervolgens met een vertraging van 148 minuten vertrokken en met een vertraging van 229 minuten in München aangekomen. Dit had te maken met het gesloten luchtruim boven Pakistan, een zieke passagier dat van boord moest worden gehaald en doordat de luchtverkeersleiding het vertrek van het toestel tegenhield. De vervoerder kon deze omstandigheden voorkomen noch beperken.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.3.
Wat er ook zij van eventuele bijzondere omstandigheden, niet gebleken is dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft een NOTAM overgelegd waarin ten aanzien van Delhi werd aangekondigd dat het Pakistaanse luchtruim was afgesloten met het advies om een alternatieve route te kiezen. De vervoerder was in ieder geval vanaf 27 februari 2019 op de hoogte van de sluiting van het Pakistaanse luchtruim en hij was dan ook ruimschoots voorafgaand aan de onderhavige vlucht van 19 juni 2019 op de hoogte van het feit dat de zowel de voorgaande als de onderhavige vlucht niet via het Pakistaanse luchtruim zouden kunnen plaatsvinden en dat voor de vluchten een langere vluchttijd nodig zou zijn. De vervoerder heeft daarmee het risico genomen dat de passagier in München de aansluitende vlucht zou missen. Door de passagier niet om te boeken naar een andere vlucht van Delhi naar Amsterdam heeft de vervoerder niet alle redelijke maatregelen getroffen om de vertraging te voorkomen.
5.4.
Het voorgaande betekent dat, ook indien zou komen vast te staan dat sprake was van buitengewone omstandigheden, de vervoerder gehouden is de passagier te compenseren in verband met de vertraging op de eindbestemming. De vordering tot betaling van de hoofdsom van € 600,00 zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.5.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2019 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter