ECLI:NL:RBNHO:2021:7331

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
21/3295
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving Wet natuurbescherming en bomenkap

Op 24 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een natuurlijke persoon, een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen de besluiten van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. Deze besluiten betroffen de afwijzing van verzoekster's verzoek om handhaving wegens mogelijke overtredingen van de Wet natuurbescherming in verband met de voorgenomen kap van 153 bomen op een specifieke locatie. Verzoekster stelde dat de kap zou leiden tot verstoring van de rugstreeppad en andere beschermde diersoorten. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld tijdens een zitting waar zowel verzoekster als de gemeente Zaanstad, als derde-partij, aanwezig waren. Na de behandeling heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen overtredingen waren die een handhaving rechtvaardigden, en dat de ontheffingen die aan de gemeente Zaanstad waren verleend, onherroepelijk waren. De voorzieningenrechter merkte op dat de omvang van het geding werd bepaald door de handhavingsverzoeken en dat andere aangevoerde gronden buiten bespreking bleven. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3295
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]),
en
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, verweerder
(gemachtigde: [naam 3]).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Gemeente Zaanstad, te Zaanstad

(gemachtigde: [naam 4]).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het verzoek om handhaving van verzoekster vanwege mogelijke verstoring van de rugstreeppad en het beschadigen van voortplantings- en rustplaatsen van de rugstreeppad door niet te voldoen aan de voorschriften van de verleende ontheffing afgewezen.
Bij besluit van 22 augustus 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het verzoek om handhaving van verzoekster vanwege overtreding van de Wet natuurbescherming in verband met de voorgenomen kap van 153 bomen op de locatie [locatie] te [plaats] afgewezen.
Verzoekster heeft tegen bestreden besluit I en II bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen tegen bestreden besluit I en II.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 augustus 2021 op zitting behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 5], ecoloog. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 6], ecoloog bij Antea Group.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Bij besluit van 30 augustus 2017 heeft verweerder aan de gemeente Zaanstad (vergunninghouder) ontheffing verleend tot 23 juni 2020 ten behoeve van het opzettelijk verstoren en het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de rugstreeppad (
Epidalea calamita).
Bij besluit van 10 december 2019 heeft verweerder de geldigheidsduur van deze ontheffing verlengd tot 31 mei 2024.
2.2
Bij besluit van 19 december 2017 heeft verweerder aan vergunninghouder ontheffing verleend tot 1 januari 2020 ten behoeve van het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de ruige dwergvleermuis (
Pipistrellus nathusii), de gewone dwergvleermuis (
Pipistrellus pipistrellus) en de laatvlieger (
Eptesicus serotinus).
Bij besluit van 11 december 2019 heeft verweerder de geldigheidsduur van deze ontheffing verlengd tot 31 mei 2024.
2.3
Bij besluit van 27 november 2019 heeft verweerder aan vergunninghouder ontheffing verleend tot 24 mei 2024 ten behoeve van het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de noordse woelmuis (
Microtus oeconomus) en waterspitsmuis (
Neomys fodiens).
2.4
De ontheffingen en de verlengingen daarvan genoemd onder rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 zijn onherroepelijk.
3. Eiseres heeft verweerder verzocht om (preventieve) handhaving wegens overtreding van de voorschriften van de verleende ontheffingen, dan wel vanwege overtredingen van de Wet natuurbescherming in het algemeen omdat zich in en rondom het plangebied mogelijk andere soorten bevinden of andere activiteiten plaatsvinden waarvoor ontheffing nodig is.
4.1
De voorzieningenrechter overweegt voor wat betreft de voorschriften van de verleende ontheffingen als volgt.
Naar aanleiding van het verzoek om handhaving van verzoekster ten aanzien van de voorschriften van de ontheffing rugstreeppad is geconstateerd dat het amfibieënscherm was beschadigd en dat in de paddenpoel rietgroei was ontstaan. Daarmee was sprake van overtredingen van de voorschriften van deze ontheffing. Vergunninghouder heeft na daarop door verweerder te zijn gewezen herstelwerkzaamheden gepleegd aan het amfibieënscherm en de paddenpoel. Verder zijn vangemmers geplaatst om eventuele rugstreeppadden die zijn overgestoken naar het plangebied af te vangen. Na de geconstateerde overtredingen zijn geen rugstreeppadden in de vangemmers aangetroffen. Verweerder is daarmee feitelijk handhavend opgetreden. Verweerder heeft geen aanleiding gezien tot verdere handhaving in de vorm van een last onder bestuursdwang of dwangsom.
Voor wat betreft de lichtmasten die bij de hockeyvelden geplaatst zullen worden stelt de voorzieningenrechter vast dat alleen in de ontheffing ruige dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis en laatvlieger voorschrift 7 is opgenomen over verlichting, dat luidt dat de lichtmasten zò rond de velden dienen te worden geplaatst dat ze alleen de sportvelden verlichten, zodat er in de groenstroken rondom de sportvelden duisternis is voor de vleermuizen. Concreet volgt hieruit dat de veldverlichting niet mag schijnen op het compensatiegebied. Te zijner tijd kan de naleving van dit voorschrift worden gecontroleerd. Voor verweerder bestaat daarom nu geen aanleiding om handhavend op te treden ten aanzien van dit voorschrift.
Wat betreft de ontheffing noordse woelmuis en waterspitsmuis is ter zitting gesproken over voorschrift 10 waarmee is bepaald dat de kwetsbare winter- en voortplantingsperiodes van de noordse woelmuis en de waterspitsmuis globaal lopen van 30 november tot 1 september maar dat de periode afhankelijk van het seizoen en de weersomstandigheden langer dan wel korter kan zijn. De voorzieningenrechter heeft reeds vastgesteld dat de ontheffing onherroepelijk is.
4.2
Verder is volgens verzoekster sprake van (mogelijke) overtredingen van de Wet natuurbescherming omdat de vliegroute van de meervleermuis door het project wordt verstoord en omdat er eventuele kleine marterachtigen in het plangebied aanwezig kunnen zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster haar betoog over de meervleermuis en de vliegroute niet zodanig concreet heeft gemaakt dat geconcludeerd moet worden dat verweerder in verband daarmee preventief handhavend moet optreden.
Verzoekster heeft aangevoerd dat het onderzoek naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen onzorgvuldig is geweest omdat het niet volgens het protocol is uitgevoerd. Ter zitting is besproken dat er voor het onderzoek naar kleine marterachtigen verschillende protocollen bestaan en dat in het onderhavige geval het protocol is gehanteerd dat geldt voor de provincie Noord-Holland. Op de in het plangebied gedurende vier weken geplaatste camera’s zijn geen marterachtigen aangetroffen. Er is geen reden voor verweerder om handhavend op te treden.
4.3
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd (preventief) handhavend op te treden nu geen sprake (meer) is van overtredingen.
De voorzieningenrechter merkt op dat de omvang van het geding wordt bepaald door de handhavingsverzoeken gericht aan verweerder en dat de door verzoekster aangevoerde gronden ten aanzien van de kapvergunning en de concept-omgevingsvergunning, die niet door verweerder zijn verleend, daarom buiten bespreking blijven.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.