ECLI:NL:RBNHO:2021:7598

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
8723501 \ CV FORM 20-7103
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en de toepassing van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen Air Baltic Corporation AS, de vervoerder, wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een reis van Azerbeidzjan via Riga naar Amsterdam-Schiphol op 20 augustus 2018. Door een vertraging van de vlucht van Baku naar Riga arriveerden de passagiers met een vertraging van 4 uur en 44 minuten in Düsseldorf, waardoor zij hun aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol misten. De passagiers verzochten compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de passagiers geen recht hadden op compensatie omdat zij geen gebruik hadden gemaakt van de alternatieve vlucht naar Amsterdam-Schiphol. De kantonrechter oordeelde echter dat de passagiers recht hadden op compensatie, omdat zij met een vertraging van meer dan drie uur op hun eindbestemming waren aangekomen. De vervoerder kon niet aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor het beroep op artikel 5 lid 3 van de Verordening niet opging.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.381,50 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de passagiers recht hadden op buitengerechtelijke incassokosten, die aan de hand van de geldende tarieven zijn toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8723501 \ CV FORM 20-7103
Uitspraakdatum: 18 augustus 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Baltic Corporation AS,
gevestigd te Riga (Letland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
verschenen bij: I. Puriņš

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 18 augustus 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 8 oktober 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Heydar Aliyev International Airport (Azerbeidzjan) via Riga naar Amsterdam-Schiphol Airport op 20 augustus 2018.
2.2.
De vlucht van Azerbeidzjan naar Riga (hierna: de vlucht) is met vertraging uitgevoerd waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van 4 uur en 44 minuten in Düsseldorf aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50 subsidiair € 217,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 januari 2019;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.200,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur te Düsseldorf zijn aangekomen. De vervoerder voert echter aan dat de passagiers ook zijn geboekt op een vlucht van Düsseldorf naar Amsterdam-Schiphol Airport, waarvan de passagiers geen gebruik hebben gemaakt. Op grond van het Folkerts-arrest hebben passagiers alleen recht op compensatie als zij de eindbestemming met een vertraging van meer dan drie uur bereiken. Hieruit volgt dat de passagiers, om in aanmerking te komen voor compensatie, gebruik dienen te maken van de alternatieve vlucht naar de eindbestemming. Aangezien de passagiers geen gebruik hebben gemaakt van de vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport dient de vordering te worden afgewezen, aldus de vervoerder.
4.3.
In het Folkerts-arrest heeft het Hof geoordeeld dat voor de toepassing van de in artikel 7 Verordening voorziene forfaitaire compensatie, in geval van een vlucht met rechtstreekse aansluitingen enkel de vertraging van belang is die is vastgesteld ten opzichte van de oorspronkelijk geplande aankomsttijd op de eindbestemming, omdat het ongemak bij vertraagde vluchten zich voordoet op die eindbestemming. Niet weersproken is dat de passagier te Düsseldorf al meer dan vier uur vertraging hadden opgelopen, zodat vaststaat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op hun oorspronkelijke eindbestemming zouden zijn aangekomen. Uit het arrest volgt niet dat het recht op compensatie komt te vervallen indien geen gebruik wordt gemaakt van de door de vervoerder aangeboden alternatieve vlucht naar de eindbestemming. De vervoerder is op grond van de Verordening dan ook in beginsel gehouden de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.4.
De vervoerder heeft een beroep gedaan op buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft in zijn antwoordformulier uiteengezet dat de vlucht van Baku naar Riga vertraagd is uitgevoerd wegens operationele omstandigheden. De vervoerder heeft ter onderbouwing het vluchtrapport van de vlucht overgelegd. Hier volgt echter alleen uit dat de vlucht met 30 minuten is vertraagd vanwege de vertraagde uitvoering van de voorafgaande vlucht. Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dan ook dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door een buitengewone omstandigheid. Aan hem komt daarom geen beroep toe op artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.5.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.6.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagiers kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het primair verzochte bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de primair verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat de passagiers deze kosten hebben betaald.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 21 januari 2019, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.9.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.381,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 20 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 187,00 aan salaris gemachtigde, en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open