ECLI:NL:RBNHO:2021:7600

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
8666610 \ CV FORM 20-6199
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartpassagiers en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met Air France, compensatie geëist voor een vertraging van meer dan drie uur bij hun vlucht van Amsterdam naar Genua op 23 juli 2018. De passagiers arriveerden met vertraging op hun eindbestemming, omdat zij hun aansluitende vlucht hadden gemist. De vervoerder, Air France, weigerde echter om compensatie te betalen, met als argument dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een opgelegde CTOT (Calculated Take Off Time) door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De passagiers baseerden hun verzoek op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De rechter oordeelde dat de vervoerder in beginsel gehouden is om compensatie te betalen, tenzij deze kan aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.

De vervoerder voerde aan dat de vertraging was veroorzaakt door een CTOT die meerdere keren was herzien, wat volgens de kantonrechter kan worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de passagiers opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8666610 \ CV FORM 20-6199
Uitspraakdatum: 18 augustus 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 22 juli 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 4 november 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Charles De Gaulle Airport, Parijs (Frankrijk) naar Cristoforo Colombo Airport, Genua (Italië) op 23 juli 2018.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Parijs is met vertraging uitgevoerd waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50 en subsidiair € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 oktober 2018;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 500,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van haar stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien hij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5, lid 3, van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.4.
Ten aanzien van het beroep van de vervoerder op de aanwezigheid van buitengewone omstandigheden geldt (in algemene zin) het volgende. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.5.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden en betoogt daartoe dat de voorafgaande vlucht conform planning om 14:45 uur UTC zou vertrekken. Het toestel kreeg echter om 13:30 uur UTC een CTOT met vertragingscode 82 (ATFM due to ATC STAFF/EQUIPMENT ENROUTE) opgelegd waardoor het toestel pas om 15:17 uur UTC mocht vertrekken. De CTOT is verschillende keren herzien totdat het om 15:28 uur UTC toestemming kreeg om 16:17 uur UTC op te stijgen. Het toestel is omstreeks deze tijd opgestegen en heeft de vlucht zo snel mogelijk uitgevoerd. Te Schiphol is vervolgens de vertrekprocedure zo snel mogelijk uitgevoerd. Het toestel kreeg echter wederom een CTOT opgelegd, die meerdere malen is herzien. Om 18:14 uur UTC kreeg het toestel uiteindelijk toestemming om 18:38 uur UTC op te stijgen. Ook deze vlucht is zo spoedig mogelijk uitgevoerd. Het toestel is om 19:29 uur UTC, met een vertraging van 1 uur en 29 minuten, te Parijs gearriveerd. Als gevolg waarvan de passagiers hun aansluitende vlucht hebben gemist, aldus de vervoerder.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuwe CTOT heeft opgelegd aan het toestel. De gewijzigde CTOTs van de voorafgaande vlucht en de vlucht in kwestie kunnen worden gezien als een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag, zoals bedoeld in overweging 15 van de considerans van de Verordening. Het toestel kon immers door deze omstandigheden niet eerder vertrekken, omdat de instructie van de luchtverkeersleiding altijd moet worden opgevolgd. Naar het oordeel van de kantonrechter is de vertraging van de passagiers dan ook veroorzaakt door buitengewone omstandigheden.
4.7.
De vraag die vervolgens voorligt is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging van de passagiers te beperken. De passagiers stellen dat de vervoerder hieraan niet heeft voldaan, omdat de vervoerder in het kader van de redelijke maatregelen rekening dient te houden met een minimale overstaptijd om de aansluitende vluchten te kunnen halen. De passagiers stellen dat in het onderhavige geval de minimale connectietijd 120 minuten bedraagt, terwijl de vervoerder slechts rekening heeft gehouden met een connectietijd van 60 minuten, zodat de passagiers de aansluiting bij voorbaat al zouden missen, aldus de passagiers. De vervoerder heeft dit weersproken en voert hiertoe aan dat de minimale connectietijd voor de onderhavige vlucht 50 minuten is. Daarbij heeft de vervoerder gemotiveerd weersproken dat het mogelijk is voor passagiers om een vlucht te boeken waartussen minder tijd zit dan de minimale connectietijd.
4.8.
Wat er ook zij van de minimale connectietijd tussen de vluchten. Tussen de twee aansluitende vluchten van de passagiers was een overstaptijd van 60 minuten gepland. De vervoerder heeft geen reservetijd aangehouden dan wel een reservetijd van slechts 10 minuten, hetgeen de kantonrechter onvoldoende acht. Dit neemt niet weg dat de passagiers ook met een redelijke reservetijd de overstap zouden hebben gemist, aangezien de vlucht met een vertraging van 1 uur en 29 minuten is aangekomen. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar een andere vlucht. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 124,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open