ECLI:NL:RBNHO:2021:7602

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
8284071 \ CV EXPL 20-839
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Swiss International Air Lines Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol via Zürich naar Marseille op 13 september 2019. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Zürich miste de passagier zijn aansluitende vlucht naar Marseille. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk gewijzigde slottijden opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging inderdaad het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De kantonrechter stelde vast dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op de eindbestemming was aangekomen, maar dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie omdat de vertraging niet te wijten was aan de vervoerder zelf.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagier af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op de openbare terechtzitting van 4 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8284071 \ CV EXPL 20-839
Uitspraakdatum: 4 augustus 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Frankrijk)
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar Zwitsers recht
Swiss International Air Lines Aktiengesellschaft
gevestigd te Bazel (Zwitserland), onder andere kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 18 december 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Zürich Airport naar Marseille Airport (Frankrijk) op 13 september 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Zürich is met vertraging uitgevoerd waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist.
2.3.
Airhelp heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd. Voorafgaand aan de vlucht in kwestie heeft het toestel de vlucht Zürich - Amsterdam uitgevoerd. Het toestel kreeg tijdens de uitvoering van deze vlucht te maken met gewijzigde slottijden, opgelegd door de luchtverkeersleiding. Het toestel is hierdoor met vertraging in Amsterdam aangekomen. Het toestel kreeg verder tijdens de uitvoering van de vlucht in kwestie eveneens te maken met gewijzigde slottijden. De bemanningen van de vluchten Zürich - Amsterdam - Zürich moesten gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding en zij mochten niet eerder vertrekken dan de laatste opgelegde vertrektijd voor het toestel. De vertraagde aankomst van de vlucht Zürich - Amsterdam werkt automatisch door naar het missen van de vlucht in kwestie en de verlate aankomst van de passagiers in Marseille. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft betoogd dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan omdat hij heeft nagelaten te vermelden hoe laat hij in Marseille is aangekomen. De kantonrechter overweegt dat de substantiëringsplicht niet inhoudt dat de passagier de exacte aankomsttijd op de eindbestemming en de manier waarop hij daarheen is vervoerd vermeldt, maar het weergeven van bekende verweren van gedaagde en de gronden daarvoor, zodat het geschil reeds in de dagvaarding zo volledig mogelijk wordt weergegeven. Gesteld noch gebleken is dat het verweer van de vervoerder reeds bij de passagier bekend was. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer van de vervoerder voorbijgaan.
5.3.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen. De vervoerder is dan ook op grond van de Verordening in beginsel gehouden de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In punt 15 van de considerans van de Verordening staat dat er geacht wordt sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen.
5.4.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop heeft aangetoond dat de vertraging van de passagier op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.5.
Uit het door de vervoerder overgelegde vluchtrapport van de vlucht in kwestie valt op te maken dat het de vlucht met een vertraging van 44 minuten in Zürich is aangekomen. Het vluchtrapport vermeldt twee vertragingsoorzaken, te weten vertragingscode 93 voor de duur van 22 minuten en vertragingscode 83 eveneens voor de duur van 22 minuten. Ten aanzien van de vertraging ontstaan wegens code 83, hetgeen staat voor
ATFM due to RESTRICTION AT DESTINATION AIRPORT, heeft de vervoerder voldoende onderbouwd dat deze vertraging is veroorzaakt doordat de luchtverkeersleiding verschillende CTOT’s aan het toestel heeft opgelegd. Deze vertraging levert naar het oordeel van de kantonrechter een buitengewone omstandigheid op. Het gaat in dit geval immers om besluiten van de luchtverkeersleiding waarop de vervoerder geen invloed heeft en die de vervoerder dient op te volgen. De vervoerder kan en mag niet eerder vertrekken dan de laatste opgelegde slottijd voor het toestel. De passagier stelt nog dat de vertrekvertraging van 44 minuten niet voldoende is om te kunnen spreken van een langdurige vertraging, maar deze stelling kan hem niet baten, omdat naar het oordeel van de kantonrechter de vertraging op de eindbestemming leidend is, zodat de vertraging van de vlucht kan worden aangemerkt als langdurig.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder middels de overgelegde “slotberichten” van de voorafgaande vlucht, de vlucht in kwestie en het vluchtrapport van de vlucht in kwestie aangetoond dat de vertraging ontstaan wegens code 93 (‘AIRCRAFT ROTATION’) is veroorzaakt doordat de luchtverkeersleiding ook tijdens de vlucht Zürich-Amsterdam verschillende CTOT’s aan het toestel heeft opgelegd. Ook aan deze CTOT’s is de vertragingscode 83 gehangen. Gelet op hetgeen hierboven is geoordeeld over de besluiten van de luchtverkeersleiding is de kantonrechter van oordeel dat ook dit deel van de vertraging een buitengewone omstandigheid is die doorwerkt op de vlucht in kwestie.
5.7.
Voorts dient te worden beoordeeld of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de langdurige vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Het toestel zou volgens de oorspronkelijke planning om 11:10 uur (lokale tijd) in Zürich arriveren en de aansluitende vlucht naar Marseille stond gepland om te vertrekken om 12:05 uur (lokale tijd). Er was in dit geval sprake van een schemaoverstaptijd van 55 minuten. Uit de bij conclusie van antwoord overgelegde productie 6 (‘minimum overstaptijden te Zürich’) valt af te leiden dat de minimum overstaptijd in Zürich 30 minuten is. Er was dus sprake van een reservetijd van 25 minuten bovenop de overstaptijd, hetgeen voldoende wordt geacht. Anders dan de passagier is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder voldoende rekening heeft gehouden met vertragingen in het plannen van zijn vluchten. De vervoerder voert aan dat hij de passagier heeft omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats. De passagier betwist dat er geen plek was op eerdere vluchten, maar laat na aan te tonen dat op een eerdere vlucht nog plek voor hem beschikbaar was. De vordering van de passagier op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 150,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
5.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter