ECLI:NL:RBNHO:2021:7604

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
8666173
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers een vervoersovereenkomst gesloten met Air France voor een vlucht van Lissabon naar Amsterdam via Parijs op 30 juli 2018. Door een vertraging van de vlucht van Lissabon naar Parijs hebben de passagiers hun aansluitende vlucht gemist. De passagiers hebben compensatie van de vervoerder geëist op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder heeft geweigerd te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van een opgelegde CTOT door de luchtverkeersleiding, wat volgens de vervoerder een buitengewone omstandigheid is.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers afgewezen, omdat de vertraging niet te wijten was aan de vervoerder, maar aan externe factoren. De proceskosten zijn voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk hebben gekregen. De beslissing is gegeven door kantonrechter S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8666173 \ CV FORM 20-6192
Uitspraakdatum: 18 augustus 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
3.
[passagier sub 3], pro se en in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige]
4.
[passagier sub 4]
allen wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air France,
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 16 juli 2020;
  • akte houdende overlegging producties, ingekomen ter griffie op 13 augustus 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 6 november 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Lisboa Airport, Lissabon (Portugal) via Charles De Gaulle Airport, Parijs naar Amsterdam-Schiphol Airport op 30 juli 2018.
2.2.
De vlucht van Lissabon naar Parijs is met vertraging uitgevoerd waarna de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagier sub 3 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kind te voeren.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 november 2018;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 2.000,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van haar stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In punt 15 van de considerans van de Verordening staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.4.
De vervoerder betoogt dat de voorafgaande vlucht gepland stond om 11:15 uur UTC te vertrekken. Het toestel stond tijdig klaar voor vertrek maar kreeg om 10:20 uur UTC van de Europese luchtverkeersleiding Eurocontrol, vanwege vertragingscode 83 (ATFM due to restriction at destination airport”) een CTOT opgelegd op basis waarvan het toestel pas om 11:42 uur UTC mocht opstijgen. De CTOT is vervolgens nog verschillende keren herzien, waarna het toestel om 11:55 uur UTC, met een vertrekvertraging van 40 minuten, vanwege vertragingscode 81, toestemming kreeg om van de gate te vertrekken. De vervoerder moet de instructies van de luchtverkeersleiding opvolgen en mag hier niet van afwijken. Te Lissabon is te vertrekprocedure vervolgens zo snel mogelijk uitgevoerd. De vlucht is als gevolg van voorgaande met een vertraging van 36 minuten vertrokken en met een vertraging van 39 minuten in Parijs gearriveerd, aldus de vervoerder.
4.5.
De vervoerder heeft naar het oordeel van de kantonrechter met deze door hem overgelegde stukken en zijn toelichting daarop voldoende aangetoond dat het toestel tijdig gereed stond voor vertrek en dat de luchtverkeersleiding meerdere CTOT’s heeft opgelegd aan de voorafgaande vlucht. Wanneer een vlucht een CTOT opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd. Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval de opgelegde CTOT dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid. Een CTOT is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter dient vervolgens te beoordelen of de buitengewone omstandigheid doorwerken naar de vlucht in kwestie. Voldoende gebleken is dat de voorafgaande vlucht direct effect heeft gehad op de uitvoering van de vlucht. Deze vluchten zijn immers onderdeel van de rotatievlucht Parijs-Lissabon-Parijs. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorafgaande vlucht werkt naar het oordeel van de kantonrechter dan ook door naar het eerste gedeelte van de vlucht in kwestie.
4.6.
Daarbij is voldoende gebleken is dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht. De vertraging ontstaan als gevolg van de vastgestelde buitengewone omstandigheden heeft het immers voor de passagiers onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar Amsterdam-Schiphol Airport te halen, reden waarom de vervoerder de passagiers heeft omgeboekt naar een vervangende vlucht. De conclusie uit het voorgaande is dat de vertraging op de eindbestemming van de passagiers het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
4.7.
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging de voorkomen. Tussen de twee aansluitende vluchten was een overstaptijd van 55 minuten gepland. Een dergelijke overstaptijd op de luchthaven van Parijs acht de kantonrechter onvoldoende. Dit neemt niet weg dat de passagiers te Parijs een aankomstvertraging van 39 minuten hadden en dat zij, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer hadden kunnen halen. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar de eerstvolgende alternatieve vlucht. Onder deze omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 187,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open