ECLI:NL:RBNHO:2021:7629

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
C/15/300124 / FA RK 20-1040
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van minderjarige kinderen door stiefouder met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 september 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot adoptie van twee minderjarige kinderen door hun stiefouder. De verzoeker, die sinds 2002 een relatie heeft met de moeder van de kinderen, heeft verzocht om de adoptie van [kind 1] en [kind 2]. De vader van de kinderen heeft ingestemd met de adoptie, maar is niet verschenen tijdens de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader nooit een significante rol heeft gespeeld in het leven van de kinderen en dat de verzoeker al jarenlang als hun vader fungeert. De rechtbank heeft geoordeeld dat de adoptie in het kennelijk belang van de kinderen is, omdat het de bestaande emotionele band tussen hen en de verzoeker formeel erkent.

De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel [kind 2] op het moment van het verzoek meerderjarig was, er bijzondere omstandigheden waren die een adoptie toch rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie van [kind 2] door de verzoeker ook in het belang van het gezinsleven is, aangezien de kinderen en de verzoeker een hechte band hebben en de adoptie hen als een juridisch gezin zou bevestigen. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot adoptie van zowel [kind 1] als [kind 2] toegewezen, waarbij de juridische situatie van het gezin in overeenstemming werd gebracht met de feitelijke situatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
adoptie
zaak-/rekestnr.: C/15/300124 / FA RK 20-1040
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 3 september 2021
in de zaak van:
[voornaam verzoeker] [achternaam verzoeker] ,
wonende te [xx] , gemeente [xx] ,
hierna mede te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman, kantoorhoudende te Alkmaar,
-tegen-
[voornaam] [achternaam],
wonende te [xx] ,
hierna mede te noemen: de vader,
strekkende tot de adoptie van
-
[kind 1] [tweede naam kind 1] [achternaam verzoeker], geboren op [xx] te [xx] , hierna mede te noemen: [kind 1] ,
-
[kind 2] [tweede naam kind 2] [achternaam verzoeker], geboren op [xx] te [xx] , hierna mede te noemen: [kind 2] ,
in welke zaak als belanghebbende is aangemerkt:
[moeder] ,
wonende te [xx] , gemeente [xx] ,
hierna mede te noemen: de moeder.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen:
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoeker van 18 februari 2020, ingekomen op 20 februari 2020;
- de referteverklaringen van de vader, ingekomen op 15 mei 2020 en 12 april 2021;
- de berichten van de Raad van 26 mei 2020 en 2 juni 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 augustus 2021 in aanwezigheid van verzoeker, bijgestaan door mr. E.P.J. Appelman, de moeder, [kind 1] en [kind 2] . Voorts zijn verschenen, met bijzondere toestemming van de rechter, [voornaam] [achternaam verzoeker] , dochter van verzoeker en de moeder, en [voornaam] [achternaam] , partner van [kind 2] . De vader is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De Raad heeft laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen, nu [kind 2] en [kind 1] inmiddels meerderjarig zijn en de betrokkenheid van de Raad niet langer is vereist.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
De moeder en de vader zijn gehuwd geweest, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving van de beschikking tot echtscheiding van de rechtbank Alkmaar van [datum] .
2.2.
Uit dit huwelijk zijn [kind 1] en [kind 2] geboren, waarbij hun geslachtsnaam destijds [achternaam vader] luidde.
2.3.
Bij beschikking van 25 april 2012 is het gezamenlijk gezag van de moeder en de vader over de kinderen beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
2.4.
Bij Koninklijk besluit van 12 juli 2012 is de geslachtsnaam van beide kinderen gewijzigd in
[achternaam verzoeker].
2.5.
Verzoeker en de moeder hebben sinds 29 februari 2002 een relatie en wonen sinds
3 september 2003 officieel samen. Op 6 mei 2004 zijn zij gehuwd. Op [datum] te [xx] hebben zij een dochter gekregen, [voornaam] [achternaam verzoeker] (hierna te noemen: [voornaam] ).
Verzoeker heeft samen met de moeder de kinderen vanaf hun samenleven verzorgd en opgevoed.
2.6.
De moeder heeft bij verklaring van 21 januari 2020, alsmede opnieuw ter zitting ten
overstaan van de rechter, ingestemd met de adoptie van beide kinderen door verzoeker.
2.7.
De vader heeft blijkens de ingediende referteverklaringen ingestemd met de adoptie
door verzoeker van [kind 1] en [kind 2] .

3.Behandeling en beoordeling van de zaak

3.1.
Verzoeker heeft verzocht om uit te spreken de adoptie van [kind 1] en [kind 2] , welke adoptie ook wel wordt aangeduid als stiefouderadoptie.
3.2.
Daartoe heeft verzoeker gesteld dat hij sinds 2002 onafgebroken een vader is geweest voor beide kinderen. Na de echtscheiding van de moeder en de vader in 2002 heeft er nog tot medio 2006 omgang plaatsgevonden tussen [kind 2] en de vader. Vanaf 2007 is er geen contact meer. De vader heeft nimmer contact gehad met [kind 1] . Zij is geboren nadat de vader en de moeder reeds uit elkaar waren. In 2012 is het gezamenlijk gezag van de moeder met de vader beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag over de toentertijd beide minderjarige kinderen. Bij Koninklijk besluit van 12 juli 2012 is de geslachtsnaam van beide kinderen gewijzigd in de geslachtsnaam van verzoeker, zijnde [achternaam verzoeker] .
Beide kinderen, maar ook verzoeker en de moeder, hebben daarna in de veronderstelling geleefd dat verzoeker vanaf dat moment hun juridische vader was, nu zij dat ook zo hebben ervaren en zij zich met elkaar ook daarnaar hebben gedragen. Toen [kind 1] in december 2019 een handtekening nodig had van haar wettelijk vertegenwoordiger(s) voor een reisprogramma met haar school naar het buitenland, bleek dat alleen de handtekening van de moeder daartoe kon dienen en kreeg zij pas het besef dat verzoeker niet haar juridische vader is. Dit is bij haar zeer zwaar gevallen, evenals bij [kind 2] , maar ook bij [voornaam] , de jongste van het gezin. Verzoeker, de moeder, [kind 1] en [kind 2] wensen dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijk ervaren en gewenste situatie.
3.3.
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Het verzoek tot adoptie kan ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 228 BW, wordt voldaan.
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW, voor zover hier van belang, dient aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. het kind niet is een kleinkind van een adoptant;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
[kind 1]
3.4.
De rechtbank stelt op basis van de stukken en de mondelinge behandeling vast dat ten aanzien van [kind 1] aan de voorwaarden als bepaald in artikel 1:227, eerste en tweede lid, BW (en artikel 1:228 BW, eerste lid,) is voldaan. [kind 1] was ten tijde van het indienen van het verzoek nog minderjarig, de moeder stemt in met het verzoek en de vader heeft door middel van de overgelegde referteverklaringen eveneens aangegeven in te stemmen met het verzoek tot adoptie. Vervolgens dient de rechtbank overeenkomstig artikel 1:227 BW te beoordelen of de adoptie van [kind 1] door verzoeker in het kennelijk belang is van [kind 1] en of op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat [kind 1] niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
3.5.
[kind 1] heeft ter zitting aangegeven dat zij verzoeker haar hele leven al als haar vader ziet en dat zij graag wil dat hij dit ook officieel wordt. [kind 1] is er altijd van uitgegaan dat dit, na de geslachtsnaamwijziging in 2012, reeds was geregeld. Pas in 2019 heeft zij zich, net als verzoeker en de moeder, gerealiseerd dat dit niet goed was geregeld. De vader is altijd afwezig is geweest in haar leven en zij heeft nooit contact met hem gehad. [kind 1] voelt geen enkele band met de vader en verwacht ook niets van hem.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de vader nooit enige rol van betekenis heeft gehad in het leven van [kind 1] . De vader heeft blijkens de overgelegde referteverklaring ingestemd met het verzoek tot adoptie. [kind 1] heeft dan ook niets meer van de vader in zijn rol als ouder te verwachten. [kind 1] heeft er ter zitting blijk van gegeven goed te begrijpen wat de rechtsgevolgen zijn van de adoptie, namelijk dat, zoals is bepaald in artikel 1:229 BW, [kind 1] in een familierechtelijke betrekking komt te staan tot verzoeker en zijn bloedverwanten en dat tegelijkertijd de familierechtelijke betrekking tussen [kind 1] en de vader en zijn bloedverwanten ophoudt te bestaan. De rechtbank is van oordeel dat de adoptie van [kind 1] door verzoeker kennelijk in het belang is van [kind 1] , omdat de gevoelsmatige vader-dochterrelatie daarmee wordt geformaliseerd. De rechtbank zal het verzoek ten aanzien van [kind 1] daarom toewijzen.
[kind 2]
3.7.
Ten aanzien van [kind 2] stelt de rechtbank vast dat niet is voldaan aan de voorwaarde als genoemd onder artikel 1:228, eerste lid, onder a BW, nu [kind 2] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift 24 jaar oud was en op dat moment dus reeds meerderjarig was.
3.8.
De rechtbank ziet zich ten aanzien van het verzoek tot adoptie van [kind 2] door verzoeker voor de vraag gesteld of de adoptie toch kan worden uitgesproken, ondanks dat niet is voldaan aan de voorwaarde als genoemd onder a..
3.9.
Namens verzoeker is gesteld dat het feit dat [kind 2] meerderjarig is niet in de weg mag staan aan de zowel door verzoeker, de moeder als door [kind 2] zelf gewenste adoptie. Daarvoor beroepen zij zich op een verschoonbare termijnoverschrijding en op het feit dat de weigering deze adoptie toe te staan een ongeoorloofde inmenging oplevert in het gezins- of familieleven of privéleven van verzoeker en/of [kind 2] , zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)t.
3.10.
Uit jurisprudentie (zoals de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 7 januari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:67) volgt dat, hoewel adoptie door de wetgever primair werd gezien als een maatregel van kinderbescherming, adoptie verder gaat in haar effecten dan voor het doel van kinderbescherming is vereist. Bovendien grijpt adoptie in op het afstammingsrecht, in het bijzonder waar zij familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt tussen de adoptiefouders en hun bloed- en aanverwanten enerzijds, en het adoptiefkind en zijn eventuele toekomstige echtgenoot en nakomelingen anderzijds, welke betrekkingen ook na het meerderjarig worden van het kind blijven bestaan en nog kunnen ontstaan. Daarnaast worden door adoptie de familierechtelijke banden met de bestaande familieleden beëindigd. Betrokkenen kunnen bij het ontstaan van de hiervoor bedoelde familierechtelijke betrekkingen ook tijdens de meerderjarigheid nog belang hebben, ook al kan de adoptie wegens de bereikte meerderjarigheid niet meer het karakter van een maatregel van kinderbescherming hebben. De wet voorziet niet in een (andere) manier waarop die familiebanden na de bereikte meerderjarigheid nog zouden kunnen ontstaan.
3.11.
Verder volgt uit jurisprudentie dat aan artikel 8, lid 1, EVRM geen ongeclausuleerd recht op adoptie kan worden ontleend. Dat adoptie slechts mogelijk is indien wordt voldaan aan de door de nationale wet daaraan gestelde eisen, levert dus op zichzelf bezien geen ongeoorloofde inbreuk op een door artikel 8, lid 1, EVRM beschermd recht op. Aan artikel
8 EVRM kan wel het recht op bescherming van het gezinsleven tussen (stief)ouders en een door (stief) kind worden ontleend. Dat betekent dat een weigering een adoptie toe te staan onder bijzondere omstandigheden wel een inbreuk kan opleveren op de door artikel 8 EVRM gegarandeerde rechten. In dat geval moet sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden die een terzijdestelling van voormelde dwingendrechtelijke (nationale) bepaling (van openbare orde) rechtvaardigen.
3.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van [kind 2] sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.13.
Allereerst is gebleken dat verzoeker samen met de moeder reeds meer dan 18 jaar onafgebroken de zorg en opvoeding over [kind 2] (en [kind 1] ) heeft gedragen en dat er sprake is van een hechte, emotionele gezinsband. [kind 2] ziet verzoeker - net zoals [kind 1] dat doet - als zijn vader. Hij draagt ook sinds 2012 zijn geslachtsnaam en zijn eigen onderneming draagt ook de naam [achternaam verzoeker] . Voor zowel verzoeker als [kind 2] is het belangrijk dat hun onderlinge band juridisch wordt bevestigd, in die zin dat er een familierechtelijke betrekking tussen hen tot stand komt. Verder heeft [kind 2] ter zitting aangegeven dat hij er, net als [kind 1] , van was uitgegaan dat na 2012 alles goed was geregeld. [kind 2] was erg verbaasd toen bleek dat dit niet zo was. [kind 2] heeft niets met de vader, het contact is reeds jarenlang verbroken. [kind 2] ziet verzoeker als zijn vader, die er altijd voor hem is. Het dragen van de geslachtsnaam van verzoeker was voor [kind 2] destijds reeds al een belangrijk moment, waarna hij meer zelfvertrouwen kreeg. Als [kind 2] , in tegenstelling tot [kind 1] , niet door verzoeker zou kunnen worden geadopteerd vanwege zijn meerderjarigheid, zou hem dat zeer verdrietig maken en hem het gevoel geven dat hij als enige buiten het gezin valt en dat het plaatje niet meer compleet zou zijn. [kind 2] heeft de vader zelf opgebeld om te vragen of hij wilde instemmen met de adoptie, hetgeen de vader ook heeft gedaan. Dat telefonisch contact voelde voor hem als een zakelijk telefoontje.
3.14.
De rechtbank overweegt dat [kind 2] het grootste deel van zijn leven in gezinsverband met verzoeker heeft geleefd en hem als zijn vader beschouwt. Hij draagt zijn naam en presenteert zich naar de buitenwereld als zijn zoon en ook verzoeker beschouwt [kind 2] als zijn zoon. Verzoeker heeft nooit onderscheid gemaakt tussen [kind 1] , [kind 2] en [voornaam] . Hij beschouwt [kind 1] en [kind 2] net als [voornaam] als zijn eigen kinderen. [kind 2] heeft ter zitting duidelijk naar voren gebracht hoeveel verdriet het hem zou doen als hij als enige buiten het gezin zou vallen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het afwijzen van het verzoek van adoptie van [kind 2] door verzoeker zou leiden tot een ongerechtvaardigde inbreuk op het family-life van [kind 2] . Daar komt bij dat zowel uit de stukken als ter zitting duidelijk naar voren is gekomen dat het hele gezin van verzoeker en de moeder een hechte eenheid vormt en zeer betrokken is bij elkaar. Ook de overige familieleden, met name [kind 1] en [voornaam] , zouden onevenredig worden getroffen door het achterwege laten van de adoptie van [kind 2] door verzoeker. [voornaam] en [kind 1] worden door de adoptie van [kind 1] door verzoeker volle zussen van elkaar. Het doet geen recht aan de gezinssituatie die zij ervaren als [kind 2] niet de volle broer van [voornaam] zou kunnen zijn.
De rechtbank acht het dan ook in het kennelijk belang van [kind 2] dat het verzoek wordt toegewezen, waarbij geldt dat ook voor hem vaststaat dat hij voor nu en in de toekomst niets meer te verwachten heeft van de vader. Ook [kind 2] heeft er blijk van gegeven de rechtsgevolgen van de adoptie te overzien. Met de adoptie van [kind 1] en [kind 2] ontstaat voor verzoeker, de moeder en [voornaam] juridisch een volledig gezin, dat in het belang is van alle leden van dat gezin.
3.15.
[kind 1] en [kind 2] hebben tot slot ten overstaan van de rechter verklaard dat zij de geslachtsnaam [achternaam verzoeker] wensen te behouden.
3.16.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

4.1.
spreekt uit de adoptie van het kind van het vrouwelijk geslacht:
[kind 1] [tweede naam kind 1] [achternaam verzoeker], geboren op [xx] te [xx] ,
door verzoeker voornoemd;
4.2.
spreekt uit de adoptie van het kind van het mannelijk geslacht:
[kind 2] [tweede naam kind 2] [achternaam verzoeker], geboren op [xx] te [xx] ,
door verzoeker voornoemd;
4.3.
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [xx] .
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M. van Poecke, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld als griffier en in het openbaar uitgesproken op
3 september 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.