ECLI:NL:RBNHO:2021:7660

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
AWB-20_3454
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning levenlanglerenkrediet na afwijzing aanvraag door DUO

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een levenlanglerenkrediet, welke door DUO op 2 juni 2020 was afgewezen. DUO stelde dat eiseres nog recht had op reguliere studiefinanciering, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor het levenlanglerenkrediet. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij door bureaucratische tegenstrijdigheden tussen de verschillende financieringsregelingen in de problemen was gekomen. Ze stelde dat ze niet kon afzien van haar recht op studiefinanciering, terwijl ze het levenlanglerenkrediet nodig had om haar studie af te ronden.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres in overweging genomen en vastgesteld dat eiseres feitelijk niet in aanmerking kon komen voor reguliere studiefinanciering, omdat zij een lerarenbeurs had aangevraagd en ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het recht op reguliere studiefinanciering in de feitelijke situatie van eiseres als een theoretische aanspraak moest worden beschouwd. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, die eerder had overwogen dat het levenlanglerenkrediet kan worden verstrekt indien er in de feitelijke situatie geen reguliere studiefinanciering is, concludeerde de rechtbank dat eiseres voldeed aan de voorwaarden voor het levenlanglerenkrediet.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van DUO en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat DUO het door eiseres betaalde griffierecht diende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de verschillende financieringsregelingen en de impact van bureaucratische regels op studenten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3454

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder
(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

In het besluit van 2 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een levenlanglerenkrediet afgewezen.
In het besluit van 3 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid op 24 juni 2021 via een beeldverbinding (skype). Eiseres heeft, met voorafgaand bericht, niet deelgenomen. Namens verweerder heeft daaraan deelgenomen drs. P.M.S. Slagter.

Overwegingen

1. Eiseres ontving, in verband met een door haar gevolgde opleiding tot leraar basisonderwijs HBO-B aan de pabo [locatie] vanaf 1 oktober 2011 studiefinanciering in de vorm van een (basis)prestatiebeurs hbo/wo en een aanvullende beurs (vanaf 2014) op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiseres heeft in 2015 haar diploma behaald. Per 1 september 2015 is het recht op studiefinanciering beëindigd. Per september 2016 is eiseres een opleiding tot leraar speciaal onderwijs HBO-M aan de Hogeschool [plaats] gaan volgen en vanaf 1 september 2016 ontving zij studiefinanciering in de vorm van een (basis)prestatiebeurs hbo/wo (tot oktober 2016), een aanvullende beurs en een rentedragende lening (vanaf oktober 2016) op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). In 2017 heeft eiseres haar diploma voor die opleiding behaald. Per 1 september 2017 is het recht op studiefinanciering beëindigd. Per 1 september 2020 heeft eiseres zich ingeschreven voor de studie Pedagogische wetenschappen aan de [universiteit] .
Op 6 mei 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een lerarenbeurs, voor het studiejaar 2020/2021. Die aanvraag is toegewezen.
Op 2 juni 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een levenlanglerenkrediet. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiseres nog recht heeft op reguliere studiefinanciering. Verweerder heeft de afwijzing in bezwaar gehandhaafd.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voldoet aan één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een levenlanglerenkrediet. Zij heeft namelijk op 1 september 2020 nog recht op elf maanden lening op grond van de Wsf 2000 en daarom kan zij geen aanspraak maken op een levenlanglerenkrediet. Verweerder wijst ter onderbouwing daarvan ook op de wetsgeschiedenis. Verweerder stelt dat de studerende binnen de mogelijkheden die de wetgever heeft gecreëerd een keuze zal moeten maken voor een van de financieringsregelingen.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij voldoet aan alle voorwaarden waarvoor de verschillende, in haar ogen soortgelijke, financieringsregelingen in het leven zijn geroepen, maar nu gevangen zit tussen regelingen door bureaucratische tegenstrijdigheden. Volgens eiseres kan zij die studiefinanciering namelijk niet aanvragen in combinatie met een lerarenbeurs, terwijl de alternatieve route voor aanvulling via een levenlanglerenkrediet is afgesloten vanwege het recht op studiefinanciering. Zij kan niet afzien van dat recht op studiefinanciering. Nu zit zij klem met financiële problemen als gevolg. Eiseres stelt het levenlanglerenkrediet nodig te hebben om de studie af te kunnen ronden. Daarnaast beroept eiseres zich erop dat zij verkeerd is geïnformeerd. Zij is afgegaan op informatie van DUO, maar die blijkt nu onjuist blijkt. Zij meende op de juistheid daarvan te mogen vertrouwen.
4. Voor de beoordeling is van belang dat ingevolge artikel 3.16b, tweede lid, aanhef en onder a van de Wsf 2000 het levenlanglerenkrediet slechts wordt verstrekt indien de student niet in aanmerking komt voor studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid (= reguliere studiefinanciering) Wsf 2000.
5. Vaststaat dat eiseres nog recht heeft op elf maanden reguliere studiefinanciering. De vraag is of dat recht in de weg staat aan de toekenning van een levenlanglerenkrediet in verband met haar inschrijving voor de opleiding aan de [universiteit] .
6. Cruciaal in dit geschil is de uitleg van de voorwaarde zoals die is geformuleerd in artikel 3.16b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000. Gelet op de letterlijke tekst van dit artikel geldt als voorwaarde dat de student
niet in aanmerking komt voorreguliere studiefinanciering. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de formulering niet luidt “dat de student
recht heeft opreguliere studiefinanciering”. Verder is van belang dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraak van 10 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:567 heeft overwogen dat de voorwaarde in genoemd artikel 3.16b tweede lid onder a, van de Wsf 2000 zo moet worden gelezen dat het levenlanglerenkrediet kan worden verstrekt indien in de feitelijke situatie van het geval geen reguliere studiefinanciering is, of kan worden verstrekt. Daarbij is ook overwogen dat het niet zo is dat iedere theoretische aanspraak op reguliere studie financiering moet zijn verbruikt of niet meer moet kunnen worden geeffectueerd voordat een student in aanmerking kan komen voor het levenlanglerenkrediet.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is in de feitelijke situatie van eiseres sprake van zo’n theoretische aanspraak. Vaststaat immers dat eiseres een lerarenbeurs heeft aangevraagd en dat die aan haar is verstrekt. Vaststaat ook dat een lerarenbeurs en reguliere studiefinanciering niet samen gaan; een lerarenbeurs wordt niet verstrekt aan de student die reguliere studiefinanciering ontvangt (artikel 10 Subsidieregeling lerarenbeurs), en die ontvangt eiseres niet.
Omdat eiseres een lerarenbeurs heeft, kan zij dus feitelijk niet voor reguliere studiefinanciering in aanmerking komen. Die situatie is het uitgangspunt voor de beoordeling van de aanvraag voor het levenlanglerenkrediet.
9. Het recht van eiseres op reguliere studiefinanciering is daarmee, in de feitelijke situatie van eiseres, aan te merken als een theoretische aanspraak. Mede gelet op de lijn in de hiervoor vermelde uitspraak van de CRvB staat artikel 3.16b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 niet aan toekenning in de weg. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres aan de voorwaarden voldoet en recht heeft op toekenning van het levenlanglerenkrediet. Hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd behoeft daardoor geen bespreking meer.
10. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen.
11. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien en draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.