ECLI:NL:RBNHO:2021:7702

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
C/15/319338 / JU RK 21-1520
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige vanwege zorgen over ontwikkelingsmogelijkheden en veiligheid in de thuissituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 augustus 2021 een beschikking gegeven waarbij een minderjarige onder toezicht is gesteld. De aanleiding voor deze beslissing was dat de minderjarige sinds de eerste lockdown niet meer naar school ging, wat zorgwekkend werd geacht door de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter oordeelde dat er zicht moest komen op de zorgen van de Raad over de ontwikkelingsmogelijkheden en de veiligheid in de thuissituatie, vooral omdat de ouders elk contact met de Raad en hulpverlening hadden afgehouden. Er waren in de afgelopen jaren meerdere zorgmeldingen gedaan over de opvoedingssituatie en emotionele verwaarlozing van de minderjarige.

De kinderrechter heeft de ouders' afwerende houding ten opzichte van hulpverlening meegewogen in zijn beslissing. Ondanks de zorgen van de ouders over de coronamaatregelen, speelde dit geen rol in de beslissing om de minderjarige onder toezicht te stellen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de situatie te monitoren. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden uitgesproken, tot 23 februari 2022, en verzocht om een schriftelijke update over de stand van zaken drie weken voor het verstrijken van deze termijn.

De ouders hebben hun bezorgdheid geuit over de ondertoezichtstelling en betwistten de zorgen die door de Raad naar voren zijn gebracht. De vader heeft aangegeven dat hij niet in staat was om contact op te nemen met de Raad vanwege slechte ervaringen in het verleden. De kinderrechter heeft echter benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders zich welwillend opstellen tegenover de hulpverlening om onterechte zorgen te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/319338 / JU RK 21-1520
Datum uitspraak: 23 augustus 2021
beschikking ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Haarlem,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E.M. Diesfeldt, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek van de Raad van 9 augustus 2021, ingekomen bij de griffie op 10 augustus 2021;
  • het bericht van de moeder van 11 augustus 2021, ingekomen bij de griffie op 20 augustus 2021.
1.2.
Op 23 augustus 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door mr. E.M. Diesfeldt,
  • de moeder;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI.
1.3.
[de minderjarige] en de moeder zijn – met afbericht – niet ter zitting verschenen.
2. De feiten
2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[de minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden.
3.2.
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de Raad het volgende naar voren gebracht.
De grootste zorg die tijdens het onderzoek is bevestigd, is dat de ouders niet open staan voor hulpverlening. De ouders verschijnen niet op afspraken en geven geen gehoor aan oproepen tot het opnemen van contact met de hulpverlening en de Raad. Hierdoor is het verzoek gebaseerd op verkregen informatie vanuit informanten en ontbreekt de visie van de ouders en [de minderjarige] . Er zijn veel zorgen over [de minderjarige] en haar functioneren. [de minderjarige] wordt omschreven als een onzeker meisje en zij heeft ondersteuning vanuit de hulpverlening nodig om zich krachtiger te ontwikkelen. Deze hulpverlening wordt echter niet meer toegelaten. Het lijkt erop dat [de minderjarige] in de thuissituatie op veel gebieden klein wordt gehouden. Hierdoor wordt haar persoonlijke ontwikkeling belemmerd en kan zij zich niet voldoende ontwikkelen naar meer zelfstandigheid. [de minderjarige] functioneert tevens onvoldoende op cognitief gebied. De Raad vindt het daarom zeer zorgelijk dat [de minderjarige] een lange periode thuis is gehouden van school in verband met zorgen van de moeder over de coronamaatregelen. Het gegeven dat [de minderjarige] wel naar school wilde, leek niet te worden meegenomen. Gezien de kwetsbaarheid en onzekerheid van [de minderjarige] is het van belang dat zij naar school gaat en dat zij zich kan ontwikkelen. Daarnaast heeft de Raad zorgen over de angsten die door de moeder op [de minderjarige] worden geprojecteerd, omdat dit [de minderjarige] kan belemmeren in haar persoonlijke ontwikkeling.
3.3.
Ter zitting heeft de Raad hieraan het volgende toegevoegd. De Raad acht het zorgelijk dat er meerdere zorgmeldingen zijn gedaan bij Veilig Thuis, maar dat er geen mogelijkheid was om deze zorgen te bespreken met de ouders. Daarbij komt dat twee van de zorgmeldingen van een professionele partij afkomstig waren, te weten van een betrokken leerplichtambtenaar en van de eerder betrokken hulpverleningsinstantie de Waerden. Omdat er geen contact is geweest tussen de ouders en de Raad zijn de zorgen van de Raad niet weggenomen en wordt het kader van een ondertoezichtstelling noodzakelijk geacht om de situatie te kunnen monitoren. De houding van de vader ter zitting duidt er weliswaar op dat hij de beste bedoelingen heeft voor zijn kinderen, maar het is noodzakelijk dat de aankomende tijd bezien zal worden of de zorgen – zoals de vader betoogt – inderdaad onterecht zijn. Daarnaast moet de schoolgang van [de minderjarige] gemonitord worden, nu zij sinds de eerste lockdown niet meer naar school gaat.

4.De standpunten van de belanghebbenden

Het standpunt van [de minderjarige] :
4.1.
Uit het bericht van 20 augustus 2021 blijkt dat [de minderjarige] niet begrijpt waarom zij onder toezicht gesteld zou moeten worden. [de minderjarige] begrijpt de zorgen over haar niet. Zij heeft het gevoel dat zij geliefd is en altijd bij haar ouders terecht kan.
Het standpunt van de moeder:
4.2.
Uit het bericht van 20 augustus 2021 blijkt verder dat de moeder het niet eens is met het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . [de minderjarige] krijgt de ondersteuning die ze nodig heeft om gelukkig te zijn en te blijven. Ook wordt ze gestimuleerd om te blijven groeien en zich te ontwikkelen op haar eigen tempo en niveau. De moeder en de vader werken samen om [de minderjarige] te geven wat zij nodig heeft. Zij vinden het belangrijk dat [de minderjarige] de hulp krijgt die ze nodig heeft en deze hulp is aanwezig. Er is daarom geen noodzaak voor een ondertoezichtstelling.
Het standpunt van de vader:
4.3.
Door en namens de vader is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De vader betwist de zorgen die in de zorgmeldingen naar voren komen. In het rapport van de Raad is de waarheid verdraaid en zijn onjuistheden vermeld. Zo heeft de broer van [de minderjarige] onder meer aangegeven dat hij niet wordt geslagen door zijn vader, maar is in het rapport weergegeven dat hij ‘niet meer’ wordt geslagen. Door deze verdraaiingen is een verkeerd beeld geschetst van het gezin. De vader kon het niet opbrengen om contact op te nemen met de Raad, omdat hij vermoeid is geraakt en slechte ervaringen heeft met Veilig Thuis en de Raad. Het gaat goed met het gezin en de onderlinge communicatie tussen de ouders is, hoewel zij zijn gescheiden, bijzonder goed. Het klopt dat [de minderjarige] op dit moment niet naar school en stage gaat, maar alle betrokkenen streven ernaar dat dit zo snel mogelijk zal worden hervat. [de minderjarige] heeft last van verkoudheidsklachten ten gevolge waarvan zij volgens de huidige richtlijnen rondom de coronapandemie thuis moet blijven. Het gezin heeft vooralsnog afgezien van vaccinaties tegen corona en neemt de richtlijnen zeer serieus.
De vader heeft daarnaast aangegeven dat eerder sprake was van een meningsverschil tussen de moeder en de school van [de minderjarige] omdat de schoolleiding van [de minderjarige] haar gezondheidsklachten geen valide reden vond om thuis te blijven. De ouders hebben daarop besloten [de minderjarige] over te plaatsen naar een andere school. De ouders vinden het belangrijk dat [de minderjarige] naar school en naar de zorgboerderij, waar zij het zeer naar haar zin heeft, gaat.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
5.2.
Naar het oordeel van de kinderrechter wordt [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Deze ontwikkelingsbedreiging bestaat met name doordat [de minderjarige] sinds de eerste lockdown niet meer naar school is geweest en zij thans ook niet meer naar haar stage bij zorgboerderij [zorgboerderij] gaat. Het voorgaande acht de kinderrechter erg zorgelijk, temeer omdat [de minderjarige] door de hulpverlening wordt beschreven als een onzeker en kwetsbaar meisje dat juist gebaat is bij voldoende ondersteuning en zij volgens het rapport zelf wel naar school zou willen gaan.
5.3.
De kinderrechter vindt het nodig dat er zicht komt op het waarheidsgehalte van de zorgen van de Raad over het gebrek aan ontwikkelingsmogelijkheden en veiligheid in de thuissituatie en de angsten van de moeder die worden geprojecteerd op [de minderjarige] Dit zicht ontbreekt nu omdat de ouders elk contact met de Raad en hulpverlening hebben afgehouden. Daarbij heeft de kinderrechter niet alleen de ernst van de zorgen meegewogen, maar ook het feit dat er in de periode 2020-2021 vijf zorgmeldingen zijn gedaan waarvan er twee zijn gedaan door een professionele partij. Ook in de jaren 2008 en 2016 tot en met 2019 zijn er zorgmeldingen over het gezin gedaan. Alle meldingen gaan over zorgen ten aanzien van de opvoedingssituatie en emotionele en psychische verwaarlozing. Gelet op de afwerende houding van de ouders richting de hulpverlening, wordt het vrijwillig kader niet afdoende geacht en zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen. Bij dit oordeel speelt het besluit van het gezin om zich (vooralsnog) niet te laten vaccineren tegen corona voor de kinderrechter geen rol.
5.4.
Ten aanzien van de duur van de ondertoezichtstelling overweegt de kinderrechter als volgt. Ter zitting heeft de vader duidelijk en consistent verklaard waarom hij meent dat de situatie anders is dan de Raad heeft geschetst. Omdat de kinderrechter het betoog van de vader ter zitting serieus neemt, zal de ondertoezichtstelling worden uitgesproken voor een kortere duur dan verzocht.
De kinderrechter benadrukt dat het voor de beoordeling van de zorgen van belang is dat de ouders zich in het kader van de ondertoezichtstelling welwillend opstellen tegenover de hulpverlening en dat zij (tijdig) openheid van zaken geven. Hiermee wordt voorkomen dat eventuele onterechte zorgen een rol blijven spelen in de beeldvorming over het gezin.
5.5.
De kinderrechter zal [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van zes maanden, te weten tot 23 februari 2022 en zal de beslissing op het meer verzochte aanhouden. De kinderrechter verzoekt de Raad om drie weken van tevoren, te weten uiterlijk op 2 februari 2022, de rechtbank schriftelijk te informeren over de stand van zaken en hierbij tevens aan te geven of het resterende verzoek wordt gehandhaafd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt de minderjarige:

[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
onder toezicht van de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, met ingang van 23 augustus 2021 tot 23 februari 2022;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing op het meer verzochte aan;
6.4.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming
uiterlijk op 2 februari 2022de kinderrechter schriftelijk te informeren over de recente stand van zaken en hierbij tevens aan te geven of het resterende verzoek wordt gehandhaafd.
Deze beslissing is mondeling gegeven door mr. W.P van der Haak, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Kamer, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 31 augustus 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.