In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 augustus 2021 een beschikking gegeven waarbij een minderjarige onder toezicht is gesteld. De aanleiding voor deze beslissing was dat de minderjarige sinds de eerste lockdown niet meer naar school ging, wat zorgwekkend werd geacht door de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderrechter oordeelde dat er zicht moest komen op de zorgen van de Raad over de ontwikkelingsmogelijkheden en de veiligheid in de thuissituatie, vooral omdat de ouders elk contact met de Raad en hulpverlening hadden afgehouden. Er waren in de afgelopen jaren meerdere zorgmeldingen gedaan over de opvoedingssituatie en emotionele verwaarlozing van de minderjarige.
De kinderrechter heeft de ouders' afwerende houding ten opzichte van hulpverlening meegewogen in zijn beslissing. Ondanks de zorgen van de ouders over de coronamaatregelen, speelde dit geen rol in de beslissing om de minderjarige onder toezicht te stellen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de situatie te monitoren. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden uitgesproken, tot 23 februari 2022, en verzocht om een schriftelijke update over de stand van zaken drie weken voor het verstrijken van deze termijn.
De ouders hebben hun bezorgdheid geuit over de ondertoezichtstelling en betwistten de zorgen die door de Raad naar voren zijn gebracht. De vader heeft aangegeven dat hij niet in staat was om contact op te nemen met de Raad vanwege slechte ervaringen in het verleden. De kinderrechter heeft echter benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders zich welwillend opstellen tegenover de hulpverlening om onterechte zorgen te voorkomen.