ECLI:NL:RBNHO:2021:7723

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
8010183 \ CV FORM 19-13047
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking in luchtvaartzaak met betrekking tot toepasselijkheid van de EPGV en bevoegdheid van de Nederlandse rechter

In deze luchtvaartzaak heeft de kantonrechter te Haarlem op 8 september 2021 een tussenbeschikking gegeven in de procedure tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air Canada. De passagier, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff, heeft een verzoek ingediend met betrekking tot de toepasselijkheid van de Europese Verordening inzake de rechterlijke bevoegdheid (EPGV). De vervoerder, Air Canada, vertegenwoordigd door P. Frühling, heeft betwist dat de EPGV van toepassing is, aangezien de statutaire zetel van de vervoerder in Canada is gevestigd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, ondanks de argumenten van de passagier dat de EPGV van toepassing zou zijn. De kantonrechter heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie en geconcludeerd dat er geen sprake is van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in de EPGV. De procedure zal worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure, en de zaak is gepland voor vonnis op 6 oktober 2021. De kantonrechter heeft verder bepaald dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden, en tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8010183 \ CV FORM 19-13047
Uitspraakdatum: 8 september 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Canada
statutair gevestigd te Saint-Laurent (Canada)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: P. Frühling

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 17 februari 2021;
  • de akte van de passagiers van 21 april 2021;
  • de antwoordakte van de vervoerder van 14 juli 2021.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De passagier betoogt dat de onderhavige zaak binnen het toepassingsbereik van de EPGV valt. Zij heeft in dit verband gewezen op de beschikking van deze rechtbank van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:7425). Net als in die beschikking, stelt de kantonrechter vast dat ook in de onderhavige zaak de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de kantonrechter te Haarlem, bevoegd is van het geschil kennis te nemen. In de beschikking van 2018 is de kantonrechter er (impliciet) vanuit gegaan dat de EGPV van toepassing was. Daarbij is aangenomen dat de vervoerder woonplaats had in België, zoals in de kop van die beschikking is vermeld. In de onderhavige zaak is echter niet in geschil dat de statutaire zetel van de vervoerder in Canada is gelegen. De passagier heeft opgemerkt dat de vervoerder tevens kantoor houdt in Duitsland, maar zij heeft niet onderbouwd dat de vervoerder een statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging heeft in Duitsland dan wel een andere lidstaat, zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 EPGV, in samenhang met artikel 63 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. De passagier heeft daarnaast gesteld dat de EPGV van toepassing is, omdat de vervoerder woonplaats heeft gekozen op het kantoor (te Brussel) van zijn gemachtigde. Zoals ook de vervoerder heeft opgemerkt, oordeelt de kantonrechter dat deze domiciliekeuze van de vervoerder de passagier niet kan baten, gelet op artikel 3 lid 3 van de EPGV.
2.2.
Van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in artikel 3 EPGV is gelet op het voorgaande geen sprake. Nu de passagier het verzoek niet heeft ingetrokken, zal de kantonrechter bepalen dat de procedure conform artikel 4 lid 3 Uitvoeringswet en artikel 69 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt, volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. Daarom zal een dag worden bepaald waarop de zaak op de rol zal komen voor het wijzen van vonnis.
2.3.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
bepaalt dat de procedure dient te worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
3.2.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van 6 oktober 2021 voor vonnis;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open