Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
- de tussenbeschikking van 17 februari 2021;
- de akte van de passagiers van 21 april 2021;
- de antwoordakte van de vervoerder van 14 juli 2021.
Rechtbank Noord-Holland
In deze luchtvaartzaak heeft de kantonrechter te Haarlem op 8 september 2021 een tussenbeschikking gegeven in de procedure tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air Canada. De passagier, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff, heeft een verzoek ingediend met betrekking tot de toepasselijkheid van de Europese Verordening inzake de rechterlijke bevoegdheid (EPGV). De vervoerder, Air Canada, vertegenwoordigd door P. Frühling, heeft betwist dat de EPGV van toepassing is, aangezien de statutaire zetel van de vervoerder in Canada is gevestigd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, ondanks de argumenten van de passagier dat de EPGV van toepassing zou zijn. De kantonrechter heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie en geconcludeerd dat er geen sprake is van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in de EPGV. De procedure zal worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure, en de zaak is gepland voor vonnis op 6 oktober 2021. De kantonrechter heeft verder bepaald dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden, en tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.