ECLI:NL:RBNHO:2021:7724

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
8537939 \ CV FORM 20-4481
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieverzoek passagiers na vertraagde vlucht en incident tot zekerheidsstelling voor proceskosten

In deze zaak hebben passagiers een verzoek ingediend tot compensatie van de vervoerder, Aegean Airlines SA, vanwege een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Athene en aansluitend naar Corfu en Santorini op 18 mei 2018. De passagiers, waaronder een minderjarige, hebben compensatie van € 1.600,00 en buitengerechtelijke kosten geëist op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de compensatie geweigerd en een incident tot zekerheidsstelling voor proceskosten ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers niet verplicht zijn tot het stellen van zekerheid, gezien het Verdrag van Vriendschap, Handel en Scheepvaart tussen Nederland en de VS.

De kantonrechter heeft vervolgens de feiten beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de vlucht van Amsterdam naar Athene met 47 minuten was vertraagd, wat leidde tot het missen van aansluitende vluchten. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals luchtverkeersleidingrestricties. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder voldoende maatregelen heeft getroffen om de vertraging te beperken en dat de passagiers niet in aanmerking komen voor compensatie. Het verzoek van de passagiers is afgewezen en de proceskosten zijn voor hun rekening.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8537939 \ CV FORM 20-4481
Uitspraakdatum: 8 september 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor zijn minderjarige kind [minderjarige]
wonende te [woonplaats 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

beiden wonende te [woonplaats 2] (Verenigde Staten)
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Aegean Airlines SA – H.Q.
gevestigd te Kifissia (Griekenland)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.P. Verbeek en mr. J.J. Croon

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 18 mei 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 22 december 2020.

2.De feiten

2.1.
Passagier sub 1 en zijn minderjarige kind hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder deze passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol naar Eleftherios Venizelos International Airport (Athene, Griekenland) en aansluitend naar I. Kapodistrias Airport (Corfu, Griekenland) op 18 mei 2018. De geplande aankomsttijd op laatstgenoemde luchthaven was om 22:40 uur lokale tijd.
2.2.
Passagiers sub 2 en 3 hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder deze passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol naar Eleftherios Venizelos International Airport en aansluitend naar Thira Airport (Santorini, Griekenland) op 18 mei 2018. De geplande aankomsttijd op laatstgenoemde luchthaven was om 22:35 uur lokale tijd.
2.3.
De vlucht van Amsterdam naar Eleftherios Venizelos International Airport (met vluchtnummer A3627) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist en zijn omgeboekt naar vervangende vluchten.
2.4.
Passagier sub 1 en zijn minderjarige kind zijn uiteindelijk op 19 mei 2018 om 10:50 uur lokale tijd (12 uur en 10 minuten later dan oorspronkelijk gepland) op hun eindbestemming aangekomen. Passagiers sub 2 en 3 zijn op 19 mei 2018 om 06:00 uur lokale tijd op hun eindbestemming aangekomen (7 uur en 25 minuten later dan oorspronkelijk gepland).
2.5.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.6.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2018 tot aan de dag van betaling van de hoofdsom;
- primair € 363,00 subsidiair € 290,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 juli 2018 tot aan de dag van betaling van de kosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 juli 2018 tot aan de dag van betaling van de kosten;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.3.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder heeft in zijn verweerschrift allereerst een incident opgeworpen strekkende tot zekerheidsstelling voor proceskosten als bedoeld in artikel 224 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter overweegt dat de passagiers met het indienen van het verzoekschrift een procedure zijn gestart als bedoeld in de Verordening 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna: EPGV) en dat de onderhavige procedure ook onder het toepassingsbereik van deze verordening valt. De EPGV heeft als uitgangspunt een vereenvoudigde en snelle regeling van geringe grensoverschrijdende vorderingen. Gelet op deze strekking van de EPGV, zal de kantonrechter de passagiers niet eerst in de gelegenheid stellen om op de incidentele vordering van de vervoerder te reageren, nu deze vordering zal worden afgewezen. Daartoe wordt als volgt overwogen. Op grond van artikel 224 lid 2 sub a Rv is er geen verplichting tot het stellen van zekerheid indien dit voortvloeit uit een Verdrag of uit een EG-verordening. Vast staat de passagiers sub 2 en 3 woonplaats hebben in de VS. Dit heeft tot gevolg dat zij niet verplicht kunnen worden tot het stellen van zekerheid. Tussen Nederland en de VS geldt namelijk het op 27 maart 1956 gesloten Verdrag van Vriendschap, Handel en Scheepvaart, Trb. 1956, 40, (hierna: het Verdrag). Uit artikel V lid 1 van dit verdrag in verbinding met artikel 5 van het bij het verdrag behorend protocol vloeit voort dat onderdanen en vennootschappen van de Verenigde Staten in Nederland vrijgesteld zullen zijn van het storten van een waarborgsom voor proceskosten. De incidentele vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.3.
Ten aanzien van passagier sub 1 wordt als volgt overwogen. Voor zover passagier sub 1 in deze procedure namens zijn minderjarige kind als wettelijk vertegenwoordiger optreedt, dient hij te beschikken over een machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:253k in verbinding met artikel 1:349 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een dergelijke machtiging is niet overgelegd. De kantonrechter zal daarom passagier sub 1 in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige kind niet ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Ten aanzien van het verzoek van passagiers sub 1 pro se en passagiers 2 en 3, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.4.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.5.
In punt 15 van de considerans staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.6.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vertraging is veroorzaakt door een drietal oorzaken, te weten een (i) een vertraging van 32 minuten van de voorgaande vlucht (A3626) als gevolg van ATC-restricties, (ii) een vertraging van 15 minuten van de onderhavige vlucht door een ATC-beperking op Schiphol en (iii) een vertraging van 8 minuten door de afhandeling van een omboeking. De eerste twee oorzaken zijn volgens de vervoerder aan te merken als een buitengewone omstandigheid.
4.7.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder het vluchtrapport en het slotbericht van de voorgaande vlucht en van de onderhavige vlucht overgelegd. Uit het vluchtrapport van de voorgaande vlucht volgt dat er een vertraging van 32 minuten is ontstaan wegens vertragingscode 81 (ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND / CAPACITY). Ook blijkt uit het overgelegde slotbericht dat er een NEWCTOT werd opgelegd, veroorzaakt door REGCAUSE SE 82 (ATFM due to ATC staff/equipment en-route). De gewijzigde CTOT heeft in dit geval te gelden als een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag, zoals bedoeld in overweging 15 van de considerans van de Verordening. Het toestel kon immers hierdoor niet eerder vertrekken, omdat de instructie van de luchtverkeersleiding altijd moet worden opgevolgd. Niet is gebleken dat de vervoerder zelf om een nieuwe CTOT heeft verzocht. Het besluit van de luchtverkeersleiding is in het onderhavige geval dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.8.
Voldoende is gebleken dat deze buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de onderhavige vlucht. De vertrekvertraging van de onderhavige vlucht is voor 32 minuten het gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van de voorgaande vlucht. Uit het vluchtrapport van de onderhavige vlucht blijkt immers dat een vertrekvertraging van 32 minuten is ontstaan wegens ‘Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector’ (vertragingscode 93). Uit het vluchtrapport en het slotbericht van vlucht A3627 volgt dat dat er een (NEW)CTOT werd opgelegd, veroorzaakt door REGCAUSE SE 81 (ATFM due to ATC EN-ROUTE DEMAND / CAPACITY), waardoor deze vlucht 15 minuten is vertraagd. Gelet op hetgeen in overweging 4.7. is geoordeeld over gewijzigde vertrektijd wegens vertragingscode 81/82, is ook hier de conclusie dat deze vertraging is ontstaan wegens een buitengewone omstandigheid. De vertraging van de vlucht voor de duur van 47 minuten is dan ook ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden.
4.9.
Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van vlucht A3627. De vertraging ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheid (van 47 minuten) heeft het immers voor de passagiers onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht naar Corfu/Santorini te halen. Daarbij wordt opgemerkt dat de onderhavige vlucht ook 8 minuten vertraagd was wegens een overboeking. De vervoerder heeft ten aanzien van deze vertraging geen beroep gedaan op een buitengewone omstandigheid. Dit is ook niet van belang, omdat deze vertraging er niet toe heeft geleid dat de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. Vast staat immers dat er op de luchthaven van Athene een minimum overstaptijd geldt van 40 minuten. Indien de vertraging ten gevolge van de buitengewone omstandigheid buiten beschouwing wordt gelaten en ervan wordt uitgegaan dat de vlucht met slechts 8 minuten vertraging te Athene was aangekomen (om 20:58 uur lokale tijd), dan hadden de passagiers de aansluitende vlucht, gelet op de minimale overstaptijd te Athene, nog kunnen halen. Dit betekent dus dat het missen van de aansluitende vlucht is veroorzaakt door (de vertraging ten gevolge van) de buitengewone omstandigheid.
4.10.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de langdurige vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Passagier sub 1 had oorspronkelijk een overstaptijd van 50 minuten en passagiers sub 2 en 3 hadden oorspronkelijk een overstaptijd van 60 minuten. Vast staat dat minimum overstaptijd op Athene 40 minuten bedroeg. Passagiers sub 2 en 3 hadden dus een reservetijd van 20 minuten. Een dergelijke reservetijd wordt door de kantonrechter als voldoende gekwalificeerd. Passagier sub 1 had een buffer van 15 minuten om de aansluitende vlucht te halen, hetgeen door de kantonrechter als onvoldoende wordt gekwalificeerd. De aankomstvertraging te Athene bedroeg echter 47 minuten ten gevolge van (doorwerking van) een buitengewone omstandigheid zodat deze passagier, ook al zou de vervoerder voldoende reservetijd in acht hebben genomen, de aansluitende vlucht niet meer had kunnen halen. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat passagier sub 1 de aansluitende vlucht naar Corfu, die feitelijk 14 minuten later vertrok, niet heeft gehaald.
4.11.
De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar het snelst mogelijke alternatief. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht. De kantonrechter acht daarom voldoende aannemelijk dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen dan wel te beperken. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de passagiers worden afgewezen.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagiers, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart passagier sub 1 in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige kind niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
5.2.
wijst ten aanzien van passagier sub 1 pro se en passagiers sub 2 en 3 het verzochte af;
5.3.
veroordeelt passagier sub 1 pro se en passagiers sub 2 en 3 tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de vervoerder tot en met vandaag worden begroot op € 187,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt passagier sub 1 pro se en passagiers sub 2 en 3 tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt;
5.4.
verklaart deze beschikking, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open