ECLI:NL:RBNHO:2021:7744

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
9093313 \ CV EXPL 21-1467
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een vergoeding voor bemiddeling bij de verkoop van onroerend goed

In deze zaak heeft eiser, die procedeert in persoon, een vordering ingesteld tegen gedaagde, waarbij hij stelt recht te hebben op een vergoeding voor diensten die hij heeft verleend in het kader van de verkoop van onroerend goed. Eiser heeft gedurende een langere periode incasso-opdrachten uitgevoerd voor gedaagde, die eigenaar was van een te koop staand pand. Tijdens een zakelijke lunch op 15 april 2019 heeft eiser aangeboden om relaties te benaderen voor de verkoop van het onroerend goed. Gedaagde heeft erkend dat eiser contact heeft gelegd met een potentiële koper, maar betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en stelt dat het om een vriendendienst ging.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er tijdens de lunch een mondelinge overeenkomst is gesloten, waarbij eiser zich heeft verplicht om klanten te benaderen voor de verkoop van het pand. De rechter oordeelt dat er geen bewijs is dat eiser zijn diensten gratis zou verlenen, en dat gedaagde onvoldoende feiten heeft aangevoerd om te concluderen dat er geen recht op betaling bestaat. De rechter wijst de vordering van eiser toe tot een bedrag van € 5.000,00, omdat gedaagde geen gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen dit bedrag. De wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, en gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in zakelijke relaties en de noodzaak om bewijs te leveren als men een beroep doet op een vriendendienst.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9093313 \ CV EXPL 21-1467
Uitspraakdatum: 1 september 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
procederend in persoon
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: S. Baldinger

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 5 maart 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft gedurende een langere periode vanuit zijn adviesbureau [bedrijfsnaam] incasso-opdrachten uitgevoerd voor het kamerverhuurbedrijf van [gedaagde] .
2.2.
[gedaagde] was eigenaar van onroerend goed ( [adres] ) in [plaats] ). Het onroerend goed stond te koop.
2.3.
Op maandag 15 april 2019 heeft tussen partijen een zakelijke lunchafspraak plaatsgevonden waarin [eiser] heeft aangeboden relaties te benaderen voor de koop van het onroerend goed. [eiser] heeft diezelfde dag [xxx] benaderd, waarop [xxx] contact met [gedaagde] heeft opgenomen en dezelfde dag naar het onroerend goed is komen kijken.
2.4.
Op 15 april 2019 hebben partijen onder meer de volgende WhatsApp berichten naar elkaar gestuurd:
[gedaagde] : ‘Gm [eiser] . Ik kan tussen half 1 en half 2 bij jou zijn. Komt dat uit? Ergens afspreken?’ ‘ [plaats] of op kantoor?’
[eiser] : ‘is prima [gedaagde] . Wil je lunchen ergens of nemen we het op kantoor door?’
: ‘Zullen we bij hetzelfde tentje een broodje eten? Dan zie ik je daar om 12.30?’
[eiser] (09:40:47): ‘[emoticon met duim omhoog]’
(14:59:09): ‘ [xxx] [toevoeging rechtbank: [xxx] ] wil toch graag kijken bij [adres]

[gedaagde] : (16:00:25) ‘Hij is net geweest. Aardige vent’
[eiser] : ‘Hoe was zijn reactie?’
[gedaagde] : ‘prachtig pand! Gaat nadenken.’
2.5.
In of omstreeks mei 2019 heeft [gedaagde] het onroerend goed verkocht aan [xxx] en is een voorlopig koopcontract getekend.
2.6.
Op 19 mei 2019 hebben partijen onder meer de volgende WhatsApp berichten naar elkaar gestuurd.
[gedaagde] : ‘Lieve [eiser] . Ik wil je niet bellen op zondag. Maar ik wil wel dat je als éérste hoort dat [adres] verkocht is aan [xxx] !!’ [emoticon met feestmuts] [emoticon van een wijnglas]
[eiser] : ‘Kijk dat was dus een gouden zet van me?’
[gedaagde] : ‘Eerdaags maar weer lunchen, dan praat ik je helemaal bij.’ [emoticon met knipoog]
(…)
[eiser] : ‘Hoe doen we het met de commissie?’
[gedaagde] : [lachende emoticon met tranen] ‘KK’
‘Kosten koper!’
[eiser] : ‘Een makelaar mag 1.6% rekenen. Ik neem aan dat je jouw makelaar nu aanzienlijk minder moet betalen, omdat ik de koper heb aangebracht.’
2.7.
Op 19 mei 2019 heeft [xxx] per WhatsApp bericht aan [eiser] laten weten: ‘Maar ik heb het gekocht door jou!’
2.8.
Op 20 mei 2019 hebben partijen de volgende WhatsApp berichten naar elkaar gestuurd.
[eiser] : ‘ [xxx] Belde. Geen paniek hoor. Rustig afhandelen met [xxx] . Na het passeren mij een nader te bepalen bedrag betalen.’
‘Wanneer lunchen we dan kunnen we het bespreken?’
[gedaagde] : ‘Komt wel [eiser] , ben even in verwerking…’

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] primair veroordeelt tot betaling van € 25.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten en subsidiair tot betaling van € 5.000,00, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.324,95, wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten en [eiser] uit hoofde van deze overeenkomst recht heeft op betaling voor de door hem geleverde diensten en/of werkzaamheden.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. [eiser] heeft als vriendendienst iemand gebeld met een tip dat het onroerend goed van [gedaagde] te koop stond. Op grond daarvan komt [eiser] geen vergoeding toe.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] heeft gedurende een langere periode vanuit zijn adviesbureau [bedrijfsnaam] diensten verricht voor [gedaagde] . In april 2019 heeft hij in privé voor [gedaagde] bemiddeld bij de verkoop van onroerend goed van [gedaagde] in [plaats] dat al enige tijd te koop stond voor een bedrag van ruim 2 miljoen euro.
5.2.
[gedaagde] erkent dat [eiser] voor haar contact heeft gelegd met [xxx] , en dat [xxx] het betreffende pand kort daarna heeft aangekocht. Zij betwist echter dat sprake is van een overeenkomst waarvoor betaald moet worden. Zij voert aan dat sprake is van een vriendendienst.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de feiten blijkt dat partijen tijdens een zakelijke lunch hebben afgesproken dat [eiser] bijstand zou verlenen in het kader van de verkoop van een pand van [gedaagde] . Er is aldus sprake van een mondelinge overeenkomst met als inhoud dat [eiser] voor [gedaagde] klanten zou benaderen en zou wijzen op het te koop staande pand van [gedaagde] . Niet blijkt dat op dat moment gesproken is over het bedrag dat daarvoor betaald zou worden. Ook blijkt niet dat is afgesproken dat [eiser] dit gratis zou doen. Gezien de achtergrond van de relatie tussen partijen, waarbij in het verleden steeds gefactureerd en betaald werd voor werkzaamheden die [eiser] verrichte heeft [gedaagde] onvoldoende – namelijk geen – feiten aangevoerd om te kunnen concluderen dat sprake is van een vriendendienst, met andere woorden dat [eiser] de werkzaamheden niet in rekening zou brengen. Het feit dat [eiser] zelf in de dagvaarding aanvoert dat hij alleen kosten in rekening zou brengen als zijn bemiddeling tot verkoop zou leiden, en dat een vriendendienst noemt is daarvoor onvoldoende. Het lag op de weg van [gedaagde] gemotiveerd aan te geven waarom in dit geval voor de dienstverlening van [eiser] geen betaling zou hoeven plaatsvinden. De afspraak tussen partijen dat [eiser] zijn relaties zou benaderen is immers onbetwist gemaakt tijdens een zakenlunch, uit het app verkeer van kort daarna blijkt dat ook [gedaagde] ervan uit ging dat betaling zou moeten plaatsvinden (zie 2.5. en 2.7.) en [gedaagde] heeft op de diverse berichten van [eiser] (26 juli, 10 september en 28 oktober 2019) dat hij betaling wenste niet gereageerd. Pas in januari 2020 stelt [gedaagde] zich in een e-mail op het standpunt dat zij geen courtage hoeft te betalen omdat [eiser] vrijblijvend, zonder dat zij daarom vroeg of daar opdracht voor gaf appjes heeft gestuurd naar zijn kennissen. [gedaagde] stelt geen idee te hebben met wie [eiser] voor haar contact legde. Dit is echter niet aannemelijk gezien het feit dat de afspraak onbetwist is gemaakt tijdens een zakenlunch en [gedaagde] direct na de verkoop [eiser] op de hoogte stelt. Het feit dat [eiser] bepaalde werkzaamheden zoals onderhandelingen over de voorwaarden van de verkoop niet heeft uitgevoerd, betekent niet dat in het geheel geen betaling verschuldigd is. Deze door [gedaagde] genoemde werkzaamheden worden in het algemeen door makelaars verricht. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat is afgesproken dat [eiser] deze werkzaamheden (ook) zou verrichten, hetgeen ook niet aannemelijk is aangezien [gedaagde] ook een makelaar had ingeschakeld.
5.4.
Er is aldus sprake van een overeenkomst van opdracht tussen [eiser] en [gedaagde] . Uit de door [eiser] aangevoerde feiten blijkt niet dat tijdens het maken van de afspraak ook gesproken is over de hoogte van de vergoeding die [eiser] zou krijgen. In de conclusie van repliek lijkt [eiser] te stellen dat wel direct een afspraak over het bedrag is gemaakt, maar dat is betwist en wordt niet ondersteund door het app verkeer (zie 2.5 en 2.7). Dat betekent dat op grond van artikel 7:205 BW [eiser] recht heeft op een redelijk loon. Voor zover [eiser] voor de berekening daarvan aansluiting zoekt bij courtage die makelaars rekenen, kan dat niet als basis dienen. Hij heeft immers niet de werkzaamheden verricht die een makelaar normaal gesproken verricht. In de correspondentie heeft [eiser] eerder aanspraak gemaakt op een bedrag van € 5.000,00. [gedaagde] heeft geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen het bedrag van € 5.000,00 zodat de kantonrechter ervan uit gaat dat dit een redelijk loon is. De vordering zal worden toegewezen tot dit bedrag.
5.5.
De wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen omdat geen aanmaningen zijn verzonden voor het bedrag van € 5.000,00 maar voor veel hogere bedragen.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt. Nu een gedeelte van het gevorderde bedrag niet toewijsbaar is, zullen deze worden aangepast aan het toe te wijzen bedrag.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 5.000,00;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 108,14
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 498,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter