ECLI:NL:RBNHO:2021:7746

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
9135133 \ CV EXPL 21-1819
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en eigen risico met verjaring en betalingsonmacht als verweer

In deze zaak heeft Interpolis Zorgverzekeringen N.V. op 11 maart 2021 een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens onbetaalde zorgpremies en eigen risico. De gedaagde heeft schriftelijk geantwoord en verweer gevoerd, waarbij hij financiële en persoonlijke omstandigheden aanvoert die hem zouden beletten de vordering te voldoen. Hij stelt ook dat de vordering is verjaard. De kantonrechter heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waarbij is vastgesteld dat [gedaagde] een zorgverzekeringsovereenkomst met Interpolis heeft gesloten. Interpolis vordert betaling van € 1.350,14, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat een deel van de vordering verjaard is, maar dat Interpolis de verjaring tijdig heeft gestuit door het versturen van aanmaningen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en dat zijn beroep op verjaring niet kan slagen. De kantonrechter heeft de vordering van Interpolis toegewezen tot een bedrag van € 1.175,53, vermeerderd met wettelijke rente, en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De vordering voor het overige is afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.W.S. Kiliç op 25 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9135133 \ CV EXPL 21-1819
Uitspraakdatum: 25 augustus 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Interpolis Zorgverzekeringen N.V.
gevestigd te Utrecht
eiseres
verder te noemen: Interpolis
gemachtigde: LAVG BV (Groningen)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
Interpolis heeft bij dagvaarding van 11 maart 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Interpolis heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met Interpolis een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten, zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die betrekking heeft op een basisverzekering en/of aanvullende verzekering.
2.2.
Uit hoofde van deze overeenkomst en de wet is [gedaagde] aan Interpolis periodiek (bij vooruitbetaling) premie en/of eigen risico en/of eigen bijdrage verschuldigd.

3.De vordering

3.1.
Interpolis vordert – na rectificatie – dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.350,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2021 over € 1.066,27, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Interpolis legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst nog een bedrag van € 1.066,27 aan Interpolis verschuldigd is aan zorgpremie en eigen risico en/of eigen bijdrage. [gedaagde] heeft nagelaten om de zorgpremies betreffende de maanden juli 2015 tot en met januari 2016, maart 2016 en december 2017 te betalen en het eigen risico van 2016. Daarnaast maakt Interpolis aanspraak op de wettelijke rente, die tot 9 maart 2009 € 109,26 bedraagt, en de buitengerechtelijke incassokosten van € 174,61.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert financiële en persoonlijke omstandigheden aan waardoor hij de vordering niet kan betalen. Verder stelt hij met zoveel woorden dat de vordering van Interpolis is verjaard.

5.De beoordeling

5.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is zijn beroep op (gedeeltelijke) verjaring van de vordering van Interpolis. Voor een vordering als hier aan de orde, geldt dat deze verjaart door verloop van vijf jaar na aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden (art. 3:307 lid 1 BW). Verder is van belang dat die verjaring (onder meer) kan worden gestuit door het instellen van een eis (art. 3:316 lid 1 BW) en door een schriftelijke aanmaning/mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW). In dat laatste geval begint een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar te lopen met de aanvang van de volgende dag (artikel 3:319 lid 1 en 2 BW).
5.2.
Een gedeelte van de vordering is, blijkens de specificatie door Interpolis bij dagvaarding overgelegd, al langer dan vijf jaar opeisbaar. Het gaat om de vorderingen uit 2015 en 2016. Van belang is dus of Interpolis de verjaring van die vorderingen tijdig heeft gestuit. Interpolis stelt vanaf 2016 meerdere herinneringen aan [gedaagde] te hebben verstuurd en beroept zich in het bijzonder op de aanmaningen van 19 oktober 2017 en 14 februari 2020, waarin [gedaagde] is aangemaand tot betaling van de in die brief genoemde bedragen, waaronder de onderhavige vorderingen uit 2015 en 2016. Ter onderbouwing daarvan heeft zij kopieën van onder meer die brieven en een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie in het geding gebracht waaruit blijkt dat [gedaagde] ten tijde van het verzenden van de brieven woonachtig was op het adres waarnaar de brieven zijn verstuurd. [gedaagde] stelt echter in zijn conclusie van dupliek dat hij van 2014 tot 2019 op straat heeft geleefd en hij wegens persoonlijke omstandigheden niet meer op het adres in [plaats 1] is geweest. Vanaf 2019 had [gedaagde] een postadres in [plaats 2] waar hij een brief van de procesgemachtigde van Interpolis heeft ontvangen. [gedaagde] erkent dus de ontvangst van de brief in 2019 op het adres in [plaats 2] . Bovendien heeft hij niet betwist dat hij de aanmaning van 14 februari 2020 heeft ontvangen, waardoor de verjaringstermijn door Interpolis van de vorderingen van juli 2015 tot en met januari 2016 en maart 2016 is gestuit. Met de aanmaning van 14 februari 2020 is ook de verjaringstermijn van de vordering van december 2017 gestuit. Dit betekent dat het beroep op verjaring van de vordering moet worden verworpen en Interpolis ontvankelijk is in haar vordering.
5.3.
[gedaagde] doet verder met zijn verweer een beroep op zijn moeilijke financiële en persoonlijke omstandigheden. Hoe moeilijk deze omstandigheden ook voor hem zijn, zij ontslaan hem niet van zijn contractuele verplichtingen tegenover Interpolis. [gedaagde] heeft de (omvang van de) door Interpolis gestelde betalingsachterstand niet betwist, zodat de kantonrechter hiervan uitgaat. Wel voert hij aan dat hij lange tijd niets van Interpolis heeft gehoord. Interpolis heeft echter onderbouwd dat zij brieven heeft gestuurd naar het bij haar bekende adres en op dat adres stond [gedaagde] ook ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. [gedaagde] kan dan ook niet aan Interpolis tegenwerpen dat hij niets van haar heeft gehoord. De hoofdsom zal daarom tot een bedrag van € 1.066,27 worden toegewezen.
5.4.
Omdat [gedaagde] met betaling van dit bedrag in gebreke is gebleven, is hij op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd. Ook dit deel van de vordering van Interpolis zal worden toegewezen.
5.5.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat Interpolis de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW, waarop zij zich ter onderbouwing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten beroept, niet heeft overgelegd. Daarmee is in strijd gehandeld met artikel 85 lid 1 Rv.
5.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Interpolis van € 1.175,53, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.066,27 vanaf 9 maart 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Interpolis tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 108,22
griffierecht € 507,00
salaris gemachtigde € 248,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter