In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en TAP Air Portugal, de vervoerder. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol via Lissabon naar Belo Horizonte, Brazilië, op 6 november 2018. Door een vertraging van de eerste vlucht miste de passagier zijn aansluitende vlucht en arriveerde hij met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming. De passagier verzocht compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit te betalen, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende rekening had gehouden met de benodigde overstaptijd en dat de aangehouden buffer om de aansluitende vlucht te halen niet toereikend was. De rechter stelde vast dat de passagier recht had op compensatie, ongeacht de argumenten van de vervoerder over buitengewone omstandigheden. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe, inclusief wettelijke rente en een deel van de buitengerechtelijke incassokosten, maar wees de rente over deze kosten af omdat niet was aangetoond dat deze daadwerkelijk waren betaald. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de passagier, met uitzondering van de rente over deze kosten tot het moment dat de vervoerder in verzuim was.
De beslissing benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen om voldoende buffer tijd in te calculeren bij het plannen van vluchten, en bevestigt het recht van passagiers op compensatie bij vertragingen die hen benadelen.