ECLI:NL:RBNHO:2021:7822

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
8854101 \ CV FORM 20-9211
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor schemawijziging van vlucht en aansprakelijkheid van vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en TAP Air Portugal, de vervoerder. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam via Lissabon naar Newark en vervolgens naar Mexico City op 30 oktober 2018. Door een wijziging in het vluchtschema miste de passagier zijn aansluitende vlucht naar Mexico, wat leidde tot een verzoek om compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder weigerde deze compensatie, stellende dat de wijziging tijdig was gecommuniceerd.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet aan zijn informatieplicht had voldaan, aangezien de passagier niet tijdig op de hoogte was gesteld van de wijziging. De rechter stelde vast dat de passagier meer dan 12 uur later dan gepland op de eindbestemming aankwam, wat de vervoerder verplichtte tot betaling van de compensatie. Daarnaast werden ook buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan de passagier, met uitzondering van de rente over de buitengerechtelijke kosten, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd.

De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder aansprakelijk was voor de compensatie en de bijkomende kosten, en wees het verzoek van de passagier tot betaling van in totaal € 708,90 toe, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en er stond geen hoger beroep open tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8854101 \ CV FORM 20-9211
Uitspraakdatum: 8 september 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP Air Portugal,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 30 oktober 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 29 januari 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Lisboa Airport, Lissabon (Portugal) en Newark Liberty International Airport (Verenigde Staten). Vervolgens zou de passagier verder vliegen naar Juárez International Airport, Mexico City (Mexico) op 30 oktober 2018.
2.2.
Het schema van de vlucht van de passagier is op enig moment gewijzigd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde schemawijziging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50, subsidiair € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 december 2018;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de schemawijziging van de vlucht en de vertraging op de eindbestemming gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
In het vorderingsformulier heeft de passagier aangegeven een mondelinge behandeling te verlangen, indien de vervoerder reageert met stukken ter staving van zijn stellingen welke nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht brengen. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de Verordening tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen nr. 861/2007 (EPGV-Verordening) zal de kantonrechter dit verzoek weigeren omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt.
4.3.
De vervoerder betoogt dat hij geen compensatie is verschuldigd omdat de schemawijziging tijdig (meer dan veertien dagen voorafgaand aan de vluchtdatum) aan de passagier is medegedeeld. Door de schemawijziging van de vlucht van Lissabon naar Newark zou de passagier de aansluitende vlucht naar Mexico missen. Het laatgenoemde deel van de vlucht is derhalve geannuleerd uit de boeking van de passagier, waarna zij is ongeboekt op een vlucht van Newark naar Mexico op 31 oktober 2018. De reisorganisatie van de passagier, Travix Nederland B.V., is hierover op 22 juli 2018 geïnformeerd. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de reisorganisatie om de passagier overeenkomstig te informeren, aldus de vervoerder. Uit Amadeus, een Europees computerreserveringssysteem ontworpen voor luchtvaartreserveringen, volgt dat de reisorganisatie de reservering van de passagier pas op 22 oktober 2018 heeft gewijzigd, aldus nog steeds de vervoerder.
4.4.
De kantonrechter begrijpt het verweer van de vervoerder zo dat hij naar analogie een beroep doet op artikel 5 lid 1 sub c onder i van de Verordening en overweegt als volgt. Vast staat dat de vervoerder de passagier niet rechtstreeks over wijziging(en) in het reisschema van de passagier heeft geïnformeerd. Een luchtvaartmaatschappij is verplicht op grond van artikel 5, lid 1 onder c en artikel 7 van Verordening nr. 261/2004 de compensatie te betalen in het geval de vlucht wordt geannuleerd en de passagier daarover niet ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd is geïnformeerd. In het Krijgsman/SLM-arrest van 11 mei 2017 (C-302/16) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaald dat het de verantwoordelijkheid van de vervoerder is om de passagier te informeren over een wijziging in het reisschema. Ook in het geval de luchtvaartmaatschappij de reisagent, via wie de vervoersovereenkomst met de betrokken passagier is aangegaan, ten minste twee weken voor die tijd heeft geïnformeerd, maar de reisagent de passagier daarover niet binnen deze termijn heeft geïnformeerd, blijft het de verantwoordelijkheid van de vervoerder dat de passagier tijdig wordt geïnformeerd. In onderhavige zaak was het derhalve de verantwoordelijkheid van de vervoerder ervoor zorg te dragen dat de passagier op de hoogte was van de schemawijziging. De slotsom is, dat het beroep van de vervoerder op artikel 5 lid 1 sub c onder i van de Verordening niet slaagt. Nu niet is komen vast te staan dat de vervoerder de passagier tijdig omtrent de schemawijziging heeft geïnformeerd en de passagier meer dan 12 uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming is aangekomen, zal de vordering van de passagier tot betaling van een compensatie van € 600,00 worden toegewezen.
4.5.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagier kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het primair verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 108,90 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten is niet toewijsbaar met ingang van 11 december 2018, omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.8.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 bedrag vanaf 30 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 124,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open