ECLI:NL:RBNHO:2021:7826

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
C/15/314221 / FA RK 21-1320
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige en gezagskwesties tussen ouders

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige, [de minderjarige 1], door de man. De man en de moeder zijn de ouders van twee kinderen, waarvan het eerste kind reeds erkend is en het tweede kind, [de minderjarige 2], gezamenlijk gezag heeft. De rechtbank heeft eerder een erkenning van [de minderjarige 1] door de man nietig verklaard. De bijzondere curator heeft verklaard dat de moeder een stabiele opvoeder is en dat de belangen van de kinderen niet in het gedrang komen door de strijd tussen de ouders. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van [de minderjarige 1] is dat hij juridisch erkend wordt door zijn vader, zodat hij dezelfde juridische positie heeft als zijn broer. De rechtbank verleent de man vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige 1] en houdt de beslissing over het gezag aan in afwachting van de erkenning. De rechtbank benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders in het belang van de kinderen en roept hen op om hun geschillen buiten de rechtszaal op te lossen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/314221 / FA RK 21-1320
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 8 september 2021
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.G.M. Vlaar, kantoorhoudende te Hoorn Nh,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F. Riezebos, kantoorhoudende te Heerhugowaard.
Het minderjarige kind
[naam kind 1]wordt vertegenwoordigd door mr. L.M. Wagemaker, bijzondere curator.
Partijen zijn verschenen, de man bijgestaan door mr. L. Schellevis namens mr. P.G.M. Vlaar, en de moeder bijgestaan door mr. F. Riezebos. Voorts is verschenen mr. L.M. Wagemaker, bijzondere curator.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De feiten

1.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
1.2.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , geboren het thans nog minderjarige kind:
- [kind 1] (hierna te noemen [de minderjarige 1] ).
De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige 1] . [de minderjarige 1] heeft van rechtswege zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
1.3.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [naam kind 2] (hierna mede te noemen [de minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] . Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige 2] .
1.4.
Bij vonnis in kort geding van 25 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter met betrekking tot [de minderjarige 2] een voorlopige zorgregeling vastgesteld en ten aanzien van [de minderjarige 1] een voorlopige omgangsregeling.
1.5.
Bij beschikking van 26 mei 2021 heeft de rechtbank op verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland de door de man op 5 oktober 2020 verrichte erkenning van [de minderjarige 1] nietig verklaard en doorhaling gelast van betreffende latere vermelding, behorende bij de geboorteakte van [de minderjarige 1] . Tegen deze beschikking is geen rechtsmiddel aangewend, waarmee deze beslissing in rechte vaststaat.
1.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 juni 2021 is het verzoek van de man om hem mede te belasten met het gezag over [de minderjarige 1] , afgewezen. Voorts is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 2] bij de moeder is en is een zorgregeling met betrekking tot [de minderjarige 2] vastgesteld. Ten aanzien van [de minderjarige 1] is een omgangsregeling vastgesteld, die vanaf 1 augustus 2021 gelijk is aan de zorgregeling van [de minderjarige 2] . Tevens is een vakantie- en feestdagenregeling vastgesteld. Tot slot is bepaald dat de man aan de vrouw een kinderbijdrage dient te voldoen van € 496,00 per kind per maand, met ingang van 3 december 2020.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
De man heeft verzocht om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige 1] , als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De man heeft voorts verzocht om hem, als hem vervangende toestemming is verleend tot erkenning van [de minderjarige 1] , mede te belasten met het gezag over [de minderjarige 1] .
2.2.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van mening dat de verzoeken van de man moeten worden afgewezen.
2.3.
De rechtbank wijst het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige 1] toe. In artikel 1:204 lid 3 BW staan de voorwaarden genoemd waaraan moet zijn voldaan. Het is onbetwist dat de man de verwekker is van [de minderjarige 1] . De rechtbank merkt daarbij op dat de man ook de verwekker is van [de minderjarige 2] , van wie de man tevens de juridische vader is en over wie hij samen met de moeder het gezag uitoefent. De belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige 1] worden niet geschaad. Daarover heeft de bijzondere curator onbetwist gezegd dat de moeder een stabiele opvoeder is. Er is wel sprake van strijd tussen partijen, maar dat heeft geen weerslag op [de minderjarige 1] . De belangen van [de minderjarige 1] bij een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling komen evenmin in het gedrang. Het is voor [de minderjarige 1] juist van belang dat [de minderjarige 2] ook in juridisch opzicht zijn broer wordt en dat de broers ten opzichte van de moeder en de man dezelfde juridische positie hebben. [de minderjarige 1] heeft er recht op en belang bij dat zijn beide ouders ook zijn juridische ouders zijn, nu dit voor deze ouders rechten en plichten jegens [de minderjarige 1] met zich brengt. De rechtbank acht dat in het belang van [de minderjarige 1] .
2.4.
Om bevoegd te zijn tot het gezag over [de minderjarige 1] dient de man eerst de juridische ouder van [de minderjarige 1] te zijn. De rechtbank houdt de beslissing op het verzoek van de man om hem mede te belasten met het gezag over [de minderjarige 1] dan ook aan in afwachting van het realiseren en effectueren van de erkenning, nadat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan en de man de akte van erkenning bij de rechtbank heeft ingediend. De advocaten van partijen dienen zich voorafgaand aan de hierna te noemen pro forma datum uit te laten over de gewenste voortzetting van de procedure en of daarbij een nadere zitting is gewenst. De rechtbank geeft partijen mee dat voor gezamenlijk gezag geldt dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun kind(eren). Het is duidelijk dat er veel ruis op de lijn is tussen partijen en dat het vertrouwen in elkaar moet groeien. De rechtbank spreekt de hoop uit dat er niet al teveel tijd gemoeid zal zijn met het helen van de wonden. Partijen kunnen zich beter richten op de kinderen dan op gerechtelijke procedures, omdat de man, de moeder en de kinderen daar niet beter van worden. De moeder heeft thans individuele hulpverlening die het op termijn hopelijk mogelijk maakt om met de man in gesprek te gaan, met name ook over hetgeen hen thans nog verdeeld houdt en de zaken die de moeder de man nog ernstig kwalijk neemt (zoals de gang van zaken rondom de erkenning van [de minderjarige 1] ). Partijen moeten in het belang van de kinderen stappen zetten om vooruit te komen, zodat, als het vertrouwen is hersteld, er hopelijk over de omgang met en de opvoeding van de kinderen kan worden gesproken zonder de tussenkomst van advocaten en rechters.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent de man vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ;
3.2.
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Schagen;
3.3.
houdt de behandeling van de zaak met betrekking tot het gezag
pro formaaan tot
27 december 2021in afwachting van:
- de akte van erkenning;
- berichten van de advocaten van partijen over de gewenste voortzetting van de procedure.
De rechter deelt mede dat een afschrift van het bovenstaande zo spoedig mogelijk volgt en sluit de zitting.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat conform artikel 30p lid 4 Rv. is ondertekend door de rechter.
mr. W.P. van der Haak
Rechter, tevens kinderrechter