ECLI:NL:RBNHO:2021:7827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
9231460
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en billijke vergoeding bij verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft Baderie Laan, een onderneming gespecialiseerd in de renovatie en nieuwbouw van badkamers, een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], die sinds 1 februari 2017 als Allround medewerker winkel in dienst was. De werkgever stelt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en disfunctioneren van de werknemer, wat heeft geleid tot een verstoorde arbeidsverhouding. Tijdens de zitting op 19 augustus 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen redelijke grond is voor ontbinding op basis van verwijtbaar handelen of disfunctioneren, maar dat er wel sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever onvoldoende heeft gedaan om de verstoring op te lossen, bijvoorbeeld door geen mediation aan te bieden. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 november 2021, en de werkgever wordt veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 37.505,00, alsook een transitievergoeding van € 5.991,81 en de waarde van niet genoten vakantiedagen. De proceskosten komen voor rekening van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 9231460 \ AO VERZ 21-45
Uitspraakdatum: 16 september 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Laan & Van Bijnen B.V.
gevestigd te Grootebroek
verzoekende partij
verder te noemen: Baderie Laan
gemachtigde: mr. N.C. Six-Scheffer
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. G.M. Roze van DAS Rechtsbijstand

1.Het procesverloop

1.1.
Baderie Laan heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 19 augustus 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Baderie Laan heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verweerder] bij brief van 9 augustus 2021 stukken nagezonden. Baderie Laan heeft bij brieven van 12 en 18 augustus 2021 producties 22 tot en met 32 toegezonden. Tijdens de zitting heeft [verweerder] de ontbrekende productie 9 overgelegd. Na de zitting heeft Baderie Laan productie 32 voorzien van een handtekening toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Baderie Laan is een onderneming die is gespecialiseerd in de renovatie en nieuwbouw van badkamers en toiletten. R. Laan is oprichter en middellijk aandeelhouder en bestuurder van Baderie Laan.
2.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] , is sinds 1 februari 2017 in dienst bij Baderie Laan. De functie van [verweerder] is Allround medewerker winkel met een salaris van € 3.290,27 bruto per vier weken.
2.3.
[verweerder] heeft zich op 19 januari 2021 ziek gemeld bij Baderie Laan.
2.4.
De bedrijfsarts heeft in de voorlopige evaluatie van 15 februari 2021 aangegeven dat [verweerder] om medische redenen nog niet de eigen of aangepaste werkzaamheden kan verrichten, dat werk gerelateerde factoren daaraan hebben bijgedragen en dat mediation wordt geadviseerd.
2.5.
In de brief van 26 februari 2021 heeft Baderie Laan [verweerder] erop gewezen dat hij wanbeleid heeft gevoerd, heeft zij haar constateringen omschreven en heeft zij gevraagd opheldering te verschaffen over onder andere de kasadministratie, het ontbreken van de kas en de verkoop van laminaat van Baderie Laan via marktplaats.
2.6.
Op 4 maart 2021 heeft de gemachtigde van Baderie Laan aan [verweerder] laten weten dat Baderie Laan € 7.495,00 opeisbaar van hem te vorderen heeft. Deze vordering is ontstaan voor het dienstverband van [verweerder] bij Baderie Laan.
2.7.
Op 8 maart 2021 hebben partijen in aanwezigheid van hun gemachtigden een gesprek gevoerd. Na dit gesprek heeft de gemachtigde van Baderie Laan aan de gemachtigde van [verweerder] laten weten dat onderzoek zal worden gedaan naar contante betalingen (opbrengsten oud ijzer en koper en contante omzet) en naar het kasverschil van € 1.000,00, alsmede de verkoop van laminaat via marktplaats.
2.8.
Baderie Laan heeft, nadat [verweerder] op 12 maart 2021 heeft laten weten onaangenaam te zijn verrast over de inhoud van het gesprek, op 15 maart 2021 aan [verweerder] bericht dat haar voorkeur uitgaat naar een beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden.
2.9.
De bedrijfsarts heeft op 17 maart 2021 een voorstel tot interventie mediation gedaan. Baderie Laan heeft vervolgens informatie daarover opgevraagd, maar heeft geen mediation opgestart.
2.10.
Op 21 april 2017 heeft Baderie Laan diverse vragen gesteld aan [verweerder] . Daarop heeft [verweerder] laten weten dat hij dit zou willen bespreken tijdens de mediation.

3.Het verzoek

3.1.
Baderie Laan verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden vanwege – kort gezegd – ernstig verwijtbaar handelen, subsidiair disfunctioneren, meer subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding en meest subsidiair op grond van de combinatie van de hiervoor genoemde ontslaggronden. Baderie Laan heeft daarbij het volgende naar voren gebracht.
3.2.
[verweerder] heeft in 2017 en 2018 van R. Laan de mogelijkheid gekregen zich te ontwikkelen naar bedrijfsleider en wellicht in de toekomst tot directeur/opvolger. Er waren nog een aantal aandachtspunten en daarvoor hadden partijen actielijsten gemaakt. Begin 2019 verrichtte [verweerder] onder toezicht van R. Laan feitelijk de functie van bedrijfsleider. In augustus 2019 kreeg R. Laan hartklachten en kon hij geruime tijd zijn werkzaamheden niet verrichten. [verweerder] verrichtte deze werkzaamheden al, zodat het logisch was dat hij deze zou blijven uitvoeren. Daarbij kreeg [verweerder] ondersteuning van de accountant, de heer [xxx] . In 2020 werd duidelijk dat het niet goed ging met Baderie Laan. Toen is een coaching traject gestart. De coaching is beëindigd vanwege de halsstarrige houding van [verweerder] . Ook [xxx] uitte zorgen over Baderie Laan. [verweerder] had voortdurend ondersteuning nodig en redde het niet zelf. Zo liep de debiteurenlijst op en leidde dit tot liquiditeitsproblemen, terwijl [xxx] steeds [verweerder] daarop aansprak en de lijst met hem doornam. R. Laan is vanaf september 2020 weer aanwezig en trof een grote chaos aan. Ook werd druppelsgewijs duidelijk dat het bedrijf er slecht voor stond doordat klanten aan de bel trokken, deurwaarders voor de deur stonden en vonnissen met veroordelingen werden aangetroffen. In december 2020 is aan [verweerder] aangeboden zijn werk voort te zetten als verkoper/tegelzetter. Dit wees [verweerder] van de hand. Baderie Laan heeft steeds de communicatie met [verweerder] opgezocht, maar [verweerder] heeft nooit zelf aan de bel getrokken; niet bij de accountant, niet bij de coach en in de laatste maanden ook niet bij R. Laan. Nadien zijn steeds meer incidenten aan het licht gekomen, waarover [verweerder] stelselmatig heeft geweigerd antwoord te geven.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd. [verweerder] was verantwoordelijk voor het bedienen en aantrekken van klanten en het was de bedoeling dat R. Laan hem gaandeweg zou inwerken als bedrijfsleider, maar dat was voor de toekomst. De onverwachte en langdurige afwezigheid van R. Laan van september 2018 tot augustus 2020 (van september 2018 tot januari 2019 volledig en daarna veelvuldig) het ontbreken van een vaste bedrijfsvoering en structurele onderbezetting waren van invloed op het functioneren van [verweerder] . Het was voor [verweerder] onduidelijk wat precies van hem werd verwacht in die periode. De begeleiding van [xxx] was verder beperkt. De coaching was ingezet om de organisatie binnen het team te verbeteren, en dan met name gericht op [yyy] , de zoon van R. Laan, en niet om [verweerder] te begeleiden. [verweerder] heeft naar eer en geweten zijn werk gedaan en maakte veel extra uren, maar door langdurige overbelasting heeft hij niet alle taken goed kunnen oppakken.
4.2.
Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van een billijke vergoeding. Verder wordt bij wijze van tegenverzoek verzocht om Baderie Laan te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding. Ook wordt verzocht om Baderie Laan te veroordelen tot uitkering van het vakantiedagensaldo, tot teruggave van persoonlijke eigendommen en tot uitbetaling van een SAR-regeling.

5.De beoordeling

het verzoek

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
5.3.
Baderie Laan voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding (primair) is gelegen in (ernstig) verwijtbaar handelen en (subsidiair, meer en meest subsidiair) disfunctioneren, een verstoorde arbeidsverhouding en een combinatie van deze gronden. Naar het oordeel van de kantonrechter is er een redelijke grond voor ontbinding. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.4.
Voordat de verschillende gronden worden besproken, merkt de kantonrechter op dat partijen het erover eens zijn dat [verweerder] nooit formeel is aangesteld als bedrijfsleider. De vermelding van deze functie op de loonstrook is dan ook gedaan met het oog op de toekomst. Partijen zijn het er ook over eens dat [verweerder] onder begeleiding van R. Laan de gelegenheid zou krijgen op termijn door te groeien naar de functie van bedrijfsleider.
e-grond: verwijtbaar handelen
5.5.
Onder een redelijke grond voor ontbinding wordt onder andere verstaan verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit is de zogenoemde e-grond (artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW).
5.6.
Baderie stelt zich op het standpunt dat [verweerder] in ieder geval op de volgende punten willens en wetens verwijtbaar heeft gehandeld en daarmee schade aan haar heeft toegebracht.
5.7.
Baderie Laan verwijt [verweerder] dat hij zwart tuinhout van Braderie Laan heeft ontvreemd en zichzelf heeft toegeëigend. Ter onderbouwing van dit verwijt verwijst Braderie Laan naar de verklaring van [yyy] , voor wie de planken waren bestemd. [verweerder] betwist dat hij de planken heeft ontvreemd dan wel heeft toegeëigend. Hij voert daartoe aan dat hij toestemming had ze mee te nemen en dat hij had aangeboden ervoor te betalen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [verweerder] had het op de weg van Baderie Laan gelegen nader te onderbouwen dat deze toestemming ontbrak. Dit heeft zij onvoldoende gedaan. De verklaring van [yyy] is onvoldoende.
5.8.
Baderie Laan verwijt [verweerder] verder dat hij laminaat heeft verkocht via Marktplaats en dat de administrateur nimmer de opbrengst daarvan heeft ontvangen. [verweerder] betwist dat hij laminaat heeft verkocht via Marktplaats: hij was er wel van op de hoogte dat het zou worden verkocht, maar de verkoop is buiten hem om gegaan, hij was er ook niet bij toen het is opgehaald en hij is niet actief op Marktplaats. Opnieuw heeft Baderie Laan alleen een verklaring van [yyy] overgelegd. Daarin staat dat hij heeft gehoord dat [verweerder] het laminaat zou verkopen, maar dit wordt verder niet concreet gemaakt. Zo verklaart [yyy] niet van wie hij dit heeft gehoord en waaruit blijkt dat [verweerder] het laminaat heeft verkocht. Ook Baderie Laan licht dit verder niet toe. Dit had gelet op de gemotiveerde betwisting wel op haar weg gelegen.
5.9.
Wat betreft de twee procedures (My-Teq Technologies & Supplies B.V. en [zzz] ) en het verwijt dat daarvan aan [verweerder] wordt gemaakt, wordt als volgt overwogen. Baderie Laan verwijt [verweerder] dat hij willens en wetens schade heeft veroorzaakt. Zo heeft [verweerder] zonder machtiging een sponsorcontract gesloten en vervolgens de factuur niet betaald, wat heeft geleid tot een onnodige procedure, een verstekvonnis en alle bijkomende kosten van dien. In de procedure [zzz] heeft [verweerder] zonder machtiging en overleg een onjuist verweer gevoerd, wat heeft geresulteerd in een veroordelend vonnis. [verweerder] heeft gemotiveerd betwist dat hij het sponsorcontract heeft gesloten. Wel erkent hij dat hij niet adequaat heeft gehandeld. Hij wijt dat aan de grote druk waaronder hij stond, waardoor hij het overzicht was kwijtgeraakt. Verder was Baderie Laan volgens [verweerder] op de hoogte van de procedure [zzz] . [verweerder] heeft daarmee gemotiveerd betwist dat hij willens en wetens schade heeft veroorzaakt. Zijn onderbouwing komt de kantonrechter aannemelijk voor. Hij stond onder grote druk door onderbezetting en de afwezigheid van R. Laan, waardoor hij de factuur niet kon plaatsen, de dagvaarding op een stapel terecht is gekomen en uiteindelijk in die procedure verstek is laten gaan. Verder stond [zzz] op de debiteurenlijst vermeld en zijn partijen het erover eens dat deze lijst wekelijks werd besproken. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [verweerder] dat hij willens en wetens schade heeft veroorzaakt, waarbij het de kantonrechter met name onaannemelijk voorkomt dat de status van het dossier [zzz] , waaronder de aanhangige procedure, niet aan de orde is gekomen, had het op de weg van Baderie Laan gelegen ook dit verwijt nader toe te lichten. Dat heeft zij onvoldoende gedaan. Hoewel [verweerder] wellicht steken heeft laten vallen, kan dit niet worden aangemerkt als verwijtbaar handelen in de zin van de wet, laat staan dat sprake was van ernstig verwijtbaar handelen.
5.10.
Een volgend verwijt dat Baderie Laan aan [verweerder] maakt is dat kasgeld – in ieder geval de opbrengst van oud ijzer en koper van € 364,70 en een op 11 november 2020 contant betaalde factuur van € 750,00 – is verdwenen en hij geen openheid geeft over de kasadministratie, terwijl hij daar tot eind 2020 verantwoordelijk voor was. [verweerder] heeft gemotiveerd betwist dat hij contant geld in ontvangst heeft genomen – de handtekening op de contant betaalde factuur is van [rrr] – en het kasgeld beheerde. Volgens [verweerder] zou het geld er nog moeten zijn en is mevrouw [sss] (hierna: [sss] ) verantwoordelijk voor de kasadministratie. De kantonrechter stelt vast dat [sss] de kasadministratie verzorgde. Dit blijkt uit haar verklaring. Verder blijkt uit haar verklaring dat [verweerder] het contante geld beheerde. Dit wordt echter betwist. Volgens [verweerder] lag het geld in de 3e la van een bureau en was dit algemeen bekend. Uit de overgelegde verklaringen door Baderie Laan kan niet worden opgemaakt dat dit anders is. Dat kasgeld is verdwenen en dat [verweerder] daarvoor verantwoordelijk was, is onvoldoende onderbouwd.
5.11.
Ten slotte heeft Baderie Laan naar voren gebracht dat [verweerder] onjuist heeft verklaard tegen klanten en R. Laan over bestellingen bij leveranciers en de aanwezigheid van goederen in het magazijn, dat hij niet reageerde op klachten van klanten, dat door zijn handelwijze liquiditeitsproblemen zijn ontstaan en dat hij (achteraf) geen informatie/openheid van zaken heeft gegeven over deze wantoestanden, waardoor de problemen zijn verergerd. Daarover oordeelt de kantonrechter dat [verweerder] voldoende heeft onderbouwd dat door de onderbezetting en afwezigheid van R. Laan veel extra werk op zijn bord kwam en hij naar bewind van zaken heeft gehandeld en op enig moment het overzicht is verloren. Dat hij onder deze omstandigheden steken heeft laten vallen, maakt niet dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld.
5.12.
De slotsom is dat van een voldragen e-grond geen sprake is.
d-grond: disfunctioneren
5.13.
Onder een redelijke grond voor ontbinding wordt onder andere verstaan ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer. Dit is de zogenoemde d-grond (artikel 7:669 lid 3, onderdeel d, BW). Voor ontbinding op deze grond is vereist dat de werkgever de werknemer van de ongeschiktheid tijdig in kennis heeft gesteld en dat de werknemer in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren. Ook is vereist dat de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer.
5.14.
Bij de beoordeling of de werknemer voldoende in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren, gaat het erom of de werkgever daarvoor aan de werknemer serieus en reëel gelegenheid heeft geboden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:933 (Ecofys)). Welke hulp, ondersteuning en begeleiding in een concreet geval van de werkgever mag worden verwacht ter verbetering van het functioneren van de werknemer, en op welke wijze een en ander moet worden vastgelegd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen onder meer een rol spelen de aard, de inhoud en het niveau van de functie, de bij de werknemer aanwezige opleiding en ervaring, de aard en mate van ongeschiktheid van de werknemer, en de duur van het onvoldoende functioneren vanaf het moment dat de werknemer daarvan op de hoogte is gesteld. Verder kan van belang zijn de duur van het dienstverband, wat er in het verleden al is ondernomen ter verbetering van het functioneren, de mate waarin de werknemer openstaat voor kritiek en zich inzet voor verbetering, en de aard en omvang van het bedrijf van de werkgever.
5.15.
Baderie Laan heeft in dit kader aangevoerd dat [verweerder] in december 2020 is aangesproken op zijn functioneren, dat er eerder via coaching binnen het team is getracht [verweerder] te begeleiden, maar dat hij dit traject heeft gefrustreerd waardoor de coach zich heeft teruggetrokken. Ook was er intensieve begeleiding van [xxx] , maar dit heeft volgens Baderie Laan evenmin tot verbetering van het functioneren van [verweerder] geleid. [verweerder] heeft hier tegen ingebracht dat zijn functie allround verkoopmedewerker was en dat hij de omzetdoelstellingen behaalde. Verder heeft [verweerder] aangevoerd dat hij niet was ingewerkt in functie van bedrijfsleider en ook niet een bijbehorend salaris ontving.
5.16.
Zoals eerder overwogen is niet in geschil dat [verweerder] niet de functie van bedrijfsleider vervulde. Hij werd echter wel feitelijk verantwoordelijk gehouden voor de bedrijfsvoering. Ook is voldoende gebleken dat hij fouten heeft gemaakt en het overzicht in zijn werk is verloren. Uit de stukken, toelichting en verklaringen die [verweerder] heeft overgelegd, is echter voldoende onderbouwd dat door onderbezetting en afwezigheid van R. Laan zijn takenpakket was uitgebreid, dat aanzienlijk meer van hem werd verwacht en dat hij daarbij onvoldoende begeleiding kreeg. Anders dan Baderie Laan is de kantonrechter van oordeel dat de gesprekken met een coach of een extern accountant geen oplossing is om de dagelijkse bedrijfsvoering in goede banen te leiden. Bovendien staat aan een voldragen d-grond in de weg dat er geen verbetertraject is geweest met een tijdpad en een periodieke terugkoppeling aan [verweerder] . Het coaching traject, wat daar ook over is gesteld, is geen verbetertraject. Er is dan ook onvoldoende ondernomen om het functioneren van [verweerder] , voor zover dat nodig was, te verbeteren. Dit betekent dat van een voldragen d-grond geen sprake kan zijn.
g-grond: verstoorde arbeidsverhouding
5.17.
Baderie Laan voert meer subsidiair aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit is de zogenoemde g-grond (artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW). Dat een verstoring van de arbeidsverhouding (grotendeels) aan de werkgever is te wijten, hoeft niet in de weg te staan aan ontbinding (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2218 (Servicenow Nederland)).
5.18.
Volgens Baderie Laan is door toedoen van [verweerder] een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding ontstaan. Zo trof R. Laan bij zijn terugkomst een puinhoop aan, terwijl [verweerder] nimmer aan de bel heeft getrokken. Ook heeft [verweerder] informatie achtergehouden, waardoor de situatie is verslechterd en hij Baderie Laan veel schade heeft berokkend. Baderie Laan is een kleine werkgever, zodat vertrouwen belangrijk is, maar dat is volledig weg, aldus steeds Baderie Laan.
5.19.
Het verzoek van Baderie Baan om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding hangt direct en onlosmakelijk samen met de door haar gestelde verwijtbare gedragingen en disfunctioneren van [verweerder] . Omdat hiervoor is geoordeeld dat geen sprake is van verwijtbaar gedrag of disfunctioneren dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan rechtvaardigen, is er ook geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van Baderie Laan redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarbij speelt een rol dat Baderie Laan op geen enkele wijze heeft getracht de volgens haar bestaande verstoring van de arbeidsverhouding op te lossen door middel van mediation, zoals is geadviseerd door de bedrijfsarts. Dit mag echter wel van haar als werkgever worden verwacht. Toch is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsovereenkomst inmiddels ernstig en duurzaam is ontwricht, omdat [verweerder] ter zitting heeft verklaard dat hij niet meer terug wil en kan naar Baderie Laan. Dat de verstoring van de arbeidsrelatie in overwegende mate aan Baderie Laan is te wijten, staat hieraan niet in de weg. Er is dan ook sprake van een voldragen g-grond.
opzegverbod en herplaatsing
5.20.
[verweerder] is sinds 19 januari 2021 wegens ziekte ongeschikt voor het verrichten van de overeengekomen arbeid. Daarom is sprake van een opzegverbod. Het opzegverbod tijdens ziekte hoeft niet in de weg te staan aan ontbinding, als het verzoek om ontbinding geen verband houdt met de ziekte van [verweerder] (artikel 7:671b lid 6 BW). Daarvan is hier sprake, omdat de opzegging is gebaseerd op een verstoorde arbeidsverhouding. Voor zover [verweerder] zich nog steeds op de reflexwerking van het opzegverbod beroept – inmiddels is immers ook volgens hem sprake van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en ziet hij geen terugkeer meer voor zich – is de kantonrechter van oordeel dat het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft. Het is voorstelbaar dat [verweerder] overspannenheidsklachten had voor hij zich ziek meldde en als gevolg daarvan fouten heeft gemaakt en niet naar behoren functioneerde. Het ontbindingsverzoek wordt echter toegewezen op een andere grond dan verwijtbaar handelen en disfunctioneren. Aan die grond staat het opzegverbod niet in de weg.
5.21.
De kantonrechter is gelet op het voorgaande ook van oordeel dat herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is.
conclusie ontbinding
5.22.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Baderie Laan zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus zal worden ontbonden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 november 2021. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Omdat, zoals hierna overwogen, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, zal de duur van de procedure daarop niet in mindering worden gebracht. .
billijke vergoeding
5.23.
De kantonrechter ziet aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). In dit geval is sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Daarbij neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking. [verweerder] werd feitelijk verantwoordelijk gehouden voor de bedrijfsvoering van Baderie Laan en kon op niemand terugvallen, behoudens op een extern accountant, maar dat is geen oplossing om het hoofd te biedenaan de dagelijkse bedrijfsvoering. Hij moest de problemen zelf oplossen en stond onder grote druk, wat heeft geleid tot zijn ziekmelding. Na zijn ziekmelding heeft Baderie Laan snel aangestuurd op een beëindiging van het dienstverband. Baderie Laan heeft op geen enkele wijze getracht de volgens haar bestaande verstoring van de arbeidsverhouding op te lossen, bijvoorbeeld door mediation. Dit mag echter wel van haar als werkgever worden verwacht. In de omstandigheid dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord, treft Baderie Laan dan ook een ernstig verwijt.
5.24.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juni 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2018:878 (
Zinzia)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.25.
Anders dan [verweerder] is de kantonrechter van oordeel dat het dienstverband nog een jaar zou hebben geduurd indien Baderie Laan niet had aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar een mediationtraject was ingegaan. Het was de bedoeling dat [verweerder] op enig moment de functie van bedrijfsleider zou gaan vervullen en wellicht het bedrijf zou overnemen. Baderie Laan heeft echter geen vertrouwen meer in de geschiktheid van [verweerder] in deze functie. Daarin zou, naar de kantonrechter verwacht, mediation geen verandering hebben gebracht, zodat het onaannemelijk is dat het dienstverband langer dan een jaar zou hebben geduurd. Omdat [verweerder] , in ieder geval formeel, de functie van Allround medewerker vervulde, gaat de kantonrechter bij het vaststellen van het inkomensverlies uit van het salaris dat hij nu verdient. Het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst nog had voortgeduurd bedraagt € 3.290,27 bruto per vier weken exclusief 8 % vakantietoeslag. Partijen hebben niet gesteld dat er andere inkomsten zijn van [verweerder] waarmee rekening moet worden gehouden en die daarop in mindering moeten worden gebracht. De materiele schade bedraagt afgerond € 45.000,00 bruto inclusief vakantietoeslag. Met dat bedrag wordt [verweerder] voldoende gecompenseerd.
5.26.
Omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal Baderie Laan in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn (artikel 7:686a lid 6 BW).
5.27.
De proceskosten komen voor rekening van Baderie Laan, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Baderie Laan. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verweerder] worden vastgesteld op € 747,00.
het tegenverzoek
5.28.
Het verzoek van [verweerder] om toekenning van een billijke vergoeding hoeft niet te worden behandeld, omdat daarop hiervoor al is beslist.
5.29.
Het verzoek om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding kan worden toegewezen. De hoogte van de transitievergoeding, zijnde € 5.991,81 bruto, is door Baderie Laan niet weersproken, zodat van dat bedrag wordt uitgegaan.
5.30.
Over de andere verzoeken van [verweerder] wordt het volgende overwogen.
5.31.
[verweerder] vordert uitbetaling van 548,1 vakantie-uren. Volgens Baderie Laan moet deze vordering worden afgewezen omdat [verweerder] zijn vrije dagen niet op correcte wijze bijhield. Het is aan [verweerder] het door hem gestelde tegoed aan vakantiedagen te bewijzen indien Baderie Laan voldoende gemotiveerd heeft betwist dat aan hem nog vakantiedagen toekomen. De werkgever is immers verplicht administratie bij te houden van de door de werknemer genoten vakantiedagen en zal daarom in beginsel zijn betwisting mede moeten motiveren aan de hand van de uit deze administratie blijkende gegevens. Baderie Laan heeft in dat verband er alleen op gewezen dat [verweerder] de dagen niet bijhield. Dat is onvoldoende. Wat betreft het aantal resterende vakantie-uren heeft Baderie Laan aangevoerd dat de wettelijke vakantiedagen vervallen per 1 juli van het jaar erop. [verweerder] heeft er vervolgens op gewezen dat hij de vakantiedagen niet kon opnemen door de werkdruk. Op grond van artikel 7:640a BW vervalt inderdaad de aanspraak op het wettelijk minimum aantal vakantiedagen zes maanden na de laatste dag van het jaar waarin de aanspraak is verworven. Hierop geldt als uitzondering dat de werknemer redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen. Dit doet zich voor in geval van volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer die daarbij is vrijgesteld van de verplichting tot re-integratie. In andere gevallen doet de uitzonderingssituatie zich slechts in uitzonderlijke gevallen voor. De bewijslast van de onmogelijkheid om de vakantiedagen op te nemen rust op de werknemer. [verweerder] heeft enkel gewezen op de hoge werkdruk, maar heeft verder niet concreet gemaakt dat het onmogelijk was de wettelijke vakantiedagen op te nemen, bijvoorbeeld door erop te wijzen dat verlofverzoeken niet werden gehonoreerd. Deze uitzonderingssituatie doet zich daarom niet voor, zodat in beginsel 298,5 (192,5 + 106) vakantie-uren resteren. De kantonrechter volgt Baderie Laan niet in haar standpunt dat daarop 90 vakantie-uren, zijnde de uren van de taakstraf, in mindering moeten worden gebracht. Baderie Laan heeft immers zelf aangestuurd op een beëindiging van het dienstverband. Van enige re-integratieactiviteiten is het daardoor niet gekomen. Dit betekent [verweerder] nog recht heeft op uitbetaling van 298,5 niet genoten vakantie-uren.
5.32.
[verweerder] vordert verder teruggave van zijn eigendommen. Baderie Laan heeft gemotiveerd betwist dat zij nog eigendommen van [verweerder] onder zich heeft. Volgens Baderie Laan heeft [verweerder] zijn eigendommen opgehaald en heeft zij de spullen die nog bij haar stonden opgeslagen in de tuin van [verweerder] gezet. Het is vervolgens aan [verweerder] zijn vordering verder te onderbouwen. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. Deze vordering zal worden afgewezen.
5.33.
Ten slotte vordert [verweerder] uitkering van een bonusregeling. Partijen zijn een regeling overeengekomen op grond waarvan [verweerder] aanspraak kan maken op de waardevermeerdering van geplaatste aandelen in Baderie Laan en gelieerde vennootschappen. De waardevermeerdering is het verschil tussen de waarde op 1 januari 2017 en 31 december 2019. Baderie Laan heeft met jaarcijfers en een verklaring van de accountant toegelicht dat per 31 december 2017 weliswaar sprake was van een waardevermeerdering ten opzichte van 1 januari 2017, maar dat de twee jaren erop sprake was van een waardevermindering wat heeft geresulteerd in een verlies over de 3-jaarsperiode. Deze uitleg strookt naar het oordeel van de kantonrechter met de bepalingen in de overeenkomst. De kantonrechter volgt [verweerder] dan ook niet in zijn standpunt dat per jaar gekeken moet worden naar de waardevermeerdering en dat daarom de waardevermeerdering van 2017 moet worden uitgekeerd. Deze vordering zal worden afgewezen.
5.34.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij over en weer in het ongelijk zijn gesteld wat betreft de tegenvorderingen.
het verzoek en tegenverzoek
5.35.
Baderie Laan beroept zich nog op verrekening van een vordering die zij op [verweerder] heeft van € 7.495,00. Deze vordering is niet in geschil. Dat het beroep op verrekening moet worden afgewezen omdat deze vordering niet voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst, volgt de kantonrechter niet. De kantonrechter zal dit bedrag in mindering brengen op de billijke vergoeding, zodat Baderie Laan zal worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 37.505,00 (€ 45.000,00 -/- € 7.495,00).

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen Baderie Laan het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 30 september 2021;
Voor het geval Baderie Laan het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
het verzoek
6.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2021;
6.3.
veroordeelt Baderie Laan om aan [verweerder] een billijke vergoeding te betalen van
€ 37.505,00;
6.4.
veroordeelt Baderie Laan tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 747,00 voor het salaris van de gemachtigde van [verweerder] ;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
het tegenverzoek
6.6.
veroordeelt Baderie Laan om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van
€ 5.991,81 bruto;
6.7.
veroordeelt Baderie Laan om aan [verweerder] te betalen de waarde van de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen per de einddatum, vastgesteld op 298,50 per 19 augustus 2021;
6.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
6.9.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Voor het geval Baderie Laan het verzoek binnen die termijn intrekt:
het verzoek
6.10.
veroordeelt Baderie Laan tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 747,00 voor het salaris van de gemachtigde van [verweerder] ;
6.11.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
6.12.
verstaat dat het tegenverzoek geen behandeling behoeft, omdat deze voorwaardelijk is ingesteld.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter