ECLI:NL:RBNHO:2021:7832

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
C/15/300446 / HA ZA 20-150
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door afwatering van perceel op erf van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en de Vereniging van Eigenaren De Boxx. Eiser heeft de VvE aangeklaagd wegens onrechtmatige hinder die voortvloeit uit de afwatering van het perceel van de VvE, waardoor water en vuilnis op het erf van eiser terechtkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser is geslaagd in het bewijs van twee van de drie stellingen die hij diende te bewijzen, namelijk dat er water en vuilnis van het erf van de VvE in de goot van eiser terechtkomt en dat de VvE met de ophoging van haar perceel wijzigingen heeft aangebracht in de loop van het water. De rechtbank oordeelt dat de VvE op onrechtmatige wijze hinder toebrengt aan het erf van eiser, wat in strijd is met artikel 5:39 BW en artikel 6:162 BW. De rechtbank heeft de VvE veroordeeld om binnen vier weken na dagtekening van het vonnis maatregelen te treffen om de onrechtmatige toestand te beëindigen, op straffe van een dwangsom. Daarnaast is de VvE veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de kosten van het Duwabo-rapport aan eiser. De rechtbank heeft de vordering van eiser grotendeels toegewezen en de VvE in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/300446 / HA ZA 20-150
Vonnis van 15 september 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.J.M. Loomans te Hoorn Nh,
tegen
de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAREN DE BOXX [eiser],
gevestigd te Heerhugowaard,
gedaagde,
advocaat mr. J.T. Drenth te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de VvE genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 december 2020;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 7 april 2020;
  • de conclusie na enquête;
  • de antwoordconclusie na enquête.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 2 december 2020 (hierna: het tussenvonnis), waarvan de inhoud als hier herhaald geldt, is aan [eiser] een bewijsopdracht gegeven. De rechtbank heeft aan [eiser] opgedragen te bewijzen:
  • i) dat de VvE met de ophoging van haar perceel wijziging heeft aangebracht in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over het perceel van [eiser] stromend water
  • ii) dat de VvE de afdekking van haar pand niet zodanig heeft ingericht, dat daarvan het water niet op het erf van [eiser] afloopt
(iii) dat er water of vuilnis van het erf van de VvE in de goot van [eiser] terechtkomt.
2.2.
[eiser] heeft de rechtbank daarna meegedeeld bewijs te willen leveren door het horen van getuigen. Gehoord zijn [eiser] zelf, de heer [xxx] en de heer [yyy] .
2.3.
Volgens de VvE is [eiser] niet geslaagd in de bewijsopdracht. De verklaring van [eiser] kan alleen bewijs in zijn voordeel opleveren als aanvulling van onvolledig bewijs. [xxx] is een kennis van [eiser] . Het lijkt erop dat hij met [eiser] onder één hoedje speelt. [xxx] verklaart dat de VvE hem in 2010 opdracht gaf om de grond schuin aflopend te maken, terwijl hij eerder 2012 noemde en het in werkelijkheid in 2009 was. [eiser] heeft het achterste perceel pas daarna gekocht.
Uit de door [eiser] als productie 19 overgelegde foto blijkt dat het perceel van de VvE al aflopend was. Zelfs als [xxx] opdracht heeft gekregen om haar perceel schuin aflopend te maken, dan gaat het niet om een “wijziging in de loop, hoeveelheid en hoedanigheid”.
Bovendien heeft [eiser] na de vermeende ophoging trottoirbanden geplaatst die het water tegenhouden. Ook daarom is geen sprake van een wijziging van de hoeveelheid water. Afgezien van [eiser] zelf heeft geen van de getuigen verklaard zelf te hebben gezien dat er water van de wand van het pand van de VvE op het perceel van [eiser] terechtkomt. Geen van de getuigen heeft verklaard dat hij heeft gezien dat er water of vuilnis van de VvE in de goot van [eiser] terechtkomt, alles aldus de VvE.
2.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan (een onderdeel van) de verklaring van [xxx] te twijfelen. Deze verklaring is onder ede afgelegd. [xxx] heeft verklaard dat hij denkt dat hij de werkzaamheden ongeveer in 2010 heeft uitgevoerd, terwijl hij op 28 september 2020 heeft verklaard dat dit in 2012 was. [xxx] heeft dit jaartal echter ongeveer 10 jaar nadat hij de werkzaamheden heeft uitgevoerd uit zijn hoofd opgenoemd. Dat hij het juiste jaartal na het verstrijken van die periode niet paraat had, doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring niet af.
Daarbij komt dat [xxx] voor zowel [eiser] als voor de VvE werkzaamheden heeft verricht. De werkzaamheden voor de VvE vonden nog maar twee jaar geleden plaats. De rechtbank heeft ook daarom geen reden om aan te nemen dat [xxx] met [eiser] onder één hoedje zou spelen.
2.5.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] is geslaagd in het leveren van bewijs van de in 2.1 van dit vonnis onder (i) en (iii) genoemde stellingen. [eiser] is niet geslaagd in het bewijzen van de stelling onder (ii). De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
2.6.
Uit de verklaring van [xxx] volgt dat de VvE aan hem opdracht heeft gegeven om haar perceel schuin aflopend te maken:
“Het ging erom dat ik daar een ophoging zou aanbrengen, zodat het daar schuin zou aflopen”.
Ook blijkt uit deze verklaring dat de loop en de hoeveelheid van het aflopend water hierdoor is veranderd, in die zin dat er water van het perceel van de VvE in de goot van [eiser] terechtkomt:
“Het klopt dat het water in de goot zou lopen als je het zo schuin aanlegt, maar dat was mijn opdracht”en:
“(…) met het doel dat het water van het gebouw afliep.”en:
“Ik heb later wel gehoord dat er gedoe was en ik heb het daar later zelf ook wel gezien. Na regen was het altijd een natte klerezooi.”
2.7.
Dat er water van het erf van de VvE in de goot van [eiser] terechtkomt wordt ondersteund door het Duwabo-rapport
(p. 1):
“Tijdens hevige neerslag kan het regenwater niet infiltreren in de bodem en veroorzaakt uitspoeling van grond en vuil naar het perceel van de heer [eiser] . Dit resulteert in een vuile afvoergoot en mogelijk op langere termijn een verstopte afvoerleiding. Het regenwater dat niet infiltreert wordt afgevoerd via de afvoerleiding van de heer [eiser] . De bestaande afvoerleiding van regenwater op het terrein van de heer [eiser] kan al het regenwater niet verwerken omdat ook het regenwater van de buren afgevoerd wordt via dit riool.”en
(p. 2):
“Bij een hevige regenbui kan niet al het regenwater de grond inzakken omdat de regenintensiteit groter is dan de infiltratie capaciteit van de bodem. Het regenwater gaat dan de weg van de minste weerstand opzoeken en komt in dit geval terecht op het perceel van de heer [eiser] .”
2.8.
Dat met het water enig vuil, zand of bladeren meestroomt, neemt de rechtbank als feit van algemene bekendheid aan. Dit wordt bovendien bevestigd door het Duwabo-rapport (zie het hiervoor in 2.7 genoemde citaat uit dat rapport) en (p. 2): “
Hierbij worden veel gronddeeltjes meegenomen waardoor de goot en afvoer van het perceel vervuild raakt.”Ook volgt dit uit de verklaring van [xxx] :
“Met water spoelt er ook weleens prut mee ik heb dat zelf ook gezien”en de verklaring van [yyy] :
“Als het droog is dan zie je afzetting van neerslag (…) Na regen ontstaan er plassen. Daar in zitten fijne deeltjes. Als de plassen zijn verdampt blijven de deeltjes over.”
2.9.
Het voorgaande levert voldoende bewijs op om te kunnen worden aangevuld door de verklaring van [eiser] als partijgetuige.
2.10.
Uit de getuigenverklaringen blijkt niet dat de extra verdieping voor extra wateroverlast zorgt. Tijdens de descente heeft de rechtbank bovendien geconstateerd dat dit de zijde betreft waarop het minst vaak de wind gericht staat.
2.11.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen, mag de eigenaar van een erf op grond van artikel 5:39 BW niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf.
2.12.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de VvE op onrechtmatige wijze hinder toe aan het erf van [eiser] zoals hiervoor bedoeld. Vast staat immers dat de VvE aan [xxx] opdracht heeft gegeven om het perceel van de VvE schuin te laten aflopen, zodat het water daarvan (mede) op het perceel van [eiser] zou aflopen. Ook staat vast dat [eiser] hierdoor daadwerkelijk overlast heeft van water en vuil dat afkomstig is van het perceel van de VvE. Met deze handelswijze maakt de VvE op onrechtmatige wijze inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] . Dat enkel bij hevige regenbuien sprake is van hinder, doet daaraan niet af, ook dan is de inbreuk onrechtmatig. Dat [eiser] zijn perceel bedrijfsmatig gebruikt evenmin. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
2.13.
De VvE is op grond van artikel 5:53 BW verplicht om ervoor te zorgen dat geen water of vuilnis van haar erf in de goot van [eiser] komt. Dit betekent dat de VvE maatregelen moet treffen.
2.14.
[eiser] vordert primair dat de VvE de maatregelen zal treffen die in het Duwabo-rapport als variant 1 zijn genoemd. Uit de verklaring van [xxx] blijkt dat hij ter plaatse is geweest, in tegenstelling tot de door de VvE geuite twijfels hierover. De rechtbank ziet ook verder geen aanleiding om te twijfelen aan de in het Duwabo-rapport geopperde maatregelen. Dit betekent dat de primaire vordering zal worden toegewezen.
2.15.
De gevorderde dwangsom zal beperkt en gemaximeerd worden toegewezen tot
€ 250,- per dag met een maximum van € 50.000,-.
2.16.
[eiser] vordert vergoeding van de kosten van het Duwabo-rapport. Deze vordering is toewijsbaar, omdat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de kosten niet in redelijkheid zijn gemaakt en evenmin dat de omvang hiervan niet redelijk zou zijn.
2.17.
De VvE zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,89
- griffierecht 937,00
- salaris advocaat
2.533,50(4,5 punt × tarief € 563,00)
Totaal € 3.571,39
2.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat de VvE op onrechtmatige wijze afwatert op het terrein van [eiser] en op onrechtmatige wijze bladeren, grond en ander afval/vuilnis in de goot en op het terrein van [eiser] doet komen,
3.2.
veroordeelt de VvE om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis aan de onrechtmatige toestand een einde te maken door de maatregelen te treffen die in het Duwabo-rapport als variant 1 zijn beschreven en in de dagvaarding onder randnummer 17 zijn opgesomd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 50.000,- voor het geval niet aan deze veroordeling wordt voldaan,
3.3.
veroordeelt de VvE om op grond van artikel 6:96 lid 2 BW binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis een bedrag van € 1.450,- (exclusief btw) aan [eiser] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, tot aan de dag van betaling,
3.4.
veroordeelt de VvE in de proceskosten, tot op heden begroot op € 3.571,39, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
3.5.
veroordeelt de VvE in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de VvE niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.6.
verklaart dit vonnis met uitzondering van 3.1 uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: CHL