In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de WGA-uitkering van eiser. Eiser, die eerder als beveiliger werkte, was sinds 2015 arbeidsongeschikt en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het UWV had in een primair besluit van 25 april 2019 meegedeeld dat de WGA-uitkering per 31 juli 2019 zou eindigen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een wijziging van het besluit door het UWV. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV onvoldoende functies had geduid om de arbeidsongeschiktheid van eiser te onderbouwen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de medische en arbeidskundige beoordelingen niet voldoende waren om de arbeidsongeschiktheid van eiser correct vast te stellen. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit II van het UWV vernietigd en geoordeeld dat eiser per 31 juli 2019 volledig arbeidsongeschikt is. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.