ECLI:NL:RBNHO:2021:7834

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 167
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WGA-uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de WGA-uitkering van eiser. Eiser, die eerder als beveiliger werkte, was sinds 2015 arbeidsongeschikt en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het UWV had in een primair besluit van 25 april 2019 meegedeeld dat de WGA-uitkering per 31 juli 2019 zou eindigen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een wijziging van het besluit door het UWV. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV onvoldoende functies had geduid om de arbeidsongeschiktheid van eiser te onderbouwen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de medische en arbeidskundige beoordelingen niet voldoende waren om de arbeidsongeschiktheid van eiser correct vast te stellen. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit II van het UWV vernietigd en geoordeeld dat eiser per 31 juli 2019 volledig arbeidsongeschikt is. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/167
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2021 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Hoefs),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Nicolai).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 31 juli 2019 eindigt en dat hij per die datum voor een WGA-vervolguitkering in aanmerking komt, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65-80%.
De voormalige werkgever van eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van 22 juli 2019 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens is om het primaire besluit te herzien omdat eiser per 31 juli 2019 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht, en dat daarom de WGA-uitkering zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar wordt beëindigd.
Eiser heeft zijn zienswijze tegen het voornemen ingediend.
Bij besluit van 4 december 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van de voormalige werkgever gegrond verklaard in die zin dat eiser vanaf 31 juli 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. De WGA-uitkering van eiser wordt zes weken na de dag van het bestreden besluit I beëindigd, dat is op 16 januari 2020.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van de voormalige werkgever tegen het primaire besluit alsnog ongegrond verklaard en besloten dat de WGA-vervolguitkering van eiser vanaf 31 juli 2019 onveranderd gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheidsklasse van 65-80%.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een digitale beeldverbinding (Skype) op 29 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank constateert allereerst dat verweerder het bestreden besluit I heeft gewijzigd door het bestreden besluit II. Met de wijziging van het bestreden besluit I is niet aan het beroep van eiser tegemoet gekomen. De rechtbank merkt het bestreden besluit II daarom aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit I ook betrekking heeft op het bestreden besluit II.
1.2.
De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog enig belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit I. Wat eiser in beroep tegen het bestreden besluit I heeft aangevoerd zal namelijk, voor zover van toepassing, worden beoordeeld in het kader van het beroep tegen het bestreden besluit II. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat eiser als gevolg van het bestreden besluit I schade heeft geleden. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I daarom niet-ontvankelijk verklaren.
2.1.
Eiser was voorheen werkzaam als beveiliger surveillance voor 38,88 uur per week. Op 3 augustus 2015 is hij uitgevallen voor zijn werk met gezondheidsklachten. Per 31 juli 2017 wordt eiser voor 65,63% arbeidsongeschikt geacht en is aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend tot 31 juli 2019.
2.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser per 31 juli 2019 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80%. Aan deze toekenning is geen verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling vooraf gegaan.
2.3.
Na het bezwaar van de voormalige werkgever van eiser tegen het primaire besluit heeft een verzekeringsarts eiser op 24 juni 2019 op het spreekuur onderzocht. Volgens de verzekeringsarts, zoals vermeld in de rapportage van 24 juni 2019, heeft eiser een heupdysplasie waaraan hij diverse malen is geopereerd. Ook is eiser aan een hernia geopereerd. De verzekeringsarts acht eiser beperkt ten aanzien van langdurig staan en lopen, veelvuldig traplopen, klimmen, een opstapje opklimmen, knielen en hurken, zwaar duwen en trekken en zwaar tillen, getordeerd werken, werken met of in de nabijheid van gevaarlijke machines. Volgens de verzekeringsarts kan eiser gemiddeld ongeveer 40 uur per week werken. In tegenstelling tot de beoordeling per einde wachttijd (juli 2017) waarin geoordeeld was dat eiser ongeveer 20 uur per week kon werken, is volgens de verzekeringsarts een duurbeperking thans niet meer aan de orde. Eiser heeft minder klachten en eiser hoeft overdag ook niet extra te rusten. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 juni 2019.
Uitgaande van de FML heeft de arbeidsdeskundige, zoals vermeld in de rapportage van 19 juli 2019, functies geduid die eiser met zijn beperkingen nog kan vervullen. De arbeidsdeskundige heeft het maatmaninkomen per beoordelingsdatum bepaald op € 15,81 per uur bij een CBS-loonindexcijfer van 113,9. Volgens de arbeidsdeskundige bedraagt eisers mate van arbeidsongeschiktheid 19,32%.
2.4.
Naar aanleiding van de zienswijze van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en eiser op het spreekuur van 12 november 2019 onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals vermeld in zijn rapportage van 19 november 2019, acht eiser sterker beperkt ten aanzien van trappenlopen, langdurig zitten en het hanteren van zwaardere gewichten. Ook heeft hij de verruimende toelichting in de FML bij de items lopen tijdens het werk en staan tijdens het werk verwijderd om te zware dynamische en statische heupbelasting te voorkomen. Om te zware gewichtsbelasting te voorkomen zijn de items tillen of dragen en duwen of trekken gemaximeerd naar 5 kilogram. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML met inachtneming van zijn bevindingen op 19 november 2019 aangepast.
Rekening houdend met de beperkingen van eiser zoals die in de aangepaste FML zijn vastgelegd, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals vermeld in zijn rapportage van 29 november 2019, de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), monteur printplaten (SBC-code 267051) en de functie telefonisch verkoper (outbound) (SBC-code 315173) aan de schatting ten grondslag gelegd. De vergelijking van het loon in de geduide functies met het inkomen dat eiser voorheen met zijn werk verdiende, leidt er volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toe dat eiser per 31 juli 2019 voor 26,97% arbeidsongeschikt moet worden geacht.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit I genomen.
3.1.
Eiser heeft het bestreden besluit I gemotiveerd betwist. Ten aanzien van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling heeft eiser onder meer gewezen op de informatie in het rapport van Heliomare van 17 maart 2016, op de informatie van de huisarts van 19 augustus 2020 en op het rapport en de bijbehorende FML van Argonaut van 23 december 2020. Eiser is in het kader van zijn bijstandsaanvraag door een arts van Argonaut onderzocht. Deze arts acht eiser veel sterker beperkt dan de verzekeringsartsen van verweerder hebben aangenomen. De arts van Argonaut heeft geconcludeerd dat eiser, die 4 x 2,5 uur als chauffeur in het personenvervoer werkt, meer uren in het personenvervoer kan werken maar zonder lange loopafstanden, dit ter voorkoming van overbelasting. Volgens de arts van Argonaut kan eiser maximaal 20 uur per week werken als chauffeur in het personenvervoer. De verschillen in de aangenomen beperkingen zoals die zijn vastgelegd in de FML van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van de 19 november 2019 en in die van Argonaut zijn volgens eiser te groot. Eiser verzoekt de rechtbank daarom een onafhankelijke deskundige te benoemen om zijn beperkingen juist vast te stellen.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 2 oktober 2020 en op 15 januari 2021 op de beroepsgronden en de overgelegde informatie van de huisarts en Argonaut gereageerd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestaat er geen aanleiding om de FML van 19 november 2019 nader aan te scherpen.
3.3.
Eiser heeft ten aanzien van de arbeidsdeskundige beoordeling
aangevoerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de vaststelling van de hoogte van het maatmaninkomen had moeten uitgaan van het indexcijfer van oktober 2019 omdat het arbeidsdeskundige onderzoek in bezwaar in november 2019 heeft plaatsgevonden. Ook stelt eiser dat de functie medior soldering operator (SBC-code 111180) en medewerker handsolderen (SBC-code 267051) niet onder twee aparte SBC-codes ondergebracht mogen worden omdat zij niet tenminste 35% uiteenlopen.
3.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 21 januari 2021 op de beroepsgronden van eiser gereageerd. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is het juiste indexcijfer gebruikt omdat het primaire arbeidsdeskundige onderzoek plaats heeft gevonden in juli 2019 en het indexcijfer van juni 2019 (113,9) is gebruikt.
Ten aanzien van de functies medior soldering operator (SBC-code 111180) en medewerker handsolderen (SBC-code 267051) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg gevoerd met de arbeidsdeskundige analist en vervolgens geconcludeerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functie medewerker handsolderen (8441.0011.001) ten onrechte is ingedeeld in SBC-code 267051. Deze functie valt net als de geduide functie medior soldering operator (3693.333.001) onder SBC-code 111180. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt de functie medewerker handsolderen dan ook alsnog te vervallen. Bij nieuwe raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat per beoordelingsdatum 31 juli 2019 er binnen SBC 267051 geen andere voor eiser geschikte functie kan worden geduid. Dit betekent dat er slechts twee functies resteren en dat de schatting in de bezwaarfase niet kan worden gehandhaafd. Eiser valt hiermee terug op de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80%. Het is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet toegestaan om met terugwerkende kracht per beoordelingsdatum nieuwe SBC-codes bij te duiden. In dit geval kan een schatting op basis van nieuwe functies alleen per een toekomstige datum worden geeffectueerd. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt er na een verloren beroepszaak van uitgegaan dat een nieuwe schatting per datum in de toekomst, gegeven het tijdsverloop sinds de datum in geding, niet langer gebaseerd zal zijn op hetzelfde feitencomplex als de oorspronkelijke schatting. Om die reden blijft een schatting per datum in de toekomst na een verloren beroepszaak achterwege.
3.5.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit II genomen en daaraan de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 januari 2021 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 januari 2021 ten grondslag gelegd. In het bestreden besluit II heeft verweerder besloten dat het primaire besluit van 25 april 2019 gehandhaafd wordt en de WGA-vervolguitkering van eiser met ingang van 31 juli 2019 onveranderd gebaseerd blijft op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65-80%.
4.1.
Eiser heeft in zijn beroep tegen het bestreden besluit II zijn gronden tegen de verzekeringsgeneeskundige beoordeling gehandhaafd. Ten aanzien van de arbeidsdeskundige beoordeling heeft eiser aangevoerd dat uit de rapportage van 21 januari 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat er onvoldoende functies resteren om aan de schatting ten grondslag te leggen. Volgens eiser dient hij dan ook op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt te worden verklaard.
4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 2 juni 2021 op de beroepsgronden van eiser gereageerd. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is eiser teruggevallen op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65-80% omdat er na bezwaar/beroep slechts twee SBC-codes resteren. Het onderzoek om dat vast te stellen zou volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep alleen anders zijn als er na toename van de beperkingen per 31 juli 2019 een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage dan 65,63% zou worden vastgesteld. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden omdat er alleen is gezocht naar functies binnen dezelfde SBC-codes zoals die zijn geduid door de primaire arbeidsdeskundige (111180, 271130, 267051,111160 en 315173). Daarbij wijst de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep erop dat eiser per 31 juli 2019 ook geen toegenomen beperkingen heeft geclaimd. Omdat eiser alsnog volledige arbeidsongeschiktheid claimt, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, uitgaande van de hiervoor genoemde SBC-codes, pro forma nagegaan of er voldoende gangbare functies per 31 juli 2019 kunnen worden geduid. Uitgaande van de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), telefonisch verkoper (outbound) (SBC-code 315173) en de alsnog bijgeduide functie telefonist (centrale) / medewerker callcenter (inbound) (SBC-code 315174), zou eiser op grond van deze pro forma-schatting volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor 53,99% arbeidsongeschikt zijn en zou hij in de klasse van 45-55% vallen. Van volledige arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dan ook geen sprake.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat in een WIA-procedure over het algemeen allereerst de medische grondslag van het bestreden besluit wordt beoordeeld. Vervolgens, als de rechtbank de medische grondslag als deugdelijk beoordeelt, volgt dan de beoordeling van de arbeidskundige grondslag. In deze procedure kiest de rechtbank er uit proceseconomische overwegingen voor om van die gebruikelijke volgorde van beoordeling af te wijken. Daartoe overweegt de rechtbank dat gelet op wat eiser heeft aangevoerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aanleiding bestaat om een deskundige te benoemen voor een beoordeling van de juistheid van de vastgestelde beperkingen van eiser. Die aanleiding is gelegen in de verschillen in de rapportages en bijbehorende FML van de verzekeringsartsen van verweerder enerzijds en de door eiser overgelegde rapportage met bijbehorende FML van Argonaut van 20 december 2020 anderzijds.
5.2.
Vaststaat dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de beroepsfase één van de drie geduide functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd alsnog heeft laten vervallen. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep valt eiser daarmee terug in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65-80% zoals dat in het primaire besluit aan hem was meegedeeld. Een nieuwe schatting per toekomstige datum zou volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gezien de datum in geding, te weten 31 juli 2019, en het tijdsverloop niet met de nodige zorgvuldigheid omkleed kunnen worden. Over het terugvallen op de eerder vastgestelde arbeidsongeschiktheidsklasse heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd ter zitting verklaard dat deze werkwijze gebaseerd is op een interne richtlijn voor het behandelen van bezwaren.
5.3.
De rechtbank overweegt dat in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is bepaald dat aan een schatting ten minste drie verschillende functies ten grondslag gelegd moeten worden. Daarvan is in dit geval geen sprake en dat betekent dat niet voldaan wordt aan het vereiste van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit. Indien onvoldoende functies kunnen worden geduid om de schatting op te kunnen baseren, leidt dat tot de conclusie dat sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid, in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%.
Daar komt bij dat in het geval van eiser aan het primaire besluit geen verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling ten grondslag heeft gelegen zodat de door verweerder gehanteerde arbeidsongeschiktheidsklasse van 65-80%, waarop is teruggevallen nadat geen functies konden worden geduid, uitsluitend gebaseerd kan zijn op de beoordeling per einde wachttijd in juli 2017. Aan die beoordeling ligt echter een andere FML met een urenbeperking van gemiddeld 20 uur per week ten grondslag en ook zijn er destijds grotendeels andere functies geduid. Nu verweerder in deze procedure de urenbeperking heeft laten vervallen, kan alleen al daarom niet teruggegrepen worden op de beoordeling per einde wachttijd.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiser per 31 juli 2019 op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht.
5.4.
De rechtbank volgt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wel in zijn standpunt dat het maatmanloon op een juiste wijze is geïndexeerd. Nu het arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden op 19 juli 2019 is in dit geval terecht het indexcijfer van juli 2019 gebruikt. Voor het standpunt van eiser dat het indexcijfer, zoals dit bekend was ten tijde van de beoordeling in bezwaar, in aanmerking zou moeten worden genomen, ziet de rechtbank in de bewoordingen van artikel 8 van het Schattingsbesluit geen aanknopingspunten. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 17 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7960, en van 19 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1198.
5.5.
Zoals vermeld onder 5.1., heeft de rechtbank om proceseconomische redenen allereerst de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld. De keuze voor de afwijking in volgorde van beoordeling is gelegen in de overweging dat als de rechtbank na de medische beoordeling zou toekomen aan de arbeidskundige beoordeling, op grond van het hiervoor onder 5.3. vermelde, zij tot de conclusie zou komen dat eiser op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Mede gelet op de tijd die een deskundigenbenoeming en een daarop volgend deskundigenonderzoek in een procedure in beslag neemt, acht de rechtbank een beoordeling van de medische grondslag van het bestreden besluit II niet zinvol en ook niet in het (financiële) belang van eiser. Bij een eventueel in te stellen hoger beroep tegen deze uitspraak bestaat de mogelijkheid dat alsnog de medische grondslag van het bestreden besluit, zij het slechts in één instantie, beoordeeld wordt. De rechtbank is van oordeel dat eiser, met inachtneming van de uitkomst van de onderhavige uitspraak, daardoor niet in zijn belangen is geschaad.
6. Al het hiervoor vermelde leidt ertoe dat het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Omdat eiser op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, kan dit tot geen andere conclusie leiden dan dat eiser met ingang van 31 juli 2019 voor een WGA-loonaanvullingsuitkering in aanmerking komt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard wordt, moet verweerder eiser het griffierecht van € 48,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II;
  • bepaalt dat eiser met ingang van 31 juli 2019 recht heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 48,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van
D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.