ECLI:NL:RBNHO:2021:7845

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
C/15/317685 / KG ZA 21-342
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over erfdienstbaarheid van uitweg tussen eigenaren van naastgelegen percelen

In deze zaak, die zich afspeelt in Haarlem, hebben de eisers, BEHEER B.V. en EYEOPENER PROJECTS B.V., een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot een erfdienstbaarheid van uitweg. De eisers zijn eigenaren van percelen met bedrijfsruimten, terwijl de gedaagde eigenaar is van een naastgelegen perceel. De gedaagde stelt dat er in 2001 rechtsgeldig een erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd ten gunste van haar perceel, en heeft de eisers gesommeerd om deze uitweg vrij te houden. De eisers betwisten het bestaan van deze erfdienstbaarheid en vorderen in conventie dat de gedaagde geen uitvoering geeft aan haar sommaties. In reconventie vordert de gedaagde dat de eisers de erfdienstbaarheid respecteren en belemmeringen verwijderen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de erfdienstbaarheid in 2001 rechtsgeldig is gevestigd en dat de eisers deze dienen te respecteren. De vorderingen van de eisers in conventie zijn afgewezen, terwijl de vorderingen van de gedaagde in reconventie zijn toegewezen. De eisers zijn veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van de openbare registers en de bescherming van derden in het kader van erfdienstbaarheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/317685 / KG ZA 21-342
Vonnis in kort geding van 15 juli 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] BEHEER B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EYEOPENER PROJECTS B.V.,
beiden gevestigd te [plaats] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. G.C.M. Schipper te Heemstede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W. Lever te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. en [gedaagde] genoemd worden. Eiseressen afzonderlijk worden hierna aangeduid als [eiser] en Eyeopener.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 13 van de zijde van [eiser] c.s.
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie met producties 1 tot en met 9 van de zijde van [gedaagde]
  • de aanvulling op productie 1 van de zijde van [gedaagde]
  • de aanvullende producties 14 tot en met 17 van de zijde van [eiser] c.s.
  • de mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden, die zich in het dossier bevinden
  • de pleitnota van mr. Schipper namens [eiser] c.s.
1.2.
Bij de gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • [betrokkene 1] , bestuurder, namens [eiser] , bijgestaan door mr. Schipper voornoemd,
  • [betrokkene 2] , partner van [betrokkene 1] ,
  • [betrokkene 3] , bestuurder, namens Eyeopener, bijgestaan door mr. Schipper voornoemd,
  • [betrokkene 4] , namens [gedaagde] , bijgestaan door mr. Lever voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn eigenaren van naastgelegen percelen. Volgens [gedaagde] is er in 2001 rechtsgeldig een erfdienstbaarheid van uitweg ten gunste van haar perceel en ten laste van de percelen van [eiser] gevestigd en ingeschreven in de openbare registers. [gedaagde] heeft [eiser] c.s. diverse keren gesommeerd haar recht van uitweg te respecteren en de uitweg vrij te houden. [gedaagde] stelt gerechtigd te zijn de uitweg zelf vrij te maken indien [eiser] c.s. dit niet doen. In conventie vorderen [eiser] c.s. [gedaagde] te gebieden geen uitvoering te geven aan haar sommaties. [eiser] c.s. stellen dat zij geen weet hadden van deze erfdienstbaarheid en te goeder trouw waren, zodat zij de vermeende erfdienstbaarheid niet hoeven te respecteren. Verder stellen zij dat de erfdienstbaarheid in strijd is met een in 1989 gevestigde erfdienstbaarheid en dat sprake is van rechtsverwerking nu [gedaagde] nooit aanspraak heeft gemaakt op de erfdienstbaarheid. In reconventie vordert [gedaagde] [eiser] c.s. te gebieden de erfdienstbaarheid te respecteren en alle voertuigen en objecten die het gebruik verhinderen te verwijderen. De voorzieningenrechter weigert de voorziening in conventie, maar wijst de in reconventie gevraagde voorziening toe.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is sinds 2007 eigenaar van de percelen met bedrijfsruimte gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] , met kadastrale aanduiding [adres 3] en [adres 4] . Deze bedrijfsruimte wordt door [eiser] verhuurd aan Eyeopener. [gedaagde] is sinds juni 2001 eigenaar van het naastgelegen perceel met bedrijfsruimte aan de [adres 5] te [plaats] , met kadastrale aanduiding [adres 6] .
3.2.
[eiser] c.s. kunnen vanaf de achterzijde van de bedrijfsruimte van beide percelen tussen de bedrijfsruimten van de percelen [adres 7] en [adres 6] door naar de openbare weg: [straat] . Tussen deze bedrijfsruimten bevindt zich een hek, zodat de toegang naar de achterzijde van de percelen kan worden afgesloten. Onderstaande kadastrale kaart illustreert de situatie ter plaatse:
3.3.
Bij akte van 7 augustus 2001 is ten laste van de percelen [adres 3] en [adres 4] en ten gunste van het perceel [adres 6] een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd (hierna ‘de erfdienstbaarheid’). In deze akte staat voor zover van belang:
‘OMSCHRIJVING DIENENDE EN HEERSENDE ERF
a. de dienende erven zijn:
1. een perceel grond met een bedrijfshal en erf, plaatselijk bekend [adres 2]
[plaats] , kadastraal bekend [adres 4] , groot zeven
are vijf en twintig centiare (7 a 25 ca),
2. een perceel grond met een bedrijfshal en erf, plaatselijk bekend [adres 1]
[plaats] , kadastraal bekend [adres 3] , groot
vijf are vijf en zestig centiare (5 a 65 ca), zoals met verticale arcering is aangegeven op de aan
deze akte gehechte situatieschets, hierna te zamen ook te noemen: “het dienende erf’;
b. het heersende erf is:
een perceel grond met een bedrijfshal en erf, plaatselijk bekend [adres 5]
[plaats] , kadastraal bekend [adres 6] , groot zes are
vijf en dertig centiare (6 a 35 ca), zoals met horizontale arcering is aangegeven op de aan deze akte
gehechte situatieschets.
(…)
ERFDIENSTBAARHEID VAN UITWEG
De erfdienstbaarheid van uitweg om te komen van en te gaan naar de openbare weg, genaamd [straat] te [plaats] , en van en naar het heersende erf, waarop is gevestigd het bedrijf van de eigenaar van dat erf, zulks over de bestaande uitweg, hierna te noemen: “de uitweg”, deel uitmakende van het dienende erf.
(…)
BEPALINGEN
Ter zake van deze erfdienstbaarheid gelden de volgende bepalingen.
De uitweg, die niet zonder schriftelijke toestemming - zowel van de eigenaar van het heersende als van het dienende erf - zal mogen worden verlegd, zal uitsluitend mogen worden gebruikt ten behoeve van het voormelde op het heersende erf gevestigde bedrijf, om daarover te voet te gaan of per rijwiel, motorrijwiel, auto of ander (licht) vervoermiddel in de ruimste zin des woords te rijden, zulks niet alleen door de eigenaar van het heersende erf, maar tevens door diens kantoor- en bedrijfspersoneel, klanten, leveranciers en andere personen, deze laatste alleen voorzover het in het reele belang van de eigenaar van het heersende erf of diens onderneming is, dat zij gebruik maken van de uitweg. Dit laatste geldt ook voor alle vervoer op voorgeschreven wijze van alle zaken, zowel produkten van en voor het bedrijf, als anderszins, naar en vanaf het heersende erf vanaf en naar de genoemde openbare weg. Echter vrachtwagens en andere zware vervoermiddelen (alleen met behulp van een zogenaamd groot rijbewijs te besturen) mogen niet van de uitweg gebruik maken en mitsdien niet parkeren aan de achterkant van de bedrijfshallen. De eigenaar of bevoegde gebruiker van het dienende erf, diens huisgenoten, personeel, klanten, leveranciers en bezoekers zullen eveneens van de uitweg gebruik kunnen blijven maken. Tevens mag de eigenaar of bevoegde gebruiker van het dienende erf vermeld onder a.2., kadastraal bekend [adres 3] , wel met vrachtwagens en andere zware vervoermiddellen over zijn perceel rijden, parkeren, laden, lossen en dergelijke, casu quo van de uitweg gebruik maken.
Het onderhouden en schoonhouden van de uitweg en de bestrating, - welk een en ander eigendom zal zijn van de eigenaar van het dienende erf - zijn voor rekening van de eigenaar van het dienende erf.
Het is zowel aan de eigenaar van het heersende erf, als aan die van het dienende erf en aan alle andere personen, die van de uitweg gebruik maken, verboden om vervoermiddelen van welke aard ook of andere zaken op de uitweg te plaatsen anders dan voor het directe gebruik van de uitweg als zodanig vereist zal zijn, zodat dit gebruik ongehinderd en onverminderd zal kunnen plaats hebben. Indien in strijd met deze bepaling mocht zijn gehandeld, zullen beide partijen of hun gemachtigden bevoegd zijn datgene wat zich op de uitweg bevindt, zonder enige aanmaning te verwijderen door dit op de genoemde straatweg of elders te plaatsen.
Uitdrukkelijk wordt bepaald, dat de gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg ongewijzigd zal blijven voortbestaan, ook al mocht het heersende erf verder worden bebouwd, verbouwd of gesplitst, ongeacht de eventueel daardoor veroorzaakte verzwaring voor het dienende erf.
(…)’
3.4.
Namens [gedaagde] heeft de heer [betrokkene 4] Eyeopener diverse keren per e-mail verzocht om bouwmaterialen en vrachtauto’s van de uitweg te verwijderen. Bij brief van 22 april 2021 van [gedaagde] aan [eiser] heeft [gedaagde] laten weten op grond van de erfdienstbaarheid gerechtigd te zijn om iedere belemmering van de uitweg te verwijderen.
In diezelfde brief heeft [gedaagde] aangezegd zelf over te zullen gaan tot verwijdering van de objecten die de doorgang verhinderen indien [eiser] niet binnen vijf dagen de in strijd met de gevestigde erfdienstbaarheid geplaatste objecten heeft verwijderd.
3.5.
In reactie op deze brief heeft [eiser] per brief van 29 april 2021 aan [gedaagde] verzocht de eerdere sommaties in te trekken, zich te onthouden van het doen van soortgelijke mededelingen en niet over te gaan tot verwijdering van zaken op de erven van de percelen [adres 3] en [adres 4] . Tevens heeft [eiser] [gedaagde] de toegang tot deze twee percelen van [eiser] ontzegd.

4.Het geschil in conventie

4.1.
[eiser] c.s. vorderen bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te gebieden geen uitvoering te (doen) geven aan diens sommaties als bedoeld in het lichaam van de dagvaarding, niet over te gaan tot verwijdering of het doen verwijderen van enige zaak van de percelen [adres 3] en [adres 4] , evenmin enige poging daartoe te ondernemen en zich evenmin toegang tot die percelen te verschaffen zonder voorafgaande toestemming van [eiser] c.s.;
II. Te bepalen dat [gedaagde] en de haren zich dienen te onthouden van het doen van soortgelijke sommaties en/of mededelingen totdat de juistheid daarvan onherroepelijk mocht zijn komen vast te staan;
III. Al het voorgaande niet alleen ten aanzien van [eiser] , maar ook ten aanzien van Eyeopener, voor zoveel nodig aan de orde;
IV. Een en ander op straffe van een dwangsom van € 20.000,00 per keer dat [gedaagde] dan wel diens vertegenwoordiger voor zover aan haar toe te rekenen met de juiste nakoming daarvan in gebreke mocht blijven, zonder dat voorafgaande betekening nodig is en met een maximum van € 800.000,00, althans een in goede justitie te bepalen maximum;
V. Dan wel enige andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in dezen geraden acht;
VI. [gedaagde] te veroordelen in alle kosten van het geding, daaronder begrepen alle kosten op de tenuitvoerlegging vallende.
4.2.
[eiser] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat zij de erfdienstbaarheid niet hoeven te respecteren, omdat zij hiervan geen weet hadden en [eiser] als verkrijger te goeder trouw beschermd is tegen de onvolledigheid of onjuistheid van de registers. Daarnaast stellen [eiser] c.s. dat de erfdienstbaarheid in strijd is met een in 1989 gevestigde erfdienstbaarheid en, meer subsidiair, dat [gedaagde] haar rechten uit de erfdienstbaarheid heeft verwerkt. [eiser] c.s. stellen voorts dat sprake is van verboden eigenrichting door [gedaagde] wanneer zij overgaat tot verwijdering van voertuigen en/of objecten van de percelen van [eiser] .
4.3.
[gedaagde] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil in reconventie

5.1.
[gedaagde] vordert bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser] c.s. te gebieden om de bij notariële akte van 7 augustus 2001 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg te respecteren;
II. [eiser] c.s. te verbieden om handelingen te verrichten en maatregelen te treffen, welke de toegang van [gedaagde] tot haar perceel met nummer [adres 6] via de erfdienstbaarheid van uitweg verhinderen of nodeloos bemoeilijken, waaronder door het parkeren van vrachtwagens en het stallen van bouwmaterialen op de uitweg;
III. [eiser] c.s. te gebieden om alle voertuigen en/of objecten die een onbelemmerd gebruik van de erfdienstbaarheid van uitweg frustreren, te verwijderen en verwijderd te houden, waaronder de op de uitweg geparkeerde vrachtwagen(s) en geplaatste bouwmaterialen;
IV. [eiser] c.s. hoofdelijk te veroordelen om, in geval [eiser] c.s. na betekening van het vonnis in gebreke mochten blijven aan het bovenstaande te voldoen, een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding aan [gedaagde] te betalen, met een maximum van € 100.000,00.
5.2.
[gedaagde] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat bij akte van 7 augustus 2001 rechtsgeldig een erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd, welke erfdienstbaarheid ook is ingeschreven in de openbare registers. Uit deze akte volgt volgens [gedaagde] dat het verboden is om vervoermiddelen of andere zaken op de uitweg te plaatsen anders dan voor het directe gebruik van de uitweg vereist zal zijn, zodat het gebruik van de erfdienstbaarheid ongehinderd en onverminderd zal kunnen plaatshebben. Daarnaast volgt uit de akte dat [gedaagde] zonder enige aanmaning bevoegd is datgene wat zich op de uitweg bevindt te verwijderen wanneer het gebruik van de uitweg niet ongehinderd kan plaatsvinden, aldus nog steeds [gedaagde] .
5.3.
[eiser] c.s. voeren verweer.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling in conventie en in reconventie

6.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie ziet de voorzieningenrechter aanleiding deze gezamenlijk te beoordelen.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in 2001 bij notariële akte een erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd. De discussie ziet op de vraag of [eiser] c.s. gehouden zijn deze erfdienstbaarheid te respecteren, zoals [gedaagde] stelt, of dat [eiser] c.s. als opvolgers te goeder trouw op grond van de artikelen 3:24 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) worden beschermd tegen de onvolledigheid of de onjuistheid van de registers, zoals [eiser] c.s. stellen.
6.3.
Vooropgesteld wordt dat voor de verhouding tussen partijen als eigenaren van het dienende erf en het heersende erf alleen de openbare registers van belang zijn. Onjuistheden of onvolledigheden in de kadastrale basisregistratie moeten worden onderscheiden van onjuistheid of onvolledigheid van de achterliggende registers en zij brengen niet de rechtsgevolgen teweeg die de artikelen 3:24-26 BW aan laatstgenoemde onjuistheid of onvolledigheid verbinden.
Raadplegen openbare registers
6.4.
[eiser] c.s. stellen allereerst dat het raadplegen van de openbare registers er in het onderhavige geval niet toe zou hebben geleid dat de erfdienstbaarheid zou zijn gekend. Bij raadplegen gaat het volgens hen om het onderzoeken van akten betreffende het registergoed door middel van de op grond van de Kadasterwet voor het publiek beschikbaar gestelde middelen.
Ter onderbouwing van hun standpunt wijzen [eiser] c.s. erop dat een erfdienstbaarhedenonderzoek is ingesteld waaruit pas na zeven en een halve week is gebleken dat de erfdienstbaarheid was ingeschreven. Deze wijze van onderzoek is volgens [eiser] c.s. iets anders dan ‘raadplegen’, omdat gebruikelijke recherche in geen geval de opdracht tot het doen van een erfdienstbaarhedenonderzoek omvat.
6.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Nederland kent een negatief stelsel van grondboekhouding. Dit betekent dat hetgeen in de openbare registers wordt aangetroffen niet per se overeenstemt met de (juridische) werkelijkheid. Ook kan het zijn dat feiten weliswaar in de openbare registers zijn ingeschreven, maar dat zij niet via de kadastrale registratie te traceren zijn. De wet hanteert als uitgangspunt dat indien een akte in de openbare registers is ingeschreven, ook de inhoud van de akte bij raadpleging van de registers toegankelijk is. Dat dit uitgangspunt in de onderhavige zaak onjuist zou zijn is de voorzieningenrechter niet gebleken. Uit het hiervoor vermelde betoog van [eiser] c.s. volgt immers dat de akte waarbij de erfdienstbaarheid is gevestigd bij het verrichten van een erfdienstbaarhedenonderzoek kon worden getraceerd. Het verweer dat de erfdienstbaarheid door het raadplegen van de openbare registers niet kon worden gekend, zou uitgaande van de uitleg die [eiser] c.s. aan dit begrip geven, weliswaar tot gevolg hebben dat [eiser] als verkrijger van een met erfdienstbaarheid bezwaard perceel te goeder trouw was in de zin van artikel 3:23 BW, maar die bepaling biedt zelf niet een grondslag om die goede trouw aan de rechthebbenden op de erfdienstbaarheid tegen te werpen.
De voorzieningenrechter zal nu ingaan op de vraag of die grondslag wel te vinden is in de andere stellingen die [eiser] c.s. ter bestrijding van de erfdienstbaarheid poneren.
Geldt de akte als ingeschreven in de openbare registers?
6.6.
[eiser] c.s. beroepen zich op de derdenbescherming van de artikelen 3:24 tot en met 3:26 BW.
Op grond van artikel 3:24 BW wordt een verkrijger echter alleen beschermd tegen aanspraken van derden wanneer een voor inschrijving in de registers vatbaar feit
nietis ingeschreven. Aangezien niet in geschil is dat de akte waarbij de onderhavige erfdienstbaarheid is gevestigd is ingeschreven, kan het beroep artikel 3:24 BW hier niet slagen. Dat de erfdienstbaarheid niet staat geregistreerd en/of ingeschreven in de kadastrale registratie bij de percelen [adres 3] en [adres 4] en alleen te vinden is bij bekendheid met zowel de juiste kadastervestiging als het juiste deel én het nummer waaronder inschrijving heeft plaatsgevonden doet hieraan niet af.
De erfdienstbaarheid staat immers ingeschreven in de openbare registers en was met de gegevens die bij de inschrijving zijn verstrekt ook vindbaar. De kadastrale registratie draagt bij aan de vindbaarheid van een inschrijving in de openbare registers, maar onvolledigheid van de kadastrale registratie leidt er niet toe dat de erfdienstbaarheid niet langer als ingeschreven geldt. [1]
6.7.
De artikelen 3:25 en 3:26 BW bieden bescherming tegen de inschrijving van akten waarin onjuiste feiten zijn opgenomen. Aangezien van een zodanige akte in casu geen sprake is, slaagt het beroep op deze artikelen evenmin.
Inbreuk op eerder gevestigd beperkt recht?
6.8.
Voorts hebben [eiser] c.s. aangevoerd dat de vestiging van de erfdienstbaarheid niet rechtsgeldig is, omdat daarmee een onrechtmatige inbreuk wordt gemaakt op een eerder gevestigd beperkt recht, namelijk de erfdienstbaarheid van uitweg met poort tussen de percelen [adres 4] en [adres 7] , zoals opgenomen in een leveringsakte uit 1989.
6.9.
Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van botsende beperkte rechten. Ter zitting is immers gebleken dat [gedaagde] over een sleutel van de poort beschikt, zodat de beide rechten van uitweg naast elkaar kunnen bestaan.
Rechtsverwerking?
6.10.
Daarnaast stellen [eiser] c.s. dat [gedaagde] op geen enkel moment melding heeft gemaakt van het bestaan van de betrokken erfdienstbaarheid en evenmin ooit heeft aangedrongen op het verwijderen van objecten die het recht van uitweg verhinderen. Tot het moment waarop [eiser] c.s. de brief van 22 april 2021 ontvingen kon daarom nooit het vermoeden bestaan van de aanwezigheid van een erfdienstbaarheid. Er is volgens [eiser] c.s. dan ook sprake van rechtsverwerking. [gedaagde] heeft het risico aanvaard dat [eiser] c.s. ervan uit mochten gaan onbelemmerd over hun percelen te kunnen beschikken en dat zij geen aanspraak meer kan maken op een erfdienstbaarheid.
6.11.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bieden de stellingen van [eiser] c.s. vooralsnog onvoldoende grondslag voor de slotsom dat [gedaagde] haar recht op uitoefening van de erfdienstbaarheid heeft verwerkt. Ter zitting is door [gedaagde] onweersproken aangevoerd dat zij, dan wel haar huurders, met een zekere frequentie gebruik maakten van het recht van uitweg. Niet gesteld of gebleken is dat dit gebruik van het perceel haar ooit is ontzegd, of dat door [eiser] c.s. over dit gebruik opheldering is gevraagd. Bovendien volgt uit de tekst van de akte dat uitdrukkelijk is voorzien in gedeeld gebruik door of vanwege de eigenaren van de betrokken erven. De omstandigheid dat [gedaagde] het gebruik door anderen niet heeft verhinderd kan onder die omstandigheden bezwaarlijk worden gebruikt als grondslag voor een beroep op rechtsverwerking.
Conclusie
6.12.
Gelet op het voorgaande kan voorshands worden aangenomen dat de erfdienstbaarheid in 2001 rechtsgeldig is gevestigd en nog steeds onverkort gelding heeft. Dit betekent dat aan [gedaagde] een recht van uitweg toekomt, welke recht [eiser] c.s. dienen te respecteren. Dit leidt tot afwijzing van de vorderingen in conventie en toewijzing van hetgeen in reconventie gevorderd is. Hieronder zal nader worden ingegaan op de wijze van gebruik van de percelen [adres 3] en [adres 4] en de daarop rustende erfdienstbaarheid door [eiser] c.s. en [gedaagde] .
Gebruik door [eiser] c.s.
6.13.
[eiser] c.s. dienen de erfdienstbaarheid van [gedaagde] te respecteren. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [eiser] c.s. de voertuigen, bouwmaterialen en overige objecten die de uitweg mogelijk blokkeren zal verwijderen.
Conform de akte is het [eiser] c.s. onder meer toegestaan met vrachtwagens en andere zware vervoermiddelen over het perceel te rijden, te laden en lossen en te parkeren. Ter zitting is gebleken dat de uitweg ongeveer zeven à acht meter breed is. Dit betekent dat ook indien er vervoermiddelen op het perceel staan (geparkeerd), [gedaagde] van de uitweg gebruik kan - en dus moet kunnen - maken. In beginsel kunnen de vervoermiddelen elkaar passeren. De voorzieningenrechter verbiedt het gebruik van het perceel door [eiser] c.s. voor zover dat in de akte wordt verboden en voor zover dit de uitoefening van de erfdienstbaarheid door [gedaagde] verhindert.
Gebruik door [gedaagde]
6.14.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] het gebruik van de percelen van [eiser] toestaan voor zover zij het recht daartoe aan de akte uit 2001 ontleent. Dit houdt kort gezegd in dat de uitweg mag worden gebruikt door lopend, per (motor)rijwiel, auto of ander licht vervoermiddel van en naar de openbare weg en van en naar het perceel van [gedaagde] met het daarop gevestigde bedrijf te gaan. Niet alleen [gedaagde] mag van de uitweg gebruikmaken, maar ook kantoor- en bedrijfspersoneel, klanten, leveranciers en ander personeel voor zover in het reële belang van [gedaagde] of haar onderneming.
6.15.
Ter zitting heeft [gedaagde] het standpunt ingenomen dat de akte voorziet in het gebruik van de uitweg door bouwverkeer. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de akte is bepaald dat vrachtwagens en andere zware vervoermiddelen geen gebruik mogen maken van de uitweg. Het gebruik dat aldus is uitgesloten, wordt [gedaagde] in beginsel verboden echter met dien verstande dat door de voorzieningenrechter een uitzondering wordt gemaakt voor (vracht)verkeer in het kader van de aan- en afvoer van bouwmaterialen. Op grond van de redelijkheid en billijkheid die in de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [eiser] als eigenaren van belendende percelen die het gebruik van de door de erfdienstbaarheid bestreken strook grond delen, dient incidenteel gebruik van de uitweg door bouwverkeer, mede gelet op het bepaalde in artikel 5:56 BW, door [eiser] c.s. te worden toegestaan.
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat partijen hierover in goed overleg afspraken maken, waarbij [gedaagde] in ieder geval één dag van tevoren kenbaar maakt dat én rondom welk tijdstip zij ten behoeve van de bouwwerkzaamheden van de uitweg gebruik wil maken. Ten slotte dient het hulpdiensten, indien nodig, te worden toegestaan van de uitweg gebruik te maken.
[gedaagde] is bij de uitoefening van haar recht van uitweg gehouden de percelen van [eiser] op de minst bezwarende wijze te gebruiken.
Proceskosten
6.16.
[eiser] c.s. zullen als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.325,00
6.17.
De in reconventie gevorderde dwangsom zal worden toegewezen zoals gevorderd.
6.18.
[eiser] c.s. zullen als de in reconventie het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat €
508,00(factor 0,5 × tarief € 1.016,00)
Totaal € 508,00

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eiser] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.325,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
gebiedt [eiser] c.s. om de bij notariële akte van 7 augustus 2001 gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg te respecteren door het sub 6.14 van dit vonnis omschreven gebruik toe te staan en alle voertuigen en/of objecten die een onbelemmerd gebruik van de erfdienstbaarheid van uitweg frustreren te verwijderen en verwijderd te houden, waaronder de op de uitweg geparkeerde vrachtwagen(s) en geplaatste bouwmaterialen,
7.5.
gebiedt [eiser] c.s. om het incidenteel gebruik van de uitweg door bouwverkeer als in 6.15 van dit vonnis omschreven toe te staan en het gebruik van de uitweg door hulpdiensten te respecteren,
7.6.
veroordeelt [eiser] c.s., ieder voor zich, indien en voor zover zij na betekening van het vonnis blijkens eigen feitelijk handelen en/of nalaten, in gebreke blijven met voldoening aan het onder 7.4 en 7.5 bepaalde, tot betaling aan [gedaagde] van een dwangsom van € 500,00 per overtreding met een maximum - per veroordeelde - van € 25.000,00,
7.7.
veroordeelt [eiser] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 508,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.8.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie
7.9.
veroordeelt [eiser] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.10.
verklaart dit vonnis in conventie en in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
7.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Bert op 15 juli 2021. [2]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.

Voetnoten

1.Hiermee is niet gezegd dat [eiser] c.s. ter zake iets te verwijten valt. Zij ondervinden nadeel van een door de wetgever gekozen negatief stelsel van grondboekhouding en de daarmee verband houdende verdeling van risico’s. Dit stelsel werkt in het voordeel van [gedaagde] als rechthebbende tot de erfdienstbaarheid. Het is niet uitgesloten dat [eiser] ter zake aanspraken heeft op zijn rechtsvoorganger, omdat hij de percelen gekocht heeft in de veronderstelling dat deze niet met een erfdienstbaarheid zijn bezwaard en in deze veronderstelling ook te goeder trouw was.
2.Conc.: 1589