In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], een verzoek ingediend tot opheffing van het bewind dat op 30 juli 2020 was ingesteld vanwege problematische schulden. De verzoekers stellen dat hun financiële situatie is verbeterd en dat zij in staat zijn om hun geldzaken zelf te regelen. De bewindvoerder, H.G. Stuijvenberg, heeft verweer gevoerd en betoogd dat het bewind noodzakelijk blijft zolang er schulden zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 augustus 2021 hebben verzoekers toegelicht dat zij sinds 25 maart 2020 geen recht meer hebben op de voedselbank en dat [verzoeker 2] geen schulden meer heeft. [verzoeker 1] heeft nog een schuld van ongeveer € 24.000,00 bij de belastingdienst, maar verzoekers willen deze schuld sneller aflossen dan de bewindvoerder mogelijk maakt. De bewindvoerder heeft ook zonder overleg een uitvaartverzekering afgesloten en de zorgverzekering aangepast, wat tot frustratie bij verzoekers heeft geleid.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de communicatie tussen verzoekers en de bewindvoerder moeizaam verloopt en dat verzoekers in staat zijn om hun financiële zaken zelf te regelen. Aangezien verzoekers slechts één schuldeiser hebben, de belastingdienst, en zij hebben aangetoond dat de noodzaak voor bewind niet meer bestaat, heeft de kantonrechter besloten het bewind op te heffen. De beschikking is gegeven door mr. A.E. Merkus en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beloning voor de bewindvoerder voor de werkzaamheden betreffende de eindrekening is vastgesteld op € 252,00 (exclusief btw).